Rolnummer: 41114 HAZA 01-724
Uitspraak : 5 februari 2003
Huis uit 1920 met beweerde ernstige houtwormaantasting (dak en zoldervloer). Artikel 5.3. koopcontract (model NVM) bevat garantie dat woning feitelijke eigenschappen bezit welke voor een normaal gebruik als woonhuis nodig zijn. Eventuele wetenschap van verkoper van het gebrek is daarbij irrelevant. Het bepaalde in artikel 5.1 koopcontract doet in casu (ernstige houtwormaantasting was met het blote oog niet zichtbaar en verkoper heeft ook geen gebrek medegedeeld) aan de garantie niet af. Garantie maakt bouwkundig onderzoek voor de koop door kopers overbodig.
Wetenschap gebrek wel van belang bij dwaling, doch op verkopers rustte geen mededelingsplicht omdat zij 10 jaar geleden enige houtwormgaatjes hadden aangetroffen, welke door een door hen ingeschakelde deskundige als niet verontrustend waren aangemerkt. In dat geval geldt dat kopers ten onrechte hebben nagelaten om huis voor de koop te onderzoeken op houtaantasting. Verkopers hebben de gelegenheid om voor de sloop van het dak contra-expertise te laten uitvoeren naar aanleiding van in opdracht van kopers opgesteld rapport ten onrechte voorbij laten gaan. Beroep op artikel 7:23 BW afgewezen. Oude dak is afgevoerd en de vloer is hersteld. Onderzoek door deskundige bevolen naar deugdelijkheid rapport koper en de daaraan ten grondslag gelegde berekeningen.
Vonnis van de meervoudige kamer voor burgerlijke zaken in de zaak tussen:
1. [eiser A],
2. [Eiser B]
echtelieden, beiden wonende te [plaats], gemeente [plaats],
eisende partijen,
procureur: mr. C.B. Gaaf,
advocaat: mr. E.P. Breukelaar te Heilige Landstichting, gemeente
Groesbeek,
1. [Gedaagde A],
wonende te [plaats],
procureur: mr. M.W. Verhoeven,
2. [Gedaagde B]
wonende te [plaats],
procureur: R.H. van Dijke,
gedaagde partijen.
Partijen worden in dit vonnis mede aangeduid als [eisers] enerzijds en [gedaagden] anderzijds.
1. Het verloop van de procedure
Dit verloop blijkt uit:
- een verzoekschrift, tot het leggen van beslag, met de daarop gestelde beschikking
van 13 juni 2001
- een exploot van 13 juni 2001, van het uit kracht van die beschikking ten laste van [gedaagde A] gelegde beslag op de in dat exploot genoemde zaken
- een exploot van 14 juni 2001, houdende de betekening van de hiervoor genoemde stukken aan [gedaagde A]
de dagvaarding d.d. 14 juni 2001
de conclusie van eis
de conclusie van antwoord, tevens akte houdende overlegging producties van de zijde van [gedaagde A]
de conclusie van antwoord, tevens akte houdende overlegging en uitlatingen producties van de zijde van [Gedaagde B]
de conclusie van repliek
de conclusie van dupliek van de zijde van [gedaagde A]
de conclusie van dupliek, tevens akte houdende overlegging en uitlatingen producties van de zijde van [Gedaagde B]
de akte houdende uitlating producties van de zijde van [eisers]
de akte houdende overlegging productie 3 van de zijde van [Gedaagde B].
2.1 Op 20 januari 2000 hebben [eisers] van [gedaagden] gekocht het vrijstaande woonhuis met berging en verdere aanhorigheden (bouwjaar omstreeks 1920), staande en gelegen aan de [adres] te [plaats]. De koopprijs bedroeg [bedrag]. De woning was in 1991/1992 ingrijpend gerenoveerd door [gedaagden].
2.2 In de nadien schriftelijk vastgelegde koopovereenkomst komen onder meer de navolgende passages voor:
"(….)
