RECHTBANK ZUTPHEN
Enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
[naam] te [plaats], eiser,
en
de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, LASER, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 5 juli 2002.
Eiser heeft in oktober 2001 aan verweerder een subsidie gevraagd op grond van de Regeling beëindiging veehouderijtakken 2e tranche (hierna: de Regeling).
Bij besluit van 22 april 2002 heeft verweerder een subsidie verleend van €EUR 30.889,45 voor het niet-grondgebonden deel van het varkensrecht. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op de afbraak van gebouwen heeft verweerder deze afgewezen.
Op 20 juni 2002 heeft S. Brockötter van Alfa Accountants en Adviseurs namens eiser een bezwaarschrift ingediend.
Bij brief van 21 juni 2002 heeft verweerder eiser gevraagd aan te geven waarom de termijnoverschrijding naar zijn mening niet aan hem is toe te rekenen. Op 1 juli 2002 heeft eiser laten weten dat hij wegens familieomstandigheden niet in staat was om binnen de gestelde termijn te reageren. Daar kwam bij dat hij in eerste instantie niet had opgemerkt dat een deel van de gevraagde subsidie was afgewezen.
Op 5 juli 2002 heeft verweerder de bestreden beslissing genomen en het bezwaar van eiser wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard.
Namens eiser heeft S. Brockötter beroep ingesteld op de in het beroepschrift vermelde gronden. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden.
Het beroep is behandeld ter zitting van 24 april 2003, waar eiser in persoon is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. B.P.M. Bakker Schut.
4.1 Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken, welke termijn blijkens artikel 6:8 van de Awb aanvangt met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
In artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is bepaald dat een bezwaarschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
Ingevolge artikel 6:9, tweede lid, van de Awb is bij verzending per post een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
Artikel 6:11 van de Awb bepaalt ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift dat niet-ontvankelijkverklaring daarvan achterwege blijft indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4.2 Niet in geding is dat het bezwaarschrift buiten de termijn van zes weken bij verweerder is ingediend. Derhalve is de vraag aan de orde of verweerder terecht het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk heeft verklaard op de grond dat geen sprake is van verschoonbare termijnoverschrijding.
4.3 Eiser heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat hij aanvankelijk geen bezwaarschrift had ingediend omdat hij het besluit van 22 april 2002 niet goed had begrepen; hij ging er op grond van de bewoordingen van het besluit -ten onrechte- van uit, dat er een woonbestemming op zijn perceel gelegen was. Het aanwenden van een rechtsmiddel tegen de geweigerde subsidie voor de afbraak van gebouwen achtte eiser onder die omstandigheden niet opportuun. Bij navraag bij de gemeente Winterswijk, enige tijd nadien, bleek dat op zijn perceel niet gebouwd zou mogen worden. De oorzaak voor het misverstand was gelegen in het bij vergissing onjuist namens eiser ingevulde aanvraagformulier.
4.4 De rechtbank is van oordeel dat de door eiser aangevoerde redenen geen grond vormen om te oordelen dat eiser redelijkerwijs niet in verzuim is geweest.
Het niet (geheel) doorlezen van het besluit van 22 april 2002, c.q. het niet nagaan of het besluit mogelijk onjuistheden bevat, dient voor rekening van eiser te blijven. Dit geldt te meer in een situatie waarin een eventuele onjuistheid in dat besluit te wijten is aan een foutieve invulling van het aanvraagformulier door eiser.
Voor zover eiser een beroep doet op drukke familieomstandigheden, die hem zouden hebben belet tijdig een bezwaarschrift in te dienen, merkt de rechtbank op dat geenszins is gebleken dat die omstandigheden van dien aard waren dat zij eiser geheel en al zouden hebben verhinderd om tijdig een (desnoods voorlopig) bezwaarschrift in te dienen.
Het voorgaande leidt tot het oordeel dat verweerder het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
4.5 De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskosten-veroordeling op grond van artikel 8:75 van de Awb.
- verklaart het beroep ongegrond.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
Aldus gegeven door mr. E.J.J.M. Weyers en in het openbaar uitgesproken op 19 mei 2003 in tegenwoordigheid van de griffier.