ECLI:NL:RBZLY:2012:BZ2984

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
28 december 2012
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
07.690084-11
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeval met motorboot door onvoorzichtig varen met onvoldoende houvast voor passagiers

Op 3 juni 2010 vond er een ongeval plaats met een snelle motorboot op het Wolderwijd nabij Zeewolde en Harderwijk, waarbij twee passagiers overboord zijn geslagen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de schipper, verdachte, met een snelheid van ongeveer 90 kilometer per uur heeft gevaren, terwijl de ter plaatse toegestane snelheid 20 kilometer per uur was. De rechtbank oordeelt dat de schipper onvoldoende zorg heeft gedragen voor de veiligheid van de opvarenden, aangezien er voor hen onvoldoende mogelijkheden waren om zich vast te houden. Dit werd bevestigd door getuigenverklaringen en deskundigen die aangaven dat de aanwezige handgrepen niet toegankelijk waren voor de passagiers op het zitbankje voorin de boot. De rechtbank heeft vastgesteld dat de schipper, door met deze hoge snelheid een bocht naar links te maken, grote krachten op de boot heeft uitgeoefend, waardoor de passagiers niet in staat waren zich vast te houden en overboord zijn geslagen. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel bij een van de passagiers, [slachtoffer 1], en heeft hem een werkstraf van 160 uren opgelegd, met de voorwaarde dat bij niet-naleving de werkstraf kan worden omgezet in hechtenis. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de psychische gevolgen voor de slachtoffers en de impact van het ongeval op de verdachte zelf.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector strafrecht
Parketnummer: 07.690084-11 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 28 december 2012
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres] en [woonplaats].
1 HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het onderzoek heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 24 april 2012 en 18 december 2012 te Lelystad. Op 18 december 2012 is verdachte verschenen, bijgestaan door mr. E.J. Kuper, advocaat te Harderwijk.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. W.S. Ludwig en van de standpunten door de raadsman van verdachte naar voren gebracht.
2 DE TENLASTELEGGING
De verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 03 juni 2010 in de gemeente Zeewolde en/of Harderwijk,
als bestuurder/schipper van een snelle motorboot, daarmee varend over het
vaarwater het Wolderwijd, grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of
onachtzaam en/of nalatig
terwijl er zeven passagiers op die motorboot aanwezig waren en er voor een of
meer van die passagiers niet of onvoldoende mogelijkheid was om zich vast te
houden/vast te grijpen,
niet heeft gecontroleerd of de zwemvesten van de passagiers wel goed waren
aangetrokken en/of bevestigd,
met een snelheid van ongeveer 90 kilometer per uur, in elk geval met een
hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane snelheid van 20 kilometer per
uur een (scherpe) bocht naar links heeft gedraaid, door welke gedraging een
of meer passagiers overboord zijn geslagen, waardoor het aan zijn schuld te
wijten is geweest dat [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel, te weten een of
meer ribfracturen en/of ribkneuzingen en/of een levercontusie en/of een
pneumothorax heeft bekomen, althans zodanig lichamelijk letsel dat daaruit
tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening van de ambts- of
beroepsbezigheden van deze was ontstaan;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
a.
hij op of omstreeks 03 juni 2010 in de gemeente gemeente Zeewolde als schipper
van een snelle motorboot (type RIB) daarmede varende op het Wolderwijd, zijnde
een openbaar voor de scheepvaart openstaand water in het Rijk gelegen, terwijl
uitdrukkelijke voorschriften in het Binnenvaartpolitiereglement ontbraken,
niet alle voorzorgsmaatregelen heeft genomen die volgens goede zeemanschap
en/of door omstandigheden waarin dat schip of dat samenstel zich bevond in het
belang van de veiligheid en/of de goede orde van de scheepvaart waren geboden,
teneinde te voorkomen dat het leven van personen in gevaar werd gebracht en/of
schade werd veroorzaakt aan een ander schip/andere schepen en/of aan een
andere drijvende voorwerpen, aan oevers en/of aan werken en/of inrichtingen
die zich in de vaarweg en/of op de oevers daarvan bevonden en/of de veiligheid
of het vlotte verloop van de scheepvaart in gevaar werd gebracht, immers heeft
hij verdachte terwijl er zeven passagiers op die motorboot aanwezig waren en
er voor een of meer van die passagiers niet of onvoldoende mogelijkheid was om
zich vast te houden/vast te grijpen, niet gecontroleerd of zwemvesten goed
waren bevestigd,
met een snelheid van ongeveer 90 kilometer per uur, in elk geval met een
hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane snelheid van 20 kilometer per
uur een (scherpe) bocht naar links gedraaid, waardoor een of meer
passagier(s) overboord zijn geslagen;
b.
hij op of omstreeks 03 juni 2010 in de gemeente Zeewolde, als schipper van een
snelle motorboot Type RIB, daarmee heeft gevaren met een snelheid van 90 km
per uur ten opzichte van het water, in elk geval sneller dan de aldaar
toegestane snelheid van 20 km per uur ten opzichte van het water, op het
Wolderwijd, zijnde een openbaar voor de scheepvaart openstaand water in het
Rijk gelegen, terwijl ingevolge artikel 8.06 lid 1 van het
Binnenvaartpolitiereglement ter plaatse niet sneller gevaren mocht worden dan
20 km per uur ten opzichte van het water.