5.1. De onroerende zaak zal aan koper in eigendom worden overgedragen in de staat waarin deze zich bij het tot stand komen van deze overeenkomst bevindt met alle daarbij behorende (….) zichtbare en onzichtbare gebreken (….)
5.3. De onroerende zaak zal bij de eigendomsoverdracht de feitelijke eigenschappen bezitten die voor een normaal gebruik nodig zijn. Koper is voornemens de onroerende zaak te gebruiken als: woonhuis.
Indien de feitelijke levering eerder plaatsvindt, zal de onroerende zaak op dat moment de eigenschappen bezitten die voor een normaal gebruik nodig zijn. Verkoper staat niet in voor andere eigenschappen dan die voor een normaal gebruik nodig zijn, noch voor gebreken die dat normale gebruik belemmeren en die aan koper kenbaar zijn op het moment van het tekenen van deze koopovereenkomst (….)"
2.3 Het notarieel transport heeft op 14 augustus 2000 plaatsgevonden.
2.4 Na levering hebben [eisers] aan [gedaagde A] laten weten dat zij tijdens verbouwingswerkzaamheden in de woning waren gestuit op houtaantasting. Eind november 2000 is [gedaagde A] ter plaatse gaan kijken.
Vervolgens hebben [eisers] een onderzoek laten instellen door Afvalcombinatie De Vallei Bedrijven B.V. (hierna: Afvalcombinatie) en Architektenburo Van Rossum v.o.f. (hierna: Van Rossum).
2.5 In het ter zake door Afvalcombinatie opgemaakte rapport d.d. 4 december 2000 komen onder meer de navolgende passages voor:
"(….) Door onze bestrijdingstechnicus de [naam deskundige] is (….) geconstateerd dat er een groot aantal vloerdelen en hun draagbalken zichtbaar, aanmerkelijk zijn aangetast door een houtaantaster (….). Er zijn enige monsters genomen van het aanwezige boormeel (….) Determinatie heeft uitgewezen dat het hier om de gewone- of kleine houtworm (de larve) gaat (….)
Er was geen levend materiaal geconstateerd (….)
- Over hetgeen wat wij geconstateerd hebben, is dat van de zolderverdieping de
houten vloerdelen en de houten draagbalken van vloer en dak aanzienlijk zijn
aangetast door houtworm (….)
- Het is ondoenlijk steeksproefsgewijs alle balken te inspecteren om inzicht te
krijgen in hoeverre (hoe diep) ze zijn aangetast en of er nog larven aktief zijn(….)
- Mijn mening is dat er een bouwkundige zal moeten (be)oordelen of de balken-
constructies van vloer en dak nog sterk genoeg zijn (voldoet aan de hiervoor
geldende normen en eisen) (….)."
2.6 Van Rossum heeft op 23 december 2000 een rapport uitgebracht, waarin onder meer (onder verwijzing naar de inhoud van het hiervoor sub 2.5 vermelde rapport) de navolgende passages voorkomen:
"(….)
2.3 Bij het onderzoek door ondergetekende (….) werd vastgesteld dat bij het hoofdgebouw de zolderbalklaag met vloerhoet en de sporenkap met dakhout zijn aangetast (….)
De aantasting is onder meer herkend aan de uitvliegopeningen aan de oppervlakte van het hout en aan de boorgangen en poppenkamers bij zaagsneden e.d.
2.4 Bij het onderzoek (….) werd geen boormeel aangetroffen; bij een onderzoek van boorgangen en poppenkamers zijn geen larven aangetroffen.
Dit wijst er op dat de aantasting niet actief is, met andere woorden, dat een verdere verzwakking van de houtconstructie minder waarschijnlijk is.
2.5 De mate van de aantasting van de houten onderdelen bepaalt in belangrijke mate
de sterkte en stijfheid van de betreffende constructie.
Hoewel de resterende sterkte en stijfheid alleen door een destructief onderzoek kunnen worden vastgesteld, kan steekproefsgewijs een redelijk nauwkeurige benadering worden verkregen.
