5.11. Ook overigens kan niet gezegd worden dat [de bank] tekort is geschoten in haar (zorg-)verplichting. [eiser] heeft in dit verband aangevoerd dat [de bank] wellicht had behoren te weigeren transacties voor [eiser] uit te voeren en dat zij [eiser] voor zijn onzinnige gedrag had behoren te waarschuwen. Ook had zij hem niet in de waan mogen laten normaal bezig te zijn.
Bij de beoordeling van deze stellingen dient vooropgesteld te worden dat [de bank] onweersproken heeft verklaard dat de overeenkomsten die [eiser] met haar sloot, haar op generlei wijze verplichtten [eiser] te adviseren over zijn aankoopbeleid. Zij was krachtens die overeenkomsten wel gehouden de opdrachten van [eiser] uit te voeren, nu zij geen valide redenen had die opdrachten te weigeren, zo heeft [de bank] betoogd. Naar zij stelt heeft zij [eiser] wel meer dan eens gewezen op de risico's verbonden aan zijn aan- en verkoopbeleid, maar [eiser] wist het steeds beter. Dit verweer vindt steun in de navolgende verklaring van [getuige], afgelegd tijdens het voorlopig getuigenverhoor: "(…) De heer [eiser] vroeg nagenoeg geen advies. Wel hebben wij een keer uitgebreid overleg gehad toen het ging over de aankoop van opties Baan. Ik heb hem toen gezegd dat ik die aankoop erg riskant vond en hem er op gewezen dat het daarbij van belang is tijdig besluiten te nemen om weer te verkopen. Ook hebben we het regelmatig gehad over het tijdig nemen van winst en het tijdig met verlies verkopen. Op mijn waarschuwingen kreeg ik van de heer [eiser] nauwelijks reactie: Hij wilde ondanks mijn bedenkingen toch inleggen. Een en ander is zo doorgegaan tot eind 1998. (…) Adviezen die ik hem daaromtrent (d.i. zijn beleggingsbeslissingen, rechtbank) gegeven heb zijn niet alleen in de wind geslagen. Een aantal keren heeft hij ook tegenovergesteld gehandeld. (…)"
Ook uit de brief van 3 februari 1999 van [eiser] aan zijn raadsman blijkt dat [eiser] de hem gegeven waarschuwingen in de wind sloeg. Zo vermeldt hij ten aanzien van de aankoop van aandelen Baan: "(…) Daar ik de opties van Kon. olie á ƒ 66.200,-- niet gekregen had heb ik op 18 mei telefonisch aan [getuige] gezegd, dat ik nu ook wel eens short wilde en opdracht gegeven voor: 8000 call-opties juli '98 Baan (….) 10.000 call-opt. juli '98 (…) Nu weet ik, dat deze uitspraak fout was; "short" is schrijven en geen kortlopende call-optie (Dit had [getuige] moeten herkennen volgens mij, als duidelijk onervaren!) Hij zei: straks ben je alles kwijt! en ik heb gekscherend en het grote gevaar niet bewust, (gezegd, rechtbank) dat het dan vanzelf wel minder zou worden, ik dacht, dat kan nooit, misschien een percentage verlies, maar dan moet het nog al niet zakken. (…) 15 juni: Baan en Hoogovens zie ik tot mijn verontrusting nog maar ƒ 4000,-- waard te zijn en als de je bankkosten (ƒ 2780,--) eraf haalt, kun je beter niet verkopen, want je houd niets over. Een verlies van ƒ 60.000,- en asmlitho is tot overmaat van ramp ook nog eens ƒ 20.000,- minder waard geworden. En dit is het moment, dat ik dacht "je moet zwaarder inzetten," want je wil vechten om het verloren geld terug te halen. (…)"
Over de aankoop van de ASM-Litho-opties verklaart hij: "(…) 12 juni: 's morgens gevraagd aan [getuige] (nog nieuws!) en hij zei: ASM-Litho geeft een winstwaarschuwing en daar heeft de beurs een hekel aan! Mijn reactie: Diezelfde dag Elsevier langlopende opties met verlies verkopen en 2 x 4500 = 9000 call-opties asml jan'99-serie 70 (lange termijn dacht ik) kopen. (…)"
Dit alles tegen de achtergrond van de constatering dat er geen sprake is of is geweest van enig margintekort, leidt tot de conclusie dat [de bank] niet tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen jegens [eiser].
Dat, zoals [eiser] heeft gesteld, [de bank] in 2001 haar dienstverlening heeft uitgebreid, waarbij in overleg met de klant een persoonlijk doel-risicoprofiel wordt gekozen en bewaking van de portefeuille zal plaatsvinden maakt dit -wat daarvan overigens ook zij- voor de periode waarop de onderhavige transacties betrekking hebben, niet anders.
Voor zover [eiser] heeft willen betogen dat geen redelijk denkend belegger zou hebben gehandeld zoals hij heeft gedaan, daargelaten dat dit door [de bank] is weersproken, en dat de bank hem in feite tegen zichzelf in bescherming had moeten nemen, ziet dit betoog eraan voorbij dat de primaire verantwoordelijkheid en keuzevrijheid bij de belegger is gelegen, terwijl [eiser] zijn stellingen op dit punt overigens onvoldoende feitelijk heeft onderbouwd, zodat hieraan moet worden voorbijgegaan. De vordering van [eiser] is daarom niet voor toewijzing vatbaar.