ECLI:NL:RBZUT:2002:AE0124

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
7 maart 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
24144 HA ZA 99-316
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake aansprakelijkheid en vernietiging van rechtshandelingen door Recreatio B.V. en andere vennootschappen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 7 maart 2002 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen Recreatio B.V. en verschillende gedaagden, waaronder Recreatie Parken Holding B.V. en Drenthe Recreatie B.V. De rechtbank heeft zich gebogen over de vraag of bepaalde rechtshandelingen, zoals dividenduitkeringen en de verkoop van onroerende zaken, vernietigbaar zijn op grond van benadeling van de crediteuren van de betrokken vennootschappen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagden, waaronder J.G. [gedaagde 1], niet zijn verschenen en dat zij geen bewijs hebben geleverd tegen de vermoedens van wetenschap van benadeling. De rechtbank heeft overwogen dat de rechtshandelingen van Recreatie Parken Holding B.V. en Drenthe Recreatie B.V. vernietigd moeten worden, omdat deze handelingen de verhaalsmogelijkheden van Recreatio B.V. als crediteur ernstig hebben benadeeld. De rechtbank heeft de gedaagden hoofdelijk veroordeeld in de proceskosten en de vordering van Recreatio B.V. tot schadevergoeding toegewezen, inclusief rente. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van bestuurders en aandeelhouders in het kader van faillissement en de bescherming van crediteuren.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Rolnummer: 24144 HA ZA 99-316
Uitspraak: 7 maart 2002
Vonnis van de enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken in de zaak tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
RECREATIO B.V.,
gevestigd te Hulshorst, gemeente Nunspeet,
eisende partij,
procureur: mr. C.B. Gaaf,
advocaat: mr. H. Braak te Veenendaal,
en
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid RECREATIE PARKEN HOLDING B.V.,
gevestigd te Vierhouten,
2. [gedaagde 1],
wonende te Nunspeet,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid FIELDS DUURZAAM VASTGOED B.V., voorheen CHYNOUK RECREATIE B.V.,
gevestigd te Nunspeet,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid JOS LUIJTEN BEHEER B.V.,
gevestigd te Nunspeet,
5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid FIELDS DUURZAAM BEHEER B.V., voorheen C.B.M. VAN DE VELDE BEHEER B.V.,
gevestigd te Nunspeet,
6. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid JOS LUIJTEN RECREATIE B.V.,
gevestigd te Nunspeet,
7. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PIP B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
8. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid DRENTHE RECREATIE B.V.,
gevestigd te Nunspeet,
9. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid GRANIETBERG B.V.,
gevestigd te Exloo,
10. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid HORECA HUNZEBERGEN B.V.,
gevestigd te Exloo,
11. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
B. BRINK BEHEER B.V., voorheen JASPER RECREATIE B.V.,
gevestigd te Exloo,
gedaagde partijen,
procureur voor gedaagde partijen 2 t/m 6, 10 en 11: mr. A.D. Kok.
Eiseres wordt in dit vonnis mede aangeduid als Recreatio en gedaagden sub 2 tot en met 6 en sub 10 en 11 tezamen als [gedaagde 1] c.s..
Gedaagden sub 1, 7, 8 en 9 zijn niet verschenen. Gedaagde sub 1 wordt mede aangeduid met RPH.
1. Het verdere verloop van de procedure
Dit verdere verloop blijkt uit:
­ het vonnis van 13 september 2001
­ de akte van [gedaagde 1] d.d. 25 oktober 2001
­ de antwoordakte van Recreatio d.d. 22 november 2001
­ het proces-verbaal van het op 28 januari 2002 gehouden getuigenverhoor, waarbij [gedaagde 1] c.s. noch de aangekondigde getuigen zijn verschenen
­ de aantekening ter rolle van 7 februari 2002 dat Recreatio afziet van contra-enquête.
2. De verdere beoordeling
2.1 Hetgeen bij voormeld vonnis is overwogen wordt overgenomen.
2.2 Als door beide partijen erkend staat vast dat op 4 oktober 2001 [gedaagde 1] Beheer B.V. (gedaagde sub 4) is staat van faillissement verklaard is met benoeming van mr. J. Roossien te Elburg tot curator.
Ook [gedaagde 1] Recreatie B.V. (gedaagde sub 6) verkeert in staat van faillissement (zie voormeld vonnis onder 2.2), terwijl tevens vaststaat dat Pip B.V. (gedaagde sub 7) failliet is (zie voormeld vonnis onder 2.3), zoals beide partijen hebben bevestigd.
Ook staat als door [gedaagde 1] c.s. erkend vast, dat B. Brink Beheer B.V. (gedaagde sub 11) inmiddels sedert 4 oktober 2001 in staat van faillissement verkeert (curator mr. Pellinkhof).
2.3 De procedure jegens deze gedaagden is geschorst als na te melden, nu gesteld noch gebleken is dat het bepaalde in art. 28 lid 4 Fw. van toepassing zou zijn.
2.4 Ook Granietberg B.V. (gedaagde sub 9) verkeert sedert 6 april 1999 in staat van faillissement (zie voormeld vonnis onder 2.3).
Recreatio heeft gesteld dat deze procedure op gelijke gronden geschorst is en daartoe betoogd dat een rechtsvordering aanhangig is met ingang van de dag der dagvaarding (25 november 1998) en derhalve dus voor de datum waarop het faillissement is uitgesproken, subsidiair op het moment dat de dagvaarding is ingeschreven bij de rechtbank. Dat laatste vond ten aanzien van Granietberg B.V. plaats op 25 maart 1999, zoals blijkt uit een door de griffie van deze rechtbank op de dagvaarding gestelde datum.
2.5 Anders dan Recreatio primair heeft gesteld, moet uit aard en strekking van art. 29 van de Faillissementswet (Fw.) worden afgeleid dat schorsing van een geding als gevolg van de faillietverklaring op de voet van deze bepaling slechts plaatsvindt indien het geding bij de rechter is aanhangig gemaakt door inschrijving ter rolle van het gerecht waarvoor is gedagvaard. Indien de faillietverklaring wordt uitgesproken nadat het geding aldus bij de rechter is aangebracht, is het geding geschorst op het tijdstip van de faillietverklaring. Wordt echter de faillietverklaring uitgesproken na de dagvaarding, maar voordat de zaak ter rolle is ingeschreven, dan vindt schorsing eerst plaats zodra de zaak na tijdige inschrijving op de rol voor de eerste maal ter zitting van het gerecht heeft gediend, aldus Hoge Raad 24 maart 2000, NJ 2000, 601. Nu deze laatste situatie hier aan de orde is, is ook de procedure jegens Granietberg B.V. per de datum van inschrijving geschorst.
2.6 Weliswaar heeft de procureur van gedaagden bij akte gesteld dat hij zich onttrekt als procureur van gedaagde sub 4 en haar dochtervennootschappen de gedaagden sub 3 en 5 (Fields Duurzaam Vastgoed B.V., voorheen Chynouk Recreatie B.V., resp. Fields Duurzaam Beheer B.V.), maar nu gesteld noch gebleken is dat onttrekking plaats vond op de voorgeschreven wijze ter rolle, dient hieraan voorbij gegaan te worden.
Om gelijke reden dient voorbijgegaan te worden aan de gestelde onttrekking als procureur voor de gedaagde sub 10 (Horeca Hunzebergen B.V.) en de gedaagde sub 11 (B. Brink Beheer B.V., voorheen Jasper Recreatie B.V.).
2.7 Bij voormeld vonnis is [gedaagde 1] c.s. toegelaten tot het tegenbewijs, vooreerst door geschriften, van het als gevolg van wettelijke vermoedens voorshands vaststaan dat:
- met betrekking tot de rechtshandeling(en) terzake van de koop en verkoop van de roerende en onroerende zaken, geleid hebbende tot de overdracht bij akte van 15 mei 1998 van het recreatiepark Hunzebergen als in deze akte omschreven, RPH en Chynouk Recreatie B.V./Fields Duurzaam Vastgoed B.V. wisten of behoorden te weten dat benadeling van Recreatio in haar verhaalsmogelijkheden als crediteur van RPH het gevolg van de voornoemde rechtshandeling(en) zou zijn;
- ter zake van de rechtshandeling(en) strekkende tot de dividenduitkering van RPH aan haar aandeelhouders Drenthe Recreatie B.V. en Jasper Recreatie B.V., thans geheten B. Brink Beheer B.V., zowel RPH als haar voornoemde aandeelhouders wisten of behoorden te weten dat benadeling van Recreatio in haar verhaalsmogelijkheden als crediteur van RPH het gevolg van bedoelde rechtshandeling(en) zou zijn.
2.8 Bij akte heeft gedaagde sub 2, J.G. [gedaagde 1], daartoe in het geding gebracht de akte van levering van het recreatiepark Westerbergen d.d. 24 april 1998, de koopovereenkomst tussen B.V. Exploitatiemaatschappij Westerbergen en Recreatie Parken Holding B.V. (hierna mede: RPH) d.d. 24 april 1998, de akte van overdracht van aandelen betreffende RPH d.d. 24 april 1998 tussen Roland Klein, Beleggings- en Beheersmaatschappij Roland Klein B.V. en RPH enerzijds en Drenthe Recreatie B.V. anderzijds, een brief d.d. 15 februari 2000 van J.H. Broekhuis, verbonden aan Van Braak Accountants aan de Belastingdienst Ondernemingen Lelystad, een pagina uit de boeken van RPH en een tweetal brieven van de registeraccountant G. Boeve d.d. 27 augustus 2001.
2.9 J.G. [gedaagde 1] noch een van de andere gedaagden noch de eerder aangekondigde getuigen zijn bij het getuigenverhoor verschenen, terwijl de procureur van [gedaagde 1] c.s. bij brief d.d. 25 januari 2002 aan de griffie van deze rechtbank heeft laten weten dat geen getuigen zullen worden voorgebracht. Derhalve moet worden aangenomen dat [gedaagde 1] c.s. hebben afgezien van het horen van getuigen.
2.10 J.G. [gedaagde 1] heeft aan de hand van de onder 2.8 genoemde stukken uitvoerig betoogd dat van benadeling door verkoop van het park De Hunzebergen aan Chynouk Recreatie B.V. geen sprake is geweest. Dit betoog stuit reeds af op hetgeen in voormeld vonnis onder 2.7 ter zake is overwogen. Overigens kan op grond van een enkele vermelding in de boeken van RPH niet worden aangenomen dat de gestelde waarde van het park De Hunzebergen reëel is.
Ook het betoog van [gedaagde 1] dat door Jasper Recreatie B.V. (thans geheten: B. Brink Beheer B.V.) en Drenthe Recreatie B.V. (thans Breco Netherlands B.V.) geen dividenduitkeringen zijn ontvangen stuit reeds af op hetgeen in voormeld vonnis onder 2.8 is overwogen, daargelaten dat [gedaagde 1] bij conclusie van antwoord de dividenduitkering door RPH heeft erkend en voorts uit de in het geding gebrachte accountantsverklaringen blijkt dat geen accountantscontrole heeft plaatsgevonden.
2.11 J.G. [gedaagde 1] heeft geen schriftelijk tegenbewijs geleverd van het vermoeden van, kort gezegd, wetenschap van benadeling tot welk bewijs hij was toegelaten. Nu hij voorts heeft afgezien van het leveren van getuigenbewijs zijn de hiervoor onder 2.7 bedoelde vermoedens niet weerlegd en dienen thans als vaststaand te worden aangenomen.
2.12 De gedaagden sub 3 en 5, alsmede de niet verschenen gedaagden sub 1 en sub 8, hebben afgezien van bewijslevering tegen het bij voormeld vonnis aangenomen vermoeden van wetenschap van benadeling, zodat dit vermoeden als niet weerlegd thans als vaststaand wordt aangenomen.
Fields Duurzaam Vastgoed B.V.(voorheen Chynouk Recreatie B.V.)
2.13 Hiermee staat vast dat de gevorderde vernietiging van de rechtshandelingen strekkende tot, kort gezegd, dividenduitkeringen aan Drenthe Recreatie B.V. alsmede de rechtshandelingen ter zake van de koop en verkoop van de roerende en onroerende zaken, geleid hebbende tot de overdracht bij akte van 15 mei 1998 van het recreatiepark Hunzebergen, toewijsbaar is.
B. Brink Beheer B.V. (voorheen Jasper Recreatie B.V.)
2.14 Gelet op de schorsing van de procedure als gevolg van het faillissement van de gedaagde sub 11 B. Brink Beheer B.V. wordt niet toegekomen aan de beoordeling van de gevorderde vernietiging van de rechtshandelingen strekkende tot dividenduitkering aan B. Brink Beheer B.V. (voorheen Jasper Recreatie B.V.)
Fields Duurzaam Vastgoed B.V. (voorheen Chynouk Recreatie B.V.)
2.15 Nu, zoals als onvoldoende weersproken vast staat, op de litigieuze onroerende zaken de hypotheekrechten van ING Vastgoed en ING Bank rusten en dezen het recht hebben om zich te beroepen op het bepaalde in artikel 3:45 BW zal, zoals Recreatio onweersproken heeft verzocht, ten aanzien van de rechtshandelingen met betrekking tot de verkoop en levering van de onroerende zaken van het Recreatiepark Hunzebergen het bepaalde in artikel 3:53 lid 2 BW toegepast worden. Nu gelet op het vorenstaande immers de reeds ingetreden gevolgen van de rechtshandelingen bezwaarlijk ongedaan gemaakt kunnen worden, zal de vernietiging geheel haar werking worden ontzegd en zal aan de gedaagde sub 3 Fields Duurzaam Vastgoed B.V. (voorheen Chynouk Recreatie B.V.), die daardoor onbillijk wordt bevoordeeld, de verplichting worden opgelegd tot een uitkering in geld aan Recreatio als benadeelde partij. Nu de hoogte van het gevorderde bedrag in zoverre onbestreden is gebleven ziet dit op een uitkering aan Recreatio tot het beloop van haar vordering tot betaling van een bedrag van f 844.826,92 (€ 383.365,74) met de onweersproken rente als na te melden.
Fields Duurzaam Beheer B.V. (voorheen C.B.M. van de Velde beheer B.V.)
2.16 Dit geldt niet voor haar moedervennootschap Fields Duurzaam Beheer B.V., gedaagde sub 5, nu zij geen partij geweest is bij de overeenkomst.
Voor de aansprakelijkheid van deze vennootschap heeft Recreatio gesteld dat, naast Fields Duurzaam Vastgoed B.V. de overige gedaagde vennootschappen die genoteerd staan als schuldenaren van ING Vastgoed, respectievelijk ING Bank onrechtmatig gehandeld hebben, door gebruik te maken van de onroerende zaken; dit gebruik maken van de voormelde onroerende zaken heeft bestaan in de onderzetting door Chynouk ten behoeve van zich zelf en de overige vennootschappen, welke onderzetting deze vennootschappen hebben aanvaard ter verkrijging door hen van financiële middelen krachtens financiering. Dat gebruik van de onroerende zaken is gemaakt ten detrimente van de rechten van Recreatio tot verhaal van haar vordering op de onroerende zaken, te meer waar andere verhaalsmogelijkheden niet bestaan, hetgeen onrechtmatig is. Dit onrechtmatig handelen is hen toe te rekenen aangezien (de wetenschap van) de benadeling van Recreatio berustte bij haar uiteindelijk aandeelhouder, feitelijk bestuurder de heer [gedaagde 1]. Ook gedaagde sub 5 is derhalve schadeplichtig, aldus Recreatio.
Gedaagde sub 5 heeft dit bij conclusie van antwoord betwist.
2.17 Nu Recreatio bij repliek zijn stellingen dat ook gedaagde sub 5 aansprakelijk zou zijn, niet nader heeft onderbouwd moet de daarop gebaseerde vordering als onvoldoende feitelijk onderbouwd worden verworpen. Nu gesteld noch gebleken dat het verweer namens deze vennootschap geleid heeft tot meer kosten dan reeds gemaakt in het kader van het algemene verweer van [gedaagde 1] c.s., worden de proceskosten op nihil gesteld.
Horeca Hunzebergen B.V.
2.18 Hetgeen onder 2.16 en 2.17 is overwogen geldt eveneens voor gedaagde sub 10, Horeca Hunzebergen B.V.
Drenthe Recreatie B.V. en RPH
2.19 De vorderingen tegen gedaagde sub 8, Drenthe Recreatie B.V., die in deze procedure verstek heeft laten gaan, zijn als onweersproken toewijsbaar, nu deze onrechtmatig noch ongegrond voorkomen, waarbij nog komt hetgeen hiervoor onder 2.12, 2.13 en 2.15 is overwogen. Dit geldt eveneens voor de niet verschenen gedaagde sub 1 RPH, met dien verstande dat van haar niet veroordeling tot betaling van bedoeld bedrag in geld is gevorderd, zodat daarvan geen toewijzing plaatsvindt.
[gedaagde 1]
2.20 Gedaagde sub 2 [gedaagde 1] is, naar tussen partijen vaststaat, niet rechtstreeks partij geweest bij de betreffende rechtshandelingen.
Recreatio heeft gesteld dat [gedaagde 1] in persoon schadeplichtig is wegens onrechtmatig handelen. In zijn hoedanigheid van bestuurder (al of niet met tussenkomst van vennootschappen) is hem de benadeling van Recreatio persoonlijk te verwijten mede in acht genomen dat hij in feite de zeggenschap had over de genoemde vennootschappen, waaronder RPH. De verkoop der onroerende zaken van RPH, de dividenduitdeling door RPH aan haar aandeelhouder(s) en het vervolgens verkopen (der aandelen van) RPH als lege vennootschap, leverde als voorzienbaar feit de benadeling van Recreatio op. De verkoop en overdracht der activa van RPH was gericht was op benadeling van Recreatio in haar verhaal, aldus Recreatio.
2.21[gedaagde 1] heeft daartoe ten verwere slechts doen aanvoeren dat hij in privé geen aandeelhouder was van Drenthe Recreatie B.V., RPH, Chynouk Recreatie B.V., of van B. Brink Beheer B.V. (voorheen Jasper Recreatie B.V.) en dat bestuurders aansprakelijkheid wordt ontkend en betwist.
2.22 Bij conclusie van repliek heeft Recreatio haar stellingen ter zake nader toegelicht en onderbouwd. Zij heeft onder meer gesteld dat ten onrechte wordt gesuggereerd dat de heer R. Klein de drijvende kracht achter de transacties was en dat [gedaagde 1] alleen aan diens handje mocht meelopen, maar dat hij daarentegen een eigen rol van betekenis had, zoals bleek uit zijn instemming met verkoop van de zaken van Recreatiepark Westerbergen door RPH aan Recreatio. Onder verwijzing naar NJ 1997, 663 (onverplichte overdracht activa door een tot een groep behorende vennootschap aan andere tot die groep behorende vennootschappen dient te worden aangemerkt als een onrechtmatige daad van haar bestuurders of als een onbehoorlijke taakvervulling als dit leidt tot verkorting van de schuldeisers) wijst Recreatio erop dat [gedaagde 1] c.s. op de hoogte waren van de aanspraken van Recreatio, maar zij zich daar niets van hebben aangetrokken. Ten slotte wordt gewezen op een brief van curator Pellinkhof waaruit zou blijken dat de heer [gedaagde 1] als uiteindelijke en feitelijke gezagsdrager/leidinggevende in de vennootschappen schuift met rechtspersonen.
2.23 Nu [gedaagde 1] hierop bij dupliek, noch later in de procedure is ingegaan, hetgeen wel op zijn weg had gelegen, moet hij geacht worden zijn verweren ter zake te hebben laten varen en voorts in elk geval de stellingen van Recreatio onvoldoende gemotiveerd te hebben betwist, zodat aan deze betwisting voorbijgegaan moet worden.
2.24 Uitgangspunt bij de beoordeling vormt dat voor aansprakelijkheid van de bestuurder naast de vennootschap vereist is dat hem kan worden verweten dat sprake is van onbehoorlijk persoonlijk gedrag jegens de derde. Het handelen van de bestuurder kan onrechtmatig zijn tegenover de contractuele wederpartij van de vennootschap, omdat de bestuurder wist, dan wel redelijkerwijze behoorde te begrijpen, dat de vennootschap haar verplichtingen niet zal kunnen nakomen en geen verhaal zal bieden voor de ingevolge de toerekenbare tekortkoming door de wederpartij te lijden schade. Dit geldt zeker wanneer hij welbewust ten nadele van de wederpartij van de vennootschap voordeel trekt uit de door de vennootschap gepleegde toerekenbare tekortkoming.
2.25 Wat betreft de verkoop van het recreatiepark Westerbergen aan Chynouk Recreatie B.V. (thans Fields Duurzaam Vastgoed B.V.) is in het vonnis van 15 maart 2001 overwogen dat RPH de kooppenningen niet daadwerkelijk van Chynouk heeft ontvangen, maar deze middels creditering van de boeken aan RPH zijn voldaan. Daarmee heeft, zo is overwogen, een vermogensobject het vermogen van RPH verlaten, nu de vordering van RPH op Chynouk niet alsnog door deze is voldaan,
ook niet uit de financiële middelen die Chynouk ontving op grond van de aan de hypotheken ten grondslag liggende leningen. Door de vordering van RPH op Chynouk in de boeken te crediteren is het verhaal door de schuldeisers de facto bemoeilijkt en de bevredigingsmogelijkheid door verhaal door de crediteur geringer dan zij zou zijn geweest, indien de handeling achterwege was gebleven. Daarbij komt nog dat -gelet op de omvang van de op de onroerende zaken rustende hypothecaire verplichtingen- gesteld noch gebleken is dat Chynouk/Fields Duurzaam Vastgoed B.V. in staat is de vordering van RPH op Chynouk ten volle te voldoen zodat ter zake van de verkoop van Westerbergen sprake van benadeling van Recreatio als crediteur van RPH.