De resterende houtkwaliteit wordt daarbij bepaald met een penetrometer, waarbij de diepte van de indringing van een stift de drukvastheid aangeeft, door de blijvende netto houtafmetingen en door de doorsnedecapaciteit.
Bij het onderzoek werd vastgesteld dat de houtkwaliteit in gunstigste geval bij benadering voldoet aan de waarden van K13, zoals vastgelegd in NEN6760.
2.6 Bij het onderzoek (….) zijn de zolderbalklaag en de kap ingemeten (….)
Uit berekeningen overeenkomstig de voorschriften TGB1990 blijkt dat zowel de zolderbalklaag als de kap niet voldoen. De sterkte en stijfheid van de constructie zijn in beide gevallen ruim onvoldoende.
Voor wat betreft de constructie die de vloer en wanden van de badkamer draagt moet gesteld worden dat er sprake is van een gevaarlijke toestand.
3. Samenvatting, conclusie en aanbevelingen
(….)
3.3 Op grond van genoemde bevindingen is het noodzakelijk dat de zolder en de kap van het hoofdgebouw vervangen worden.
Een eventueel herstel van de bestaande constructie door aanpassingen/versterkingen is niet goed uitvoerbaar, geeft door ruimtebeslag een waardevermindering en brengt gevaar voor een verdere aantasting met zich mee (….)."
2.7 Bij brief van 11 januari 2001 heeft mr. Tummers, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand, namens [eisers] [gedaagden] in gebreke gesteld, met het verzoek om binnen 5 dagen onder meer mede te delen dat aansprakelijkheid wordt erkend, in hoeverre zij in de gelegenheid wensen te worden gesteld om contra-expertise te laten verrichten alsmede dat zij bereid zijn om de herstelkosten voor hun rekening te nemen. De hiervoor sub 2.5 en 2.6 vermelde rapporten, waarvan in de brief melding wordt gemaakt onder weergave van de zakelijke inhoud daarvan, waren niet als bijlagen bij deze brief bijgesloten.
2.8 Bij fax van 16 januari 2001 heeft de advocaat van [Gedaagde B], mede namens [gedaagde A], aan SRK Rechtsbijstand verzocht om nadere berichtgeving harerzijds af te wachten en tot zo lang geen verdere actie te ondernemen.
SRK Rechtsbijstand heeft daarop bij brieven van 23 januari 2001 aan de advocaat van [Gedaagde B] en aan [gedaagde A] laten weten dat verder uitstel van de herstelwerkzaamheden lastig te realiseren is omdat de aannemer in verband met de planning van zijn werkzaamheden binnen afzienbare tijd dient te vernemen wanneer hij een aanvang kan maken met de sloopwerkzaamheden. SRK Rechtsbijstand heeft daarbij aan [gedaagden] een uitstel voor een inhoudelijke reactie op de brief van 11 januari gegeven en wel tot 31 januari 2001 te 12.00 uur. Ook bij deze brieven waren de hiervoor bedoelde rapporten niet gevoegd.
Op verzoek van de advocaat van [Gedaagde B] heeft SRK Rechtsbijstand bij brief van 1 februari 2001 bedoelde rapporten aan de advocaat van [Gedaagde B] gestuurd, onder de mededeling dat de aannemer op 5 februari 2001 zal beginnen met de sloopwerkzaamheden en het verzoek dat, indien door [Gedaagde B] contra-expertise wordt gewenst, dit op de kortst mogelijke termijn te berichten.
Bij brief van 5 februari 2001 heeft de advocaat van [Gedaagde B] aan SRK Rechtsbijstand laten weten dat [Gedaagde B] iedere aansprakelijkheid van de hand wijst.
Bij brief van 15 februari 2001 heeft de advocaat van [Gedaagde B] aan SRK Rechtsbijstand laten weten dat [Gedaagde B] en [gedaagde A] een deskundige wensen in te schakelen.
