ECLI:NL:RBZUT:2004:AO7172

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
7 april 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
58067 HA ZA 03-1216
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfpacht van landgoed 'Het Meijerink' aan gemeente Zutphen en de strijd met de statuten van de Stichting

In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 7 april 2004 uitspraak gedaan in een geschil over de uitgifte in erfpacht van het landgoed 'Het Meijerink' aan de gemeente Zutphen. De eisers, een groep van 49 omwonenden, vorderden dat het besluit van de Stichting, die het landgoed beheert, tot erfpacht nietig zou worden verklaard. De eisers stelden dat de erfpacht in strijd was met de statuten van de Stichting, die primair gericht zijn op het verlenen van charitatieve en culturele hulp en de instandhouding van de landgoederen. De Stichting had echter besloten om een deel van het landgoed in erfpacht uit te geven aan de gemeente, die voornemens was om een sportveldencomplex te realiseren op het terrein.

De rechtbank heeft de vorderingen van de eisers afgewezen. De rechter oordeelde dat de Stichting, gezien de financiële situatie en de kosten van instandhouding van het landgoed, gerechtigd was om de erfpacht uit te geven. De rechtbank concludeerde dat de uitgifte in erfpacht niet in strijd was met de statuten van de Stichting, omdat het bestuur handelde in overeenstemming met het primaire doel van de Stichting. De Stichting zou door de erfpachtovereenkomst in staat zijn om haar charitatieve en culturele doelen beter te dienen.

De rechtbank heeft ook overwogen dat de eisers voldoende belang hadden bij hun vorderingen, aangezien zij omwonenden zijn van het landgoed. De rechter verwierp de verweren van de Stichting en de gemeente Zutphen die stelden dat de eisers niet-ontvankelijk waren in hun vorderingen. Uiteindelijk werd de Stichting en de gemeente Zutphen in het gelijk gesteld, en werden de eisers veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Rolnummer : 58067 HA ZA 03-1216
Uitspraak : 7 april 2004 (bij vervroeging)
Vonnis van de enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken in de zaak tussen:
[49 namen eisers]
wonende te Zutphen,
eisende partijen,
procureur: mr. J.H. Hermsen,
en
1. DE STICHTING BARON VAN HUGENPOTH TOT AERDT,
gevestigd te Vught,
procureur: mr. A.J.H. Ozinga,
advocaat: mr. E.IJ. le Blanc,
2. de publiekrechtelijke rechtspersoon GEMEENTE ZUTPHEN,
zetelend te Zutphen,
procureur: mr. A.J. van Zwieten de Blom,
gedaagde partijen.
Eisers worden in dit vonnis aangeduid als [49 namen eisers], gedaagde sub 1 als de Stichting en gedaagde sub 2 als de gemeente Zutphen.
1. Het verdere verloop van de procedure
Dit verdere verloop blijkt uit:
- het vonnis van 4 februari 2004
- het proces-verbaal van de op 8 maart 2004 gehouden comparitie van partijen.
2. De vaststaande feiten
2.1 Door W.J.F.M. Baron van Hugenpoth tot Aerdt en diens echtgenote is bij notariële akte van 9 november 1979 de Stichting opgericht.
2.2 Art. 2 van de statuten van de stichting luidt als volgt:
"1. De stichting heeft ten doel het verlenen van charitatieve en culturele hulp aan personen en instellingen en het bevorderen van de instandhouding van de landgoederen met bijbehorende boerderijen en landerijen van de oprichters en van de tradities van de familie van Hugenpoth tot Aerdt, waarbij het verlenen van charitatieve en culturele hulp prevaleert, ook indien zulks zou betekenen dat de instandhouding van de landgoederen daardoor bemoeilijkt wordt. (…)"
Art. 3 luidt als volgt: " (…)
2. Indien het bestuur van mening is dat het voor het doel der stichting bevorderlijk is dat de landerijen der stichting of een deel daarvan wordt verkocht of overgedragen aan een instelling die tot doel heeft de bevordering en instandhouding van landgoederen (zoals bijvoorbeeld de stichting Gelders Landschap) zal het bestuur hiertoe kunnen besluiten. (…)"
2.3 Het bestuur van de Stichting heeft besloten een gedeelte van het landgoederenbezit, bestaande uit de boerderij Het Meijerink te Zutphen/Warnsveld met weilanden ter grootte van omstreeks 24 ha. in erfpacht over te dragen aan de gemeente Zutphen.
2.4 Bij notariële akte d.d. 19 augustus 1999 heeft de Stichting de genoemde gronden en opstallen aan de gemeente Zutphen in erfpacht uitgegeven, tegen een door de gemeente Zutphen te betalen vergoeding ineens van [bedrag 1] alsmede een vergoeding van [bedrag 2] voor de door de erfpachter in erfpacht te verkrijgen opstallen met erf en tuin. Daarnaast is de gemeente aan de stichting een jaarlijkse erfpachtcanon verschuldigd van [bedrag 3].
2.5 De gemeente Zutphen is voornemens, zoals ook vermeld is in de erfpachtakte, de in erfpacht verkregen gronden deels te gebruiken voor de realisering van een sportveldencomplex.
3. De vordering
3.1 [49 namen eisers] vorderen dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis
1. zal verklaren voor recht dat het besluit van het bestuur van de Stichting, strekkende tot overdracht in erfpacht aan de gemeente Zutphen van de voormalige hoeve Het Meijerink met onderhorige landerijen te Warnsveld, nietig is;
2. zal verklaren voor recht dat de tussen de Stichting en de gemeente Zutphen gesloten overeenkomst d.d. augustus 1999 houdende het in erfpacht overdragen van de voormalige hoeve Het Meijerink met onderhorige landerijen te Warnsveld, nietig is, althans geen rechtsgevolgen heeft;
3. de Stichting en de gemeente Zutphen hoofdelijk, des dat de één betalende de ander zal zijn bevrijd, zal veroordelen in de kosten van dit geding, welke kosten binnen 14 dagen na betekening van het vonnis dienen te zijn voldaan.
3.2 [49 namen eisers] leggen aan hun vorderingen de vaststaande feiten en de navolgende stellingen ten grondslag.
De gemeente Zutphen is niet aan te merken als een in art. 3 van de statuten vermeldde instelling die ten doel heeft landgoederen te behouden, zodat het besluit tot overdracht daarmee in strijd is. Ingevolge art. 2:14 lid 1 BW is een met de statuten strijdig besluit nietig. [49 namen eisers] hebben er belang bij dat geen overdracht in strijd met de statuten plaatsvindt omdat zij als bewoners van het Leestenbroek en woonachtig in de directe omgeving van Het Meijerink er belang bij hebben dat het huidige landgoedachtige karakter bewaard blijft en niet wordt gewijzigd in een sportveldencomplex met een andere ruimtelijke en milieuhygiënische uitstraling.
Nietigheid van het bestuursbesluit brengt nietigheid, dan wel non-existentie van de rechtshandeling tot overdracht in erfpacht met zich mee.
4. Het verweer
4.1 De Stichting concludeert dat de rechtbank [49 namen eisers] niet-ontvankelijk zal verklaren in hun vorderingen, althans deze af zal wijzen, met veroordeling van [49 namen eisers] in de kosten van de procedure.
4.2 De Stichting voert de navolgende verweren aan.
Uit de doelomschrijving is af te leiden dat het primaire doel is het verlenen van charitatieve en culturele hulp en de Stichting kan besluiten de landgoederen niet in stand te laten. Van doeloverschrijding is geen sprake. Uitgifte in erfpacht is geen vervreemding of overdracht in de zin van art. 3 lid 2 van de statuten. De Stichting heeft tot erfpachtuitgifte besloten, nadat zij een verzoek tot verkoop aan de gemeente heeft geweigerd. De instandhouding van de boerderij met een monumentstatus is een kostbare aangelegenheid. De pachtopbrengsten waren relatief laag en de kosten drukten daarop zwaar, zodat deze gelden niet konden worden aangewend voor het primaire doel van de stichting, het verlenen van bedoelde hulp. De vorige pachters hebben te kennen gegeven de pacht te willen beëindigen. De gemeente Zutphen heeft zich bereid verklaard de onroerende zaak in stand te houden voor een langere duur en daarnaast een voor de stichting aantrekkelijker vergoeding te betalen, waardoor zij haar primaire doel beter zou kunnen dienen.
