RECHTBANK ZUTPHEN
Enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
[eiseres] Tandtechniek B.V., eiseres,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 15 november 2002.
Eiseres exploiteert een tandtechnisch laboratorium. Op 2 april 1990 is A bij eiseres als tandtechnicus in dienst getreden voor 38 uur per week. Genoemde werknemer ontving sedert 18 augustus 2000 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Deze uitkering is door verweerder ingaande 1 oktober 2001 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%.
A en eiseres zijn vervolgens, in samenspraak met verweerders arbeidsdeskundige, overeengekomen dat eerstgenoemde per 1 oktober 2001 zijn werkzaamheden als tandtechnicus zal hervatten voor 21 uur per week. In verband met deze wijziging van de arbeidsduur is op 14 november 2001 door de Regionaal Directeur van de Arbeidsvoorziening IJssel/Veluwe aan eiseres desgevraagd een ontslagvergunning verleend.
Met inachtneming van de geldende opzegtermijn is het dienstverband met A vervolgens per 28 februari 2002 door eiseres beëindigd, en is per 1 maart 2002 een nieuw dienstverband voor 21 uur per week tussen partijen aangegaan.
Bij brief van 7 januari 2002, aangevuld bij aanvraagformulier voorzieningen d.d. 6 maart 2002, heeft eiseres voor A in het kader van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten (hierna: wet REA) een zogeheten plaatsingsbudget aangevraagd. Bij primair besluit van 8 juli 2002 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen, aangezien niet aan de voorwaarde is voldaan dat het dienstverband vóór 1 januari 2002 is ingegaan. Verweerder heeft de aanvraag aangemerkt als een aanvraag om een zogeheten premiekorting, en deze naar de verantwoordelijke afdeling doorgezonden.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres, gericht tegen het besluit van 6 maart 2002, ongegrond verklaard.
Namens eiseres heeft X, directeur van eiseres, beroep ingesteld op de in het beroepschrift vermelde gronden. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden. Desgevraagd heeft verweerder zijn standpunt bij brief van 21 mei 2003 nader toegelicht.
Het beroep is behandeld ter zitting van 18 september 2003, waar voor eiseres is verschenen B.G. van Dijk. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mevr. J.J. Bakker.
4. Motivering
Ingaande 1 januari 2002 is de wet REA gewijzigd, en zijn (onder meer) de in de artikelen 16 en 17 geregelde (her)plaatsingsbudgetten vervangen door zogeheten premiekortingen.
Partijen houdt allereerst verdeeld de vraag of de aanvraag van eiseres dient te worden beoordeeld aan de hand van de vóór of na 1 januari 2002 geldende regelgeving.
De rechtbank overweegt op dit punt als volgt.
Ingevolge de overgangsbepalingen, zoals vervat in artikel 87b van de Wet REA, blijven (kortgezegd en voor zover hier van belang) de artikelen 16 en 17 en de daarop berustende bepalingen, zoals die luidden vóór 1 januari 2002, van toepassing op dienstbetrekkingen die zijn aangegaan tot en met 31 december 2001 en ingeval een werknemer zijn eigen arbeid of een andere functie bij dezelfde werkgever heeft hervat vóór 1 januari 2002.
De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geding is dat A ingaande 1 oktober 2001, derhalve vóór 1 januari 2002, zijn werkzaamheden als tandtechnicus voor eiseres voor 21 uur heeft hervat.
In een zodanig geval is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een situatie als voorzien in artikel 87b, laatste volzin, wet REA, waarbij de werknemer zijn eigen arbeid of een andere functie bij dezelfde werkgever heeft hervat vóór 1 januari 2002. Dat die wijziging van de oorspronkelijk overeengekomen arbeidsduur arbeidsrechtelijk bezien gestalte heeft gekregen middels een beëindiging van het oorspronkelijke dienstverband en het aansluitend aangaan van een nieuwe dienstbetrekking voor een geringer aantal arbeidsuren, doet aan het vorenstaande niet af.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder de aanvraag van eiseres ten onrechte niet beoordeeld aan de hand van de bepalingen van de wet REA, zoals die vóór 1 januari 2002 luidden.
Met betrekking tot de vóór 1 januari 2002 geldende REA-systematiek is de rechtbank voorts van oordeel dat de aanvraag van eiseres beoordeeld dient te worden in het kader van artikel 16 (oud) wet REA (herplaatsingsbudget). De rechtbank merkt in dit verband op dat uit de geschiedenis van totstandkoming van de artikelen 16 en 17 wet REA, zoals deze luidden tot 1 januari 2002, (kamerstukken II, 1996/1997, 25 478, nr. 3, p. 48) kan worden afgeleid dat een plaatsingsbudget als bedoeld in artikel 17 (oud) wet REA niet ziet op de situatie waarin een werknemer bij zijn eigen werkgever hervat.
De vraag of in het geval van A sprake is van een hervatting in een andere functie, als bedoeld in artikel 16 (oud) wet REA, beantwoordt de rechtbank daarbij bevestigend.
Blijkens de wetsgeschiedenis moet het daarbij gaan om andersoortige, meer met de krachten en bekwaamheden van de werknemer overeenkomende arbeid, waarbij het in ieder geval arbeid betreft die op essentiële punten verschilt van het werk dat de werknemer voorheen placht te verrichten, en dat hij juist vanwege dat verschil wel kan verrichten (Nota n.a.v. Verslag, hfdst. 3).
De rechtbank is van oordeel dat de teruggang in arbeidsuren van 38 naar 21 uur per week, een essentieel en, bezien vanuit belasting- en belastbaarheidsoptiek, relevant verschil impliceert in de uit te oefenen functie.
Uit de arbeidskundige rapportage van 3 september 2001 kan voorts worden afgeleid dat juist deze verminderde arbeidsduur de functie tandtechnicus voor A geschikt doet zijn.
Tenslotte merkt de rechtbank nog op dat de wetgever blijkens de considerans van de wet REA juist heeft beoogd een krachtige impuls te geven aan de integratie en reïntegratie van arbeidsgehandicapten. Een beperkte uitleg van het begrip ‘andere arbeid’ als bedoeld in artikel 16 (oud) wet REA, zoals blijkens het verhandelde ter zitting door verweerder wordt voorgestaan, laat zich moeilijk verenigen met bovenstaande doelstelling van de wetgever.
Gelet op het hierboven overwogene komt het bestreden besluit, als berustend op een ondeugdelijke motivering, wegens strijd met het bepaalde in artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), voor vernietiging in aanmerking. Verweerder zal nader op het bezwaar van eiseres dienen te beslissen, met inachtneming van deze uitspraak.
Niet gebleken is van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten, als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder nader op het bezwaar beslist, met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen het gestorte griffierecht ad € 218 aan eiseres vergoedt.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Aldus gegeven door mr. E.J.J.M. Weyers en in het openbaar uitgesproken op 22 september 2003 in tegenwoordigheid van de griffier.