3.1 [eisers] vorderen dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
[gedaagden] hoofdelijk, des dat de een betalend, de ander zal zijn bevrijd, zal veroordelen tot betaling van een vergoeding van de door [eisers] geleden schade ten belope van [bedrag] + P.M., althans zodanig bedrag als de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren;
de gevolgen van der partijen overeenkomst d.d. 20 januari 2000 zal wijzigen in dier voege dat het door [eisers] ondervonden nadeel wordt opgeheven en [gedaagden], hoofdelijk, zal veroordelen tot terugbetaling aan hen van het bedrag dat zij tengevolge van de wijziging van de overeenkomst teveel en dus ten onrechte hebben ontvangen, zijnde een bedrag ad [bedrag] + P.M., althans zodanig bedrag als de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren;
te vermeerderen met de wettelijke rente over het aldus te vergoeden bedrag vanaf
7 maart 2001 respectievelijk 16 januari 2001, althans vanaf de datum die de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren, tot aan de dag der algehele voldoening, met gelijke veroordeling van [gedaagden] in de kosten van het geding, waaronder begrepen de kosten van het voorlopig getuigenverhoor, de beslagkosten, vast recht en salaris procureur.
3.2 [eisers] leggen aan hun vorderingen tegen de achtergrond van de vaststaande feiten de navolgende stellingen ten grondslag.
Gelet op de geconstateerde gebreken bezat de woning niet de eigenschappen die [eisers] op grond van de overeenkomst mochten verwachten en die voor normaal gebruik nodig zijn, terwijl zij niet behoefden te betwijfelen dat de woning die eigenschappen bezat.
Aldus hebben [gedaagden] niet voldaan aan hun verplichtingen voortvloeiende uit artikel 7:17 BW, noch aan de verplichtingen voortvloeiende uit de garantie (artikel 5.3 van de koopovereenkomst) die [gedaagden] hebben verstrekt.
Subsidiair beroepen zij zich op dwaling. Zouden zij bij het sluiten van de koopovereenkomst geweten hebben van de gebreken die aan de woning kleefden dan hadden zij de overeenkomst niet, althans niet onder de overeengekomen voorwaarden gesloten.
De door hen geleden en/of nog te lijden schade kan als volgt worden gespecificeerd:
a. de kosten van vervanging van de houtconstructies bedragen voorlopig
f 208.700,30 (inclusief BTW);
b. de kosten in verband met toezicht door de architect op de werkzaamheden aan de
verdiepingsvloer en de kapconstructie bedragen f 9.993,03 (inclusief BTW);
c. in verband met de werkzaamheden aan de vloer van de zolder en herstel van de
kozijnen was extra schilderwerk noodzakelijk, waarvan de kosten f 3.455,32
respectievelijk f 3.481,42, telkens inclusief BTW, bedragen;
d. hetzelfde geldt voor extra stucwerk ad f 6.867,36, inclusief BTW;
e. extra kosten van opslag en verhuizing ad f 2.887,42
f. kosten van verricht onderzoek en rapportage door de Afvalcombinatie ad
f 1.375,31;
g. inzage bouwdossier bij de gemeente, kosten f 59,--;
h. kosten werkzaamheden van Van Rossum ad f 4.804,25;
i. kosten juridische hulp, berekend tot het aanhangig maken van deze procedure, ad
f 7.179,05 (inclusief BTW).
De posten a. tot en met e. betreffen de directe materiële schade.
De posten f. tot en met i. betreffen de kosten die [eisers] in redelijkheid hebben moeten maken ter zake van vaststelling van schade en aansprakelijkheid respectievelijk ter verkrijging van voldoening buiten rechte, zodat vergoeding daarvan op grond van artikel 6:96 BW gewettigd is.
4.1 [gedaagde A] concludeert dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis [eisers] niet-ontvankelijk zal verklaren in hun vorderingen, althans hen deze zal ontzeggen met hun veroordeling in de kosten van het geding, de -zo begrijpt de rechtbank- kosten van de gehouden getuigenverhoren daaronder begrepen.
4.2 [Gedaagde B] concludeert dat de rechtbank [eisers] niet-ontvankelijk zal verklaren in hun vorderingen, althans hen deze zal ontzeggen met hun veroordeling in de kosten van het geding.
4.3 Op het verweer van [gedaagden] zal, voor zover van belang, hierna nader worden ingegaan.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 [gedaagden] hebben als meest verstrekkende verweer aangevoerd dat [eisers] geen beroep op non conformiteit c.q. dwaling kunnen doen, nu [eisers] hen -alvorens tot sloop over te gaan- geen (redelijke) mogelijkheid hebben geboden om een contra-expertise uit te (doen) voeren. [gedaagden] hebben in dit verband verwezen naar het bepaalde in artikel 7:23 BW.
5.2 Dit verweer treft geen doel.
Immers, de bepaling van artikel 7:23 BW beoogt de verkoper te beschermen tegen late en daardoor moeilijk te betwisten klachten. Zij verplicht de koper de zaak op zijn deugdelijkheid te onderzoeken en zo spoedig mogelijk de verkoper te waarschuwen indien de zaak niet aan de overeenkomst beantwoordt. [eisers] zijn die verplichting nagekomen. Een recht op contra-expertise voor [gedaagden] valt noch in dit wetsartikel noch in de parlementaire geschiedenis te lezen.
Overigens wordt hierbij opgemerkt dat [gedaagden] na ontvangst van de brief van SRK Rechtsbijstand d.d. 11 januari 2001 wisten dat [eisers] rapporten betreffende de gestelde gebreken had doen opmaken, zodat [gedaagden], toen zij die rapporten niet aantroffen bij bedoelde brief, bedoelde rapporten zelf met bekwame spoed hadden kunnen opvragen bij de juridisch adviseur van [eisers], in welk geval zij na ontvangst en bestudering van die rapporten ruim vóór de sloop desgewenst een contra-expertise hadden kunnen doen uitvoeren. Daar komt nog bij dat in de hiervoor sub 2.8 vermelde brief van de advocaat van [Gedaagde B] d.d. 5 februari 2001 niet uitdrukkelijk het recht van contra-expertise is voorbehouden. Gelet op de mededeling in de daaraan voorafgaande brief van SRK Rechtsbijstand d.d.
1 februari 2001, inhoudende dat op 5 februari 2001 door de aannemer begonnen zou worden met sloopwerkzaamheden, had dit wel op de weg van [gedaagde A]/[Gedaagde B] gelegen, nu zij kennelijk wel de behoefte aan een contra-expertise hadden.
Onder deze omstandigheden kan -anders dan [Gedaagde B] nog heeft aangevoerd- niet gezegd worden dat [eisers]- in strijd met het bepaalde in artikel 6:248 BW- voor haar en [gedaagde A] een redelijke mogelijkheid tot het houden van een contra-expertise onmogelijk zou hebben gemaakt om vervolgens een -naar de mening van [Gedaagde B] en [gedaagde A]- veel te hoge claim tot schadevergoeding in te stellen.
5.3 Vervolgens is de vraag of de woning -overeenkomstig het bepaalde in artikel 5.3 van de koopovereenkomst- de feitelijke eigenschappen bezit die voor een normaal gebruik als woonhuis nodig zijn.
Met betrekking tot deze vraag wordt vooropgesteld dat, zo daarvan geen sprake is, anders dan in het kader van een beroep op dwaling niet ter zake doet of [gedaagden] van de gestelde gebreken ten tijde van het sluiten van de koopovereenkomst op de hoogte waren. Immers, het bepaalde in artikel 5.3 dient te worden opgevat als een garantie, in welk geval een tekortkoming krachtens rechtshandeling in alle gevallen voor rekening van de schuldenaar ([gedaagden]) wordt gebracht.
Het bepaalde in artikel 5.1 doet geen afbreuk aan de garantie van artikel 5.3, behoudens in het zich hier niet voordoende geval waarin de verkoper aan de koper mededeling van gebreken doet.