Het besluit tot uitgifte in erfpacht is geen besluit in de zin van art. 2:14 BW en heeft geen directe externe werking. Bij doeloverschrijding, waarop [49 namen eisers] zich beroepen, is art. 2:7 BW toepasselijk, maar [49 namen eisers] kunnen daarop geen beroep doen omdat dit beroep slechts de rechtspersoon toekomt.
[49 namen eisers] hebben niet te gelden als onmiddellijk betrokken personen bij de rechtsverhouding tussen de stichting en de gemeente, als bedoeld in art. 3:302 BW. Ook is geen sprake van voldoende belang in de zin van art. 3:303 BW. De belangen van [49 namen eisers] tegen planologische aantasting zijn in het bestuursrecht voldoende gewaarborgd.
4.3 De gemeente Zutphen concludeert dat de rechtbank [49 namen eisers] niet-ontvankelijk zal verklaren in hun vorderingen, dan wel deze af zal wijzen, met veroordeling van [49 namen eisers] in de kosten van de procedure.
4.4 De gemeente Zutphen voert naast de eveneens door de Stichting gevoerde verweren nog de navolgende verweren aan.
De vordering is op grond van art. 3:52 lid 1, sub d BW verjaard. Er zijn na het bestreden besluit en het sluiten van de erfpachtovereenkomst meer dan drie jaren verstreken terwijl reeds in 1999 voldoende bekendheid bestond rond de besluitvorming. Voor zover een beroep op een vernietigingsgrond wordt aanvaard, beroept de gemeente Zutphen zich op art. 3:52 lid 2 BW. De gemeente Zutphen behoefde als wederpartij bij de rechtshandeling de nietigheid van het besluit niet te kennen, noch behoefde zij deze te kennen, zodat deze nietigheid niet aan haar kan worden tegengeworpen.
De gemeente beroept zich tenslotte op de bescherming van art. 2:16 lid 2 BW.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Als meest ver strekkend zullen eerst de verweren waarbij een beroep op niet-ontvankelijkheid van [49 namen eisers] is gedaan, worden beoordeeld.
5.2 In art. 3:303 BW is neergelegd dat zonder voldoende belang niemand een rechtsvordering toekomt. Het belang moet voldoende zijn om de rechtsvordering (i.c. tot vaststelling van de nietigheid van een besluit) te rechtvaardigen.
Uitgangspunt vormt dat de rechter terughoudend dient te zijn met het afwijzen van een vordering op grond van het ontbreken van voldoende belang. Dit geldt zeker nu art. 2:16 lid 1 BW als uitgangspunt kiest dat een onherroepelijke uitspraak die de nietigheid van een besluit van een rechtspersoon vaststelt, zoals hier is gevorderd, voor een ieder bindend is. Temeer klemt dit waar een dergelijke nietigheid onder omstandigheden civielrechtelijk effect kan hebben op rechtshandelingen die op dit besluit gebaseerd zijn, zoals hier de uitgifte in erfpacht.
Daarbij komt nog dat [49 namen eisers] hebben gesteld dat zij, kort samengevat, omwonenden zijn van het betrokken landgoed. Weliswaar hebben de Stichting en de gemeente Zutphen dit in algemene bewoordingen betwist en gevraagd om adresgegevens te openbaren, maar zij hebben niet weersproken dat [49 namen eisers] woonachtig zijn in de aanliggende wijk Leestenbroek en aldus concrete belangen hebben bij hetgeen geschiedt in hun directe woonomgeving. In zoverre kunnen zij belang hebben bij instandhouding van de landgoederen.
Gelet op het vorenstaande hebben [49 namen eisers] voldoende belang bij hun vorderingen.
5.3 Waar aan gedaagden kan worden toegegeven dat de woorden "bij een rechtsverhouding onmiddellijk betrokken persoon" als bedoeld in art. 3:302 BW ingeval van een gevorderde verklaring voor recht als hier aan de orde, niet onmiddellijk lijken te wijzen in de richting van [49 namen eisers] als omwonenden dienen zij, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, tevens als zodanig te worden beschouwd.
De niet-ontvankelijkheidverweren dienen derhalve te worden verworpen.
5.4 [49 namen eisers] hebben, kort gezegd, gesteld dat het bestuur van de Stichting heeft besloten en, ter uitvoering daarvan, gehandeld in strijd met de doelstelling van de stichting als in de statuten is vermeld.
