ECLI:NL:RBZUT:2003:AF9053

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
9 mei 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/510 AW 58
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van functiewaardering van ambulancechauffeur door de Rechtbank Zutphen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen geoordeeld over de functiewaardering van een ambulancechauffeur, die in beroep was gegaan tegen een besluit van het dagelijks bestuur van de Regio Achterhoek. De rechtbank benadrukte dat de rechterlijke toetsing van een besluit terughoudend dient te zijn en dat vernietiging alleen mogelijk is als de waardering als onhoudbaar moet worden aangemerkt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de indeling van de functie van ambulancechauffeur in hoofdgroep II, zoals door verweerder gedaan, voldoende gemotiveerd was op basis van de functiebeschrijving en de vereiste kwalificaties. De rechtbank oordeelde dat de door verweerder toegekende score van 2 voor autonomie en contact niet onhoudbaar was, ondanks de argumenten van eiser dat de functie meer verantwoordelijkheden met zich meebracht. De rechtbank concludeerde dat de indeling in hoofdgroep II en de scores voor autonomie en contact de rechterlijke toets konden doorstaan. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en gaf aan dat tegen deze uitspraak binnen zes weken hoger beroep kon worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
Reg.nr.: 02/510 AW 58
UITSPRAAK
in het geding tussen:
[naam], wonende te [plaats] eiser,
en
het dagelijks bestuur van de Regio Achterhoek, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 7 februari 2002.
2. Feiten
Eiser is werkzaam als ambulancechauffeur bij verweerder. Naar aanleiding van wijzigingen in het voor verweerder van toepassing zijnde functiewaarderingssyteem heeft verweerder de organieke functieplaatsbeschrijving van de door eiser uitgeoefende functie in november 1999 opnieuw (voorlopig) vastgesteld. Na afhandeling van de ingediende bezwaarschriften, is de beschrijving uiteindelijk definitief door verweerder vastgesteld.
Vervolgens is de definitieve formatieplaatsbeschrijving met behulp van het van toepassing zijnde functiewaarderingssysteem gewogen, hetgeen op 5 juli 2000 heeft geleid tot een voorlopig rangorde-advies met een totaalscore II-10. Naar aanleiding van de tegen deze voorlopige besluitvorming van verweerder ingebrachte bedenkingen heeft een interne Bedenkingencommissie Functiewaardering aan verweerder geadviseerd de Hoofdgroepindeling op II, en de score op gezichtspunten op 10, te handhaven.
Bij besluit van 26 februari 2001 heeft verweerder vervolgens de waardering voor eisers functie definitief vastgesteld op II-10, met de daarbij behorende functionele schaal 5.
Eiser heeft tegen het besluit van 26 februari 2001 een bezwaarschrift ingediend. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
3. Procesverloop
Namens eiser heeft mr. M. C. van der Heijden, verbonden aan de CFO CNV-Bond voor Overheid, Zorgsector en Verzelfstandigde overheidsinstellingen, tegen het bestreden besluit een beroepschrift ingediend.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden. Namens verweerder heeft mr. J.M.M.B. Maes, als advocaat verbonden aan het juridisch adviesbureau Capra, een verweerschrift ingezonden. Vervolgens zijn namens eiser nog nadere stukken in geding gebracht.
Het beroep is, gevoegd met het geding onder registratienummer 02/509 AW, behandeld ter zitting van 24 april 2003, waar eiser is verschenen, bijgestaan door mr. Van der Heijden voornoemd. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door R. Brokerhof, directeur GGD, bijgestaan door mr. Maes voornoemd. Tevens is verschenen N.A. Becht, extern adviseur van verweerder.
4. Motivering
De rechtbank dient te beoordelen of de bij het bestreden besluit gehandhaafde waardering van de door eiser beklede organieke functie van ambulancechauffeur in rechte kan standhouden.
De rechtbank stelt daarbij voorop dat naar vaste jurisprudentie de rechterlijke toetsing van een besluit als het onderhavige terughoudend dient te zijn, in die zin dat de rechter zich, naast de overigens in aanmerking komende toetsing aan regels van geschreven en ongeschreven recht, dient te beperken tot de vraag of de in geding zijnde waardering op voldoende gronden berust. Dit brengt met zich dat eerst tot vernietiging van de omstreden waardering kan worden overgegaan indien deze als onhoudbaar moet worden aangemerkt.
Daarvoor is ontoereikend de enkele omstandigheid dat een andere, hogere, waardering op zichzelf denkbaar en verdedigbaar is.
Voorts is van belang dat het voor verweerder geldende systeem van functiewaardering een zogeheten organiek functiewaarderingssysteem betreft. Kenmerk van een degelijk systeem is dat niet wordt uitgegaan van de werkzaamheden zoals die feitelijk door de medewerkers worden vervuld, maar van de functiestructuur van de betreffende organisatie en de daarop vastgestelde -in het onderhavige geval in rechte vaststaande- functiebeschrijvingen.
Tegen deze achtergrond overweegt de rechtbank als volgt.
Eiser heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de indeling van de functie van ambulancechauffeur had moeten plaatsvinden in hoofdgroep III in plaats van II, gelet op de voortschrijdende professionalisering in de afgelopen jaren, welke hogere eisen stelt aan zowel theoretische kennis als aan praktische vaardigheden.