2.26 In laatstbedoeld vonnis is voorts overwogen dat Drenthe Recreatie B.V. en Jasper Recreatie als aandeelhouders van RPH, vertegenwoordigd door J.G. [gedaagde 1], tevens feitelijk bestuurder van zowel deze vennootschappen als RPH, besloten hebben tot dividenduitkering van RPH aan haar aandeelhouders ten belope van haar eigen vermogen en dat dit heeft plaatsgevonden. Als onvoldoende weersproken staat vast dat hiermee de activa de vennootschap hebben verlaten, terwijl deze voor het overige geen verhaal meer biedt.
2.27 Gelet op de centrale positie die de heer [gedaagde 1] in zijn concern innam, zowel in de hoedanigheid van (indirect) aandeelhouder als (indirect en meestentijds alleen-) bestuurder, moet gelet op hetgeen hiervoor is overwogen worden geoordeeld dat hij onzorgvuldig en derhalve onrechtmatig heeft gehandeld door -ten detrimente van de crediteuren- zijn medewerking te verlenen aan de hier in het geding zijnde rechtshandelingen, terwijl gesteld noch gebleken is dat zijn handelingen door objectief te achten omstandigheden als gerechtvaardigd moet worden beschouwd. De vordering tot schadevergoeding inclusief rente, waarvan de omvang in zoverre onweersproken is gebleven, is toewijsbaar.
2.28 De overige stellingen en weren behoeven geen bespreking, nu deze indien besproken niet tot een ander oordeel leiden. Aan bewijslevering wordt, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, niet toegekomen.
2.29 Gedaagden sub 1, 2, 3 en 8 zullen als de in het ongelijk gestelde partijen hoofdelijk in de kosten van het geding worden veroordeeld.
De beslissing
De rechtbank, rechtdoende,
verstaat dat de procedures tegen de gedaagden sub 4, 6, 7, 9 en 11 zijn geschorst en wel als volgt:
m.b.t. gedaagde sub 4: vanaf 4 oktober 2001;
m.b.t. gedaagde sub 6: vanaf 31 mei 2001;
m.b.t. gedaagde sub 7: vanaf 13 april 1999;
m.b.t. gedaagde sub 9: vanaf 25 maart 1999;
m.b.t. gedaagde sub 11: vanaf 4 oktober 2001;
vernietigt de rechtshandeling(en) van Recreatie Parken Holding B.V. en Drenthe Recreatie B.V., strekkende tot dividenduitkering aan de laatstgenoemde vennootschap tot het beloop van de vordering van Recreatio B.V.;
vernietigt de rechtshandeling(en) van Recreatie Parken Holding B.V. en Chynouk Recreatie B.V., thans geheten Fields Duurzaam Vastgoed B.V., terzake van de koop en verkoop van de onroerende zaken en de roerende zaken (inventaris en goodwill), geleid hebbende tot overdracht daarvan aan Chynouk Recreatie B.V., thans Fields Duurzaam Vastgoed B.V., en ontzegt met toepassing van het bepaalde in artikel 3:53 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek voor zover het de onroerende zaken betreft werking aan deze vernietiging;
veroordeelt de gedaagden sub 2, 3 en 8 om hoofdelijk (des dat de een betalende de anderen zullen zijn bevrijd) te betalen aan Recreatio B.V. de somma van
€ 383.365,74, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 322.772,83 met ingang van 1 november 1998 tot aan de dag van algehele voldoening en vermeerderd met de overeengekomen rente naar 6 % jaars over € 58.828,07 met ingang van 24 april 1998 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de gedaagden sub 1, 2, 3 en 8 hoofdelijk (des dat de een betalende de anderen zullen zijn bevrijd) in de proceskosten, aan de zijde van Recreatio B.V. gevallen en tot op heden begroot op € 2.158,61 aan verschotten en op € 9.482,-- voor salaris van de procureur;
veroordeelt Recreatio B.V. in de proceskosten aan de zijde van Fields Duurzaam Beheer B.V. en Horeca Hunzebergen B.V. gevallen en tot op heden begroot op nihil aan verschotten en nihil aan salaris van de procureur;
verklaart deze veroordelingen tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.F.J.N. van Osch en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 maart 2002.
os/he