Voor zover zij daarmee hebben willen betogen dat sprake is van (ver)nietig(baar)heid van het besluit wegens doeloverschrijding, staat aan de vorderingen van de omwonenden in de weg dat art. 2:7 BW uitdrukkelijk bepaalt dat in een dergelijk geval slechts de rechtspersoon zelve daarop een beroep toekomt. Daarvan is hier geen sprake.
5.5 [49 namen eisers] hebben evenwel gesteld dat sprake is van nietigheid wegens strijd met de statuten als bedoeld in art 2:14 BW. Daargelaten of naast art. 2:7 BW de gestelde doeloverschrijding rechtens tot nietigheid als bedoeld kan leiden, gaat deze stelling niet op.
5.6 Weliswaar heeft de Stichting ook ten doel de instandhouding van de landgoederen, maar uit art. 2 van de statuten blijkt evident dat het primaire doel van de stichting is om charitatieve en culturele hulp te verlenen waar dit prevaleert boven de instandhouding van de landgoederen.
De stichting is dan ook, om dit primaire doel te dienen, bevoegd tot het vervreemden of bezwaren van de landgoederen.
5.7 Onweersproken heeft de Stichting aangevoerd dat de kosten van instandhouding van Huize Meijerink voor haar zwaar waren, in het licht van de betrekkelijk geringe pachtopbrengsten van de landerijen en dat zij daardoor gelden die met het onderhoud en instandhouding zijn gemoeid, niet kon besteden aan het primaire doel van de stichting. Waar door de raadsman van de Stichting ter terechtzitting uitdrukkelijk en onweersproken is verklaard dat de verpachting aan de gemeente een toename van de financiële middelen van de stichting betekent, waardoor zij in de toekomst haar charitatieve en culturele doelen beter kan dienen, wordt aldus gehandeld in overeenstemming met het primaire doel van de stichting.
5.8 Daarbij komt dat als onweersproken vaststaat dat de gemeente Zutphen in het kader van de erfpacht gehouden is Huize Meijerink, welke opstal bij het landgoed behoort, voor een langere periode in stand te houden en afspraken zijn gemaakt omtrent restauratie en behoud. Dit is eveneens in het belang van de stichting te beschouwen, waar dit leidt tot conservering van Huize Meijerink, hetgeen temeer klemt gelet op de als onweersproken vaststaande rijksmonumentenstatus van deze opstal. Aldus wordt in zoverre een van de doelen van de Stichting gediend. Dat dit tevens betekent dat een deel van de landerijen een sportveldenstatus zal verkrijgen doet daaraan niet af, zeker niet waar niet sprake is van eigendomsoverdracht maar van erfpacht zodat de landgoederen in één hand blijven en de stichting uiteindelijk greep kan blijven houden op het gebruik van de landgoederen. Daargelaten dat erfpacht geen verkoop of overdracht is waarop art. 3 lid 2 van de statuten uitdrukkelijk ziet, staat deze bepaling -gelet op het vorenstaande- aan uitgifte in erfpacht aan de gemeente niet in de weg. Van doeloverschrijding, dan wel anderszins handelen in strijd met de statuten dat leidt tot nietigheid van het besluit van het bestuur en daarop voortbouwende rechtshandeling is dan ook geen sprake.
5.9 Uit hetgeen hiervoor is overwogen vloeit voort dat de vorderingen moeten worden afgewezen. De overige stellingen en weren behoeven geen bespreking meer nu deze, indien besproken, niet tot een ander oordeel zullen leiden.
Ten overvloede wordt nog overwogen dat, waar [49 namen eisers] ter zitting hebben doen stellen dat de bezwaren van de omwonenden zich concentreren op de realisering van de sportterreinen, bezwaren van planologische en milieuhygiënische aard in de daartoe strekkende administratiefrechtelijke procedures aan de orde kunnen worden gesteld.
5.10 Als de in het ongelijk gestelde partijen zullen [49 namen eisers] in de kosten van het geding worden veroordeeld.
De beslissing
De rechtbank, rechtdoende,
wijst de vorderingen af;
veroordeelt [49 namen eisers] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak begroot voor de Stichting op € 205,-- aan verschotten en op € 780,-- aan salaris voor de procureur en voor de gemeente Zutphen op € 205,-- aan verschotten en op € 780,-- aan salaris voor de procureur.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.F.J.N. van Osch en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 april 2004.