ECLI:NL:RBZUT:2002:AF3107

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
23 december 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01 / 1417 WSFBSF 58
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke uitspraak inzake studiefinanciering en terugvordering door de Informatie Beheer Groep

In deze zaak heeft eiseres, woonachtig te [plaats], een aanvraag voor studiefinanciering ingediend voor haar duale opleiding commerciële economie aan de Hogeschool te Enschede, met terugwerkende kracht vanaf 1 februari 2000. De Informatie Beheer Groep (IBG) heeft op 4 mei 2001 studiefinanciering toegekend, maar deze werd op 19 mei 2001 ingetrokken en teruggevorderd. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt en beroep ingesteld. De rechtbank heeft de zaak behandeld op zittingen op 28 maart 2002 en 19 december 2002, waarbij eiseres in persoon aanwezig was en de IBG vertegenwoordigd werd door haar advocaten.

De rechtbank overweegt dat de IBG haar besluitvorming heeft gebaseerd op de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000), terwijl de aanspraken van eiseres betrekking hadden op een periode vóór 1 september 2000. De rechtbank oordeelt dat de IBG haar besluit had moeten baseren op de oude Wet op de studiefinanciering (Wsf) en dat het bestreden besluit derhalve op een onjuiste wettelijke grondslag berust. De rechtbank concludeert dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand kunnen blijven, omdat de IBG bevoegd was om de studiefinanciering te herzien, maar dat de oorspronkelijke toekenning per 1 februari 2000 niet kon worden gehandhaafd.

De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit, en bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Tevens wordt de IBG veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht aan eiseres. Tegen deze uitspraak staat binnen zes weken hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
Reg.nr.: 01 / 1417 WSFBSF 58
UITSPRAAK
in het geding tussen:
[eiseres], wonende te [plaats], eiseres,
en
de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep, gevestigd te Groningen, verweerster.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerster van 1 oktober 2001, kenmerk URI1853.01/BBJ/ALG5 3717-78532-
0-08.
2. Feiten
Eiseres heeft op 24 februari 2001 een aanvraag voor studiefinanciering ingediend voor de
door haar met ingang van 1 februari 2000 aangevangen duale opleiding commerciële
economie aan de Hogeschool te Enschede. Daarbij heeft eiseres verzocht om met
terugwerkende kracht vanaf 1 februari 2000 in aanmerking te komen voor studiefinanciering.
Bij bericht 2000, no. 1 van 4 mei 2001 is aan eiseres ingaande 1 februari 2000
studiefinanciering toegekend.
Bij bericht 2000, no. 2 van 19 mei 2001 is de aan eiseres toegekende studiefinanciering
alsnog over de periode van februari tot september 2000 ingetrokken en teruggevorderd.
Tegen dit besluit heeft eiseres een bezwaarschrift ingediend.
Bij het thans bestreden besluit heeft verweerster het bezwaarschrift ongegrond verklaard.
3. Procesverloop
Door eiseres is beroep ingesteld op de in het beroepschrift vermelde gronden. Verweerster
heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden.
Het beroep is behandeld ter zitting van 28 maart 2002, waar eiseres in persoon is
verschenen. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door mevrouw mr. M. Wiersma.
Nadien is het onderzoek heropend en heeft verweerster vragen van de rechtbank
beantwoord. Het beroep is vervolgens behandeld ter nadere zitting van 19 december 2002
waar eiseres wederom is verschenen. Verweerster heeft zich doen vertegenwoordigen door
mevr. T. Holtrop.
4. Motivering
De rechtbank overweegt allereerst dat verweerster haar besluitvorming heeft gebaseerd op
de bepalingen van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000), zoals die wet sedert
1 september 2000 geldt.
In aanmerking genomen dat het hier handelt om aanspraken en verplichtingen van eiseres,
welke betrekking hebben op een vóór 1 september 2000 liggende periode, is de rechtbank
van oordeel dat verweerster haar besluitvorming dienaangaande had dienen te baseren op
de bepalingen van de Wet op de studiefinanciering (Wsf), zoals die wet tot 1 september 2000
gold. Anders dan verweerster meent kan hieraan noch afdoen dat eiseres deze
studiefinanciering heeft aangevraagd op enig moment na 1 september 2000, noch dat
verweerster eerst na 1 september 2000 heeft besloten tot herziening van die
studiefinanciering.
De rechtbank heeft in de artikel 12.13 en 12.14 van de Wsf 2000, welke artikelen betrekking
hebben op de verhouding tussen de Wsf (oud) en Wsf 2000, geen aanknopingspunten
gevonden voor een andersluidend oordeel.
Gelet op het voorgaande komt het bestreden besluit, als berustend op een onjuiste wettelijke
grondslag, voor vernietiging in aanmerking.
In het kader van de vraag of de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand kunnen
blijven, zal de rechtbank beoordelen of verweerster, gelet op de toepasselijke bepalingen
van de Wsf, het recht op studiefinanciering over de periode van februari tot september 2000
terecht heeft herzien en teruggevorderd.
Dienaangaande wordt als volgt overwogen.
Ingevolge de artikelen 1, eerste lid, en 32, tweede lid, van de Wsf worden toelagen
uitsluitend toegekend over perioden van tenminste één kalendermaand en vindt toekenning
van studiefinanciering niet plaats voor een periode die is gelegen voorafgaand aan de datum
van indiening van het verzoek daartoe.
De rechtbank is allereerst van oordeel dat de in bovengenoemde artikelen neergelegde
systematiek met zich mee brengt dat geen studiefinanciering met terugwerkende kracht kan
worden toegekend.
Nu niet in geschil is dat de aanvraag van eiseres dateert van 24 februari 2001 moet derhalve
worden geoordeeld dat de toepasselijke wettelijke voorschriften aan de oorspronkelijke
toekenning van studiefinanciering per 1 februari 2000 in de weg stonden.
Voorts is er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een situatie waar enig
algemeen beginsel van behoorlijk bestuur zou nopen tot toekenning in strijd met de wettelijke
bepalingen, danwel van een situatie welke verweerster zou nopen tot toepassing van de in
artikel 131 van de Wsf vervatte hardheidsclausule. In dit verband acht de rechtbank van
belang dat eiseres niet heeft kunnen aantonen dat met betrekking tot haar aanspraken op
studiefinanciering zijdens verweerster in het verleden onjuiste informatie is verstrekt, als
gevolg waarvan zij in februari 2000 zou hebben afgezien van het indienen van een aanvraag.
Blijkens het verhandelde ter zitting heeft eiseres in februari 2000, naar haar zeggen door de
tegenstrijdige informatie welke haar van de zijde van verweerster bereikte, bewust een
aanvraag achterwege gelaten, uit vrees voor een mogelijke terugvordering. Naar het oordeel
van de rechtbank heeft eiseres hiermee een zeker risico genomen, en had van eiseres
kunnen worden verwacht dat zij in februari 2000 – juist in verband met de vermeende
onduidelijke informatieverstrekking van de IBG –zekerheidshalve een aanvraag om
studiefinanciering had ingediend.
Gelet op het voorgaande, alsmede gelet op het bepaalde in artikel 55, eerste lid en onder c,
van de Wsf, was verweerster derhalve in beginsel bevoegd om de studiefinanciering te
herzien.
Met betrekking tot de wijze waarop verweerster van die bevoegdheid gebruik gemaakt acht
de rechtbank allereerst van belang dat de toekenning van studiefinanciering op 4 mei 2001
door verweerster reeds na korte tijd, te weten op 19 mei 2001, is herzien.
Blijkens de gedingstukken, alsmede gelet op het verhandelde ter zitting, was het op het
moment van die herziening voorts nog niet tot uitbetaling van de studiefinanciering over de in
geding zijnde periode gekomen, maar is de op 4 mei 2001 toegekende studiefinanciering
(hoewel deze op 19 mei 2001 deels was herzien) om administratief technische redenen in
juni 2001 volledig tot uitbetaling gekomen.
Gelet hierop, en gelet op het feit dat verweerster aanleiding heeft gezien de herziening te
beperken tot de periode van februari tot en met augustus 2000, is de rechtbank van oordeel
dat de wijze waarop verweerster van haar bevoegdheid tot herziening gebruik heeft gemaakt
de (beperkte) rechterlijke toets kan doorstaan. Met name kan niet gesteld worden dat
verweerster bij afweging van de daartoe in aanmerking komende belangen in redelijkheid
niet tot haar besluit tot gedeeltelijke herziening heeft kunnen komen.
Voorts dient ingevolge artikel 58 van de Wsf hetgeen teveel aan studiefinanciering is betaald
te worden terugbetaald dan wel verrekend.
Gelet op het voorgaande kunnen de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand
blijven.
Niet gebleken is van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten als bedoeld in
artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
5. Beslissing
De rechtbank,
recht doende:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- bepaalt dat de Informatie Beheer Groep het gestorte griffierecht ad € 27,23 aan eiseres
vergoedt;
Tegen deze uitspraak staat binnen zes weken na de dag van verzending hoger beroep open
bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Aldus gegeven door mr. E.J.J.M. Weyers en in het openbaar uitgesproken op 23 december 2002 in tegenwoordigheid van de griffier.