5.4 Evenmin is in deze relevant dat [eisers] voorafgaande aan het sluiten van de koopovereenkomst geen bouwkundig onderzoek hebben laten verrichten, nu de wet die eis in het kader van een beroep op non conformiteit niet zonder meer stelt. De hiervoor bedoelde garantie maakte een dergelijk onderzoek overigens in zoverre overbodig.
[gedaagde A] heeft weliswaar gesteld dat de houtwormgaatjes op verschillende plaatsen voor [eisers] zichtbaar zouden zijn geweest, maar daarmee is -daargelaten dat [eisers] dit gemotiveerd hebben betwist- nog niet gezegd dat het voor [eisers] ten tijde van het ondertekenen van de koopovereenkomst kenbaar was dat de woning met de door [eisers] gestelde ernstige gebreken was behept als bedoeld in het slot van artikel 5.3. van de koopovereenkomst. De stelling van [gedaagde A] dat het niet ongebruikelijk is dat een huis uit 1920 enige houtwormgaatjes vertoont, is bezwaarlijk te rijmen met het door [gedaagde A] aan het adres van [eisers] gemaakte verwijt dat [eisers] na het zien van die gaatje ten onrechte zouden hebben nagelaten om een bouwkundig onderzoek in te stellen.
5.5 [gedaagden] hebben niet voldoende gemotiveerd bestreden dat de zoldervloer en het dak zijn aangetast door houtworm. Zij hebben evenwel gemotiveerd de ernst en omvang van de aantasting weersproken en daaraan de conclusie verbonden dat deze aantasting aan een normaal gebruik van de woning niet in de weg staat. Meer in het bijzonder hebben zij ten aanzien van het rapport van Van Rossum aangevoerd dat de door Van Rossum gevolgde onderzoeksmethodiek ondeugdelijk is, nu Van Rossum de druksterkte van de constructie slechts bij benadering heeft bepaald en de treksterkte in het geheel niet, alsmede dat Van Rossum bij zijn beoordeling ten onrechte van de in 1990 ingevoerde TGB-norm is uitgegaan, terwijl het huis van circa 1920 dateert. Tenslotte hebben [gedaagden] gemotiveerd bestreden dat algehele vervanging van vloer en dak noodzakelijk zou zijn.
5.6 Nu [eisers] na sloop de verbouwing ter hand hebben genomen, waarbij het oude dak is afgevoerd, kan de situatie ten tijde van de levering van de woning niet meer worden onderzocht door een door de rechtbank te benoemen deskundige.
Wel kan aan een deskundige worden gevraagd om het rapport van Van Rossum
d.d. 23 december 2000, welk rapport buiten [gedaagden] om tot standgekomen is, aan een kritisch onderzoek te onderwerpen, daar waar het betreft de betrouwbaarheid van de door Van Rossum gevolgde onderzoeksmethode, de door hem toegepaste normering alsmede de door Van Rossum getrokken conclusie dat algehele vervanging van vloer en dak noodzakelijk was. Van [eisers] wordt verwacht dat zij aan de deskundige de door Van Rossum uitgevoerde berekeningen, welke zich niet bij de stukken bevinden, ter hand stellen.
5.7 Partijen zullen in de gelegenheid worden gesteld om zich bij akte uit te laten over het aantal te benoemen deskundigen, de hoedanigheid van de deskundige(n), de namen, adressen en telefoonnummers van de voor benoeming tot deskundige in aanmerking komende personen alsmede de aan de deskundige(n) te stellen vragen.
Tevens dienen partijen zich uit te laten over de vraag wie van hen met het voorschot op het honorarium van de deskundige(n) moet worden belast.
Partijen wordt in overweging gegeven om ter zake een en ander voorafgaande aan het nemen van bedoelde akten met elkaar tot overeenstemming te geraken.