Verweerder heeft de indeling in hoofdgroep II gemotiveerd aan de hand van de functiebeschrijving, op grond waarvan de hoofdbestanddelen van de functie ambulancechauffeur bestaan uit het zorgdragen voor het vervoer, het verrichten van
hulpverleningstaken en het verzorgen van communicatie, waarvoor een opleiding tot ambulancechauffeur van de SOSA, regionale kennis van het wegennet en het bezit van een EHBO-diploma is vereist. Daarnaast heeft verweerder gesteld dat het gaat om werkzaamheden waarvoor een bekwaamheid is vereist die met name op praktische vaardigheden en praktijkkennis berust, welke in belangrijke mate wordt bepaald door routine en ervaringskennis in de toepassing van vrij nauw, namelijk middels een veelvoud aan protocollen en richtlijnen, bepaalde werkwijzen. Genoemde vereisten en bekwaamheden corresponderen met de onder hoofdgroep II genoemde werkzaamheden
De rechtbank overweegt dat ter zitting van de zijde van eiser niet is weersproken dat door een ambulancechauffeur gewerkt dient te worden aan de hand van nauw omschreven protocollen, richtlijnen en vakvoorschriften. Gelet hierop alsmede gelet op de omschrijving, zoals die in het van toepassing zijnde functiewaarderingssysteem ten aanzien van hoofdgroep II-werkzaamheden wordt gegeven, kan niet gesteld worden dat verweerders indeling van de door eiser uitgeoefende functie in die hoofdgroep onhoudbaar zou zijn, en die indeling mitsdien de aan de rechter toekomende terughoudende toets niet zou kunnen doorstaan.
Dat een ambulancechauffeur in de dagelijkse praktijk ook met situaties wordt geconfronteerd waarin genoemde protocollen niet (geheel) voorzien, kan hier niet aan af doen: blijkens het functiewaarderingssysteem staat de noodzaak van een eigen oordeel, handelingskeuze of gedragsbepaling om de gestelde taken te kunnen realiseren, een indeling in hoofdgroep II
niet in de weg.
Eiser kan zich voorts niet verenigen met de door verweerder toegekende score 2 voor de gezichtspunten ''autonomie'' en ''contact''.
De rechtbank overweegt in dit verband dat in het door verweerder gehanteerde functiewaarderingssysteem een score 2 voor autonomie wordt toegekend indien de betrokkene verantwoordelijk is voor het oplossen van de normale dagelijkse problemen in het werk, waarbij dat werk op meerdere, bekende, manieren kan worden uitgevoerd. Het aandragen van alternatieven /oplossingen tijdens de werkzaamheden waarvoor algemeen aanvaarde methoden gelden, hoewel nog niet toegepast in het werk, wordt in het systeem eveneens gerekend tot score 2. Hetzelfde geldt indien ingespeeld moet worden op nog niet eerder voorgekomen situaties en uit bekende oplossingen moet worden gekozen, dan wel een oplossing moeten worden gezocht in een alternatieve benaderingswijze.
Gegeven het bovenstaande kan niet gesteld worden dat de door verweerder toegekende score 2 voor het gezichtspunt autonomie rechtens onhoudbaar zou zijn. In dit verband is tevens van belang dat in verweerders organisatiestructuur door de ambulancechauffeur aan een leidinggevende, te weten: de officier van dienst, dient te worden teruggekoppeld indien
zich omstandigheden voordoen welke afwijken van de geldende richtlijnen en protocollen.
Dat aan het gezichtspunt autonomie in het kader van een eerdere functiewaardering in het verleden een hogere score (3) is toegekend, doet aan het voorgaande niet af nu door verweerder ter zitting onweersproken is gesteld dat aan de destijds toegekende score een ander functiewaarderingssysteem ten grondslag lag.
Met betrekking tot het gezichtspunt contact stelt de rechtbank vast dat in het van toepassing zijnde functiewaarderingssysteem een score 2 wordt toegekend indien aan de contactuele vaardigheden bijzondere eisen worden gesteld en het contact een essentieel onderdeel van de functie is, waarbij het onder meer gaat om het behulpzaam zijn en/of het verkrijgen van begrip. Hoewel de belangen uiteenlopend kunnen zijn, is er -anders dan bij score 3- in de regel bij score 2 geen sprake van duidelijk tegengestelde belangen. Uit de toelichting bij het functiewaarderingssysteem blijkt dat een score 3 wordt toegekend indien er regelmatig dan wel structureel omgegaan moet worden met agressieve burgers en cliënten.
Hoewel de rechtbank geenszins wil uitsluiten dat een ambulancechauffeur bij tijd en wijle in de uitoefening van zijn werkzaamheden met agressief gedrag zal worden geconfronteerd, is ter zitting niet aannemelijk geworden dat het ondervinden van agressie dermate inherent is aan de door eiser uitgeoefende functie, dat een toegekende score 2 in dit verband onhoudbaar is te achten. Verweerder heeft er naar het oordeel van de rechtbank in dit verband terecht op gewezen dat een ambulancechauffeur een dienstverlenende taak heeft, waarbij in de regel geen sprake zal zijn van duidelijk tegengestelde belangen in de uitoefening van de werkzaamheden. Ter zitting heeft verweerder voorts gesteld dat op grond
van de geldende richtlijnen en voorschriften een ambulance bij openbare orde-problemen eerst uitrukt indien het sein ''veilig'' is gegeven.
Resumerend is de rechtbank van oordeel dat ook de door verweerder gegeven motivering voor de score 2 voor het gezichtspunt contact, de aan de rechtbank toekomende toets kan doorstaan.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
5. Beslissing
De rechtbank,
recht doende:
- verklaart het beroep ongegrond.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Aldus gegeven door mr. E.J.J.M. Weyers en in het openbaar uitgesproken op 9 mei 2003 in tegenwoordigheid van de griffier.
Afschrift verzonden op: