ECLI:NL:RBZUT:2003:AU7766

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
27 maart 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/247 en 03/248 GEMWT 58
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanschrijving verwijdering anti-rampalen juwelier ongegrond

In deze zaak gaat het om een beroep tegen een aanschrijving van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zutphen, waarbij verzoekers, een juwelier, werd opgedragen om twee betonnen anti-inrijobstakels te verwijderen. Deze palen waren zonder vergunning geplaatst na een ramkraak in augustus 2002. De rechtbank heeft op 27 maart 2003 uitspraak gedaan in de hoofdzaak, waarbij het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de plaatsing van de palen in strijd was met de Algemene Plaatselijke Verordening Zutphen 1992, die het verbiedt om zonder vergunning veranderingen aan te brengen in de weg. De verzoekers hadden geen vergunning aangevraagd en de rechtbank concludeerde dat het college bevoegd was om handhavend op te treden tegen deze illegale situatie. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die het college zouden nopen om van zijn beleid af te wijken. De verzoekers hadden weliswaar begrip voor de noodzaak om hun juwelierszaak te beschermen, maar er waren alternatieve maatregelen beschikbaar om ramkraken te voorkomen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Bestuursrecht
Reg.nrs.: 03/247 en 03/248 GEMWT 58
UITSPRAAK
op het verzoek om een voorlopige voorziening, tevens uitspraak in de hoofdzaak, in het
geschil tussen:
[namen verzoekers] h.o.d.n. Juwelier [naam], te Zutphen,
verzoekers/ eisers, hierna: verzoekers,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zutphen, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 14 januari 2003.
2. Procesverloop
Namens verzoekers heeft mr. E.K.J. Eilander, werkzaam voor ARAG Rechtsbijstand te
Leusden, bij brief van 19 februari 2003, beroep ingesteld bij de rechtbank. Bij brief van
diezelfde datum is verzocht om een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de
Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Het verzoek is behandeld ter zitting van 24 maart 2003, waar verzoekers zijn verschenen,
bijgestaan door mr. Eilander voornoemd. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen
door mevr. mr. M.M. Brinker, H.M.A.A. van Vliet en E.P. Langenbach.
3. Motivering
3.1 Indien de voorzieningenrechter na de behandeling ter zitting van een verzoek om een
voorlopige voorziening van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen
aan de beoordeling van de zaak, kan hij, ingevolge artikel 8:86 van de Awb, onmiddellijk
uitspraak doen in de bij de rechtbank aanhangige hoofdzaak. Van die bevoegdheid wordt in
dit geval gebruik gemaakt.
3.2 Naar aanleiding van een zogeheten ramkraak in augustus 2002 hebben verzoekers
voor hun juwelierszaak aan de [adres] te Zutphen anti-inrijobstakels in de vorm van
twee betonnen palen geplaatst. Voor het plaatsen van deze op gemeentegrond gesitueerde
paaltjes is door verzoekers geen vergunning gevraagd. Op 29 augustus 2002 heeft van de
zijde van verweerder een gesprek plaatsgevonden met verzoekers, waarbij zij op de hoogte
zijn gesteld van verweerders voornemen terzake bestuursdwang te gaan uitoefenen.
Bij primair besluit van 12 september 2002 zijn verzoekers onder aanzegging van
bestuursdwang aangeschreven om de betreffende betonnen palen binnen twee weken te
(doen) verwijderen en de bestrating in de oorspronkelijke toestand te herstellen.
Hangende het tegen dit besluit ingediende bezwaar heeft de voorzieningenrechter het
primaire besluit geschorst.
Reg.nrs.: 03/247 en 03/248 GEMWT 58 2
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van verzoekers ongegrond verklaard, en is de
aanschrijving door verweerder gehandhaafd in die zin dat verzoekers zes weken de tijd
hebben gekregen om de paaltjes alsnog te verwijderen.
3.3 Ingevolge artikel 2.1.5.2, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening Zutphen
1992 (hierna: de APV) is het verboden om zonder vergunning van verweerder de verharding
van de weg op te breken, in een weg te graven of te spitten en om anderszins
veranderingen aan te brengen in de wijze van aanleg van een weg.
Ingevolge het derde lid van bedoelde bepaling kan een vergunning worden geweigerd als de
verandering aan de weg een gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor de
doelmatigheid en het veilig gebruik ervan.
3.4 Mede gelet op de door verweerder overgelegde uitspraak van de Afdeling
bestuursrechtspraak van 18 september 2002 (zaaknr. 200202222/1) moet geoordeeld
worden dat het op de openbare weg plaatsen van objecten als hier in geding, valt onder de
werkingsfeer van artikel 2.1.5.2 van de APV.
Nu niet in geschil is dat verzoekers voor het plaatsen van de twee betonnen palen voor hun
juwelierszaak niet beschikten over een vergunning, als bedoeld in artikel 2.1.5.2, eerste lid,
van de APV, kan verweerder niet de bevoegdheid worden ontzegd handhavend op te treden
tegen de ontstane illegale situatie.
Naar vaste jurisprudentie kan alleen in bijzondere gevallen van een bestuursorgaan worden
verlangd dat het afziet van handhavend optreden tegen een illegale situatie. Een bijzonder
geval kan met name worden aangenomen indien concreet uitzicht bestaat op legalisering.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter doet een dergelijke uitzonderingssituatie zich
in het geval van verzoekers niet voor.
In dit verband is van belang dat verweerder aan het verlenen van de noodzakelijke
vergunning niet wenst mee te werken aangezien de plaatsing van de palen in het
voetgangersgebied van het winkelgebied gevaar oplevert voor het doelmatig en veilig
gebruik van de weg. Voorts druist de plaatsing van de palen in tegen de doelstelling die ten
grondslag heeft gelegen aan de herinrichting van winkelgebied [naam winkelgebied] waarin de
juwelierszaak van verzoekers is gelegen, te weten: het creëren van een obstakelvrije
openbare ruimte in het voetgangersgebied. Sinds die herinrichting hanteert verweerder het
beleid dat anti-inrijobstakels, zoals de in geding zijnde anti-rampalen, op eigen terrein en
binnen de gevellijn dienen te worden gerealiseerd.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan verweerder gevolgd worden in zijn
standpunt dat het plaatsen van betonnen palen in het voetgangersgebied van een druk
winkelgebied, mede gelet op het feit dat dit winkelgebied na de herinrichting zoveel mogelijk
obstakelvrij wordt gehouden, gevaar oplevert voor het doelmatig en veilig gebruik van de
weg. Voorts is het in dit verband door verweerder gehanteerde beleid onjuist noch onredelijk
te achten. Tenslotte heeft verweerder niet ten onrechte gewezen op de precedentwerking
welke het legaliseren van de door verzoekers geplaatste betonnen palen zou hebben.
Van bijzondere omstandigheden welke verweerder zouden nopen van het hiervoor
geschetste beleid af te wijken, acht de voorzieningenrechter in de situatie van verzoekers
geen sprake. De voorzieningenrechter tekent daarbij aan zeker begrip te hebben voor de
wens van verzoekers hun juwelierszaak zoveel mogelijk tegen ramkraken, zoals in augustus
2002 is geschied, te beschermen.
Reg.nrs.: 03/247 en 03/248 GEMWT 58 3
Verweerder kan in dit geval evenwel gevolgd worden in zijn standpunt dat er in het geval van
verzoekers reële alternatieven voorhanden zijn om ramkraken zoveel mogelijk te
voorkomen. Ter zitting is gebleken dat verzoekers inmiddels, daartoe door hun
verzekeringsmaatschappij verplicht, zijn overgegaan tot enkele van deze alternatieve
maatregelen, zoals het leegruimen van etalages na sluitingstijd en het plaatsen van
mistkanonnen. Tevens kan gedacht worden aan maatregelen in de vorm van een -deels
gesubsidieerde- gevelreconstructie of plaatsing van een verstevigd perspex rolluik.
Tenslotte heeft verweerder ter zitting genoegzaam aangetoond dat er geen sprake is van
met verzoekers vergelijkbare gevallen, waarin het plaatsen van anti-rampalen voor de
gevellijn wel wordt toegestaan.
3.5 Gelet op het vorenstaande kan het bestreden besluit in rechte standhouden. Voor een
voorlopige voorziening bestaat derhalve geen aanleiding.
3.6 Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling op grond van artikel
7:15 dan wel artikel 8:75 van de Awb.
4. Beslissing
De voorzieningenrechter,
recht doende:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Tegen de uitspraak in de hoofdzaak kan binnen zes weken na de dag van verzending hoger
beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State,
postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
Aldus gegeven door mr. E.J.J.M. Weyers en in het openbaar uitgesproken op 27 maart 2003
in tegenwoordigheid van de griffier.