5.8 Nu in het kader van het voorlopig getuigenverhoor sterk de nadruk heeft gelegen op de in het kader van het (subsidiair) gedane beroep op dwaling relevante vraag of [gedaagden] ten tijde van het sluiten van de koopovereenkomst van de gestelde gebreken op de hoogte waren en in het verlengde daarvan hun mededelingsplicht tegenover [eisers] zouden hebben verzaakt, wordt om proces-economische redenen reeds nu het navolgende overwogen.
5.9 [gedaagde A] heeft als getuige verklaard dat hij in het begin (1991) gaatjes heeft geconstateerd in vloerdelen op de bovenverdieping, dat hij naar aanleiding daarvan het hele huis door een deskundige heeft laten onderzoeken, dat de deskundige hem had medegedeeld dat de gaatjes van houtworm afkomstig waren doch dat er geen sprake was van een actieve houtworm alsmede dat de vloerdelen niet zodanig waren
aangetast dat dat een probleem zou zijn. [Gedaagde B] heeft deze verklaring als getuige bevestigd. [Gedaagde B] heeft aan haar verklaring toegevoegd dat de vaklieden van het aannemingsbedrijf dat de verbouwing uitvoerde hen hadden aangeraden om de gaatjes te laten controleren.
Uit de getuigenverklaringen van bedoelde vaklieden, [namen], kan worden afgeleid dat het niet om heel veel gaatjes ging. Zij hebben tevens verklaard dat zij van [gedaagde A] hebben begrepen dat een deskundige de gaatjes had bekeken alsmede dat de situatie naar diens mening niet ernstig was.
Het enkele feit dat geen der gehoorde getuigen de naam van de hier bedoelde deskundige heeft kunnen noemen, is -mede in aanmerking genomen het tijdsverloop sinds 1991 en het incidentele karakter van de opdracht- ongenoegzaam om de juistheid van de getuigenverklaringen op dit punt in twijfel te trekken.
5.10 [gedaagden] hebben voorts als getuige verklaard dat zij gedurende de periode dat zij in de woning hebben gewoond geen last van houtworm hebben gehad.
De juistheid van die verklaringen wordt niet ontkracht door het feit dat [eisers] een vat met houtwormbestrijdingsmiddel in de woning hebben aangetroffen. [gedaagden] hebben daarvoor immers als verklaring opgegeven dat dit middel diende om door houtworm aangetaste meubels te behandelen, hetgeen plausibel voorkomt.
Evenmin doet aan de geloofwaardigheid van de getuigenverklaringen van [gedaagden] af de getuigenverklaring van [naam], nu die verklaring te weinig specifiek is om daaruit de conclusie te kunnen trekken dat [gedaagden] wel problemen met houtworm zouden hebben gehad.
5.11 Nu er in deze vanuit gegaan dient te worden dat [gedaagden] gedurende de periode dat zij de woning bewoonden geen andere of verdergaande houtwormaantasting dan hiervoor bedoeld hebben waargenomen, rustte op hen ook niet de plicht om [eisers] spontaan mede te delen dat zij in 1991 enige
-onschuldige- houtwormgaatjes hadden aangetroffen.
Onder deze omstandigheden hebben [gedaagden] met recht aangevoerd dat [eisers], nu zij een oud huis kochten, waarbij -naar van algemene bekendheid is- de aanwezigheid van houtwormaantasting niet zonder meer is uit te sluiten, ten onrechte hebben nagelaten daarnaar voorafgaand aan het sluiten van de koopovereenkomst een onderzoek te doen instellen, zodat de dwaling voor rekening en risico van [eisers] dient te komen.
5.12 Mede gelet op het belang van de voortgang van de procedure worden onvoldoende termen aanwezig geacht om te bepalen dat hoger beroep van dit tussenvonnis kan worden ingesteld.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
De rechtbank, rechtdoende,
verwijst de zaak naar de rol van 5 maart 2003 teneinde partijen in de gelegenheid te stellen om zich bij akte uit te laten over hetgeen hiervoor in rechtsoverweging 5.7 is overwogen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mrs. M.C.J. Heessels, E.J. Davids en C. Hoogland en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 februari 2003.