De rechtbank verbetert in de tenlastelegging een aantal kennelijke schrijffouten. De verdachte wordt blijkens het onderzoek ter terechtzitting daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
3 DE VOORVRAGEN
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN
Inleiding
Op donderdag 3 juni 2010 vond er een personeelsuitje plaats voor ruim 250 werknemers van de [organisatie]. Eén van de activiteiten bestond uit een vaartocht met originele botters. De organisatie van dit onderdeel was uitbesteed aan “[organisatie 2]”. Bij deze activiteit was er de mogelijkheid een tochtje van een aantal minuten te maken met een snelle motorboot, te weten een rigid hull inflatable boat, hierna rib. Op diezelfde dag omstreeks 14.45 vond er op het vaarwater “Wolderwijd” nabij Zeewolde en Harderwijk een ongeval plaats op het water met deze rib. Op dat moment waren er zeven passagiers aan boord. Verdachte was de schipper.
Het betrof een eenzijdig ongeval waarbij twee passagiers overboord zijn geslagen. Deze twee passagiers, mevrouw [slachtoffer 2] en mevrouw [slachtoffer 1] zaten op een zitbankje voorin de rib. Voor beiden was een ziekenhuisopname noodzakelijk. Bij mevrouw [slachtoffer 2] is licht lichamelijk letsel geconstateerd en bij mevrouw [slachtoffer 1] is uiteindelijk zwaar lichamelijk letsel geconstateerd, te weten meerdere ribfracturen, ribkneuzingen, een levercontusie en een pneumothorax.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen, in die zin dat verdachte grovelijk onvoorzichtig heeft gehandeld. Hij baseert dit op basis van getuigenverklaringen en de bevindingen van deskundigen waaruit volgt dat er onvoldoende instructies ten aanzien van de veiligheid zijn gegeven. Er is onvoldoende controle op de bevestiging van de reddingsvesten uitgevoerd en er is niet gewezen op de mogelijkheden waaraan men zich kon vasthouden. Bovendien blijkt uit de verrichte Verkeersongevallenanalyse dat er voor de passagiers die zitplaats hebben ingenomen op het zitbankje voorin de boot, geen mogelijkheden waren om zich goed vast te houden.
Voorts blijkt uit technisch onderzoek dat er sneller dan de maximaal toegestane snelheid is gevaren. Deze omstandigheden hebben ertoe geleid dat de twee slachtoffers tijdens het nemen van een bocht uit de boot zijn gelanceerd met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft integraal vrijspraak bepleit.
Hij heeft ten aanzien van het primair tenlastegelegde daartoe aangevoerd dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat er aan de zijde van verdachte sprake is geweest van enige mate van schuld. Het kan niet anders dan dat de twee passagiers zich niet aan de beugel hebben vastgehouden. Er waren namelijk wel voldoende mogelijkheden voor de passagiers om zich aan vast te houden. De raadsman heeft foto’s overgelegd waaruit volgt dat de passagiers die op het bankje voorin de boot zaten de beugel boven hun hoofd, die op het console is bevestigd, konden vasthouden. Voorts konden zij zich schrap zetten door hun been tegen de zijkant van de boot te plaatsen.
Indien de rechtbank concludeert dat er toch onvoldoende mogelijkheden waren voor de passagiers om zich vast te houden, heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat verdachte bij aankoop van de boot erop heeft vertrouwd en ook heeft mogen vertrouwen dat voor passagiers op de voorbank voldoende mogelijkheden waren om zich aan vast te houden.
Voorts blijkt uit de getuigenverklaringen dat er wel een instructie is gegeven over het aantrekken van de reddingsvesten. De instructie en controle van de reddingsvesten zijn vanaf een afstand door verdachte gedaan.
Ten aanzien van de snelheid en de genomen bocht heeft de raadsman betoogd dat deskundigen hebben verklaard dat de boot uitermate geschikt is voor het varen met hoge snelheden en het maken van snelle bochten. Uit onderzoek is gebleken dat de genomen bocht niet scherp is geweest en derhalve geen gevaarlijke manoeuvre betrof. Dat meerdere passagiers de tocht als onrustig hebben ervaren, betekent niet dat dit het gevolg is geweest van onvoorzichtig handelen door verdachte. Tot slot heeft cliënt alleen hard gevaren in het snelvaargebied op het Veluwemeer, waar dat ook is toegestaan.
Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde onder a heeft de raadsman aangevoerd dat gelet op het voorgaande verdachte alle voorzorgsmaatregelen heeft genomen. Voorts blijkt niet uit het dossier dat er schade is veroorzaakt of dreigde te worden veroorzaakt aan andere schepen, oevers, werken of inrichtingen die zich in de vaarweg en op de oevers daarvan bevonden. Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde onder b heeft de raadsman betoogd dat de uitgelezen snelheid uit het GPS-systeem niet als bewijs kan dienen omdat deze meting niet volgens de voorgeschreven wijze is gemeten. Bovendien blijkt niet uit het dossier dat het GPS-systeem geijkt was.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft kennisgenomen van de inhoud van de stukken van het onderliggende strafdossier en van hetgeen bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gebracht.
Ter beoordeling van de vraag of verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan zal de rechtbank achtereenvolgens ingaan op de vraag óf en welke feitelijke gedragingen die ten laste zijn gelegd kunnen worden bewezen en of de bewezen geachte feitelijke gedragingen schuld in de zin van artikel 308 van het Wetboek van Strafrecht opleveren.
Ten aanzien van het primair tenlastegelegde:
Zwemvesten:
De rechtbank overweegt dat uit de voor snelle motorboten geldende regelgeving blijkt dat een reddingsvest slechts voor de schipper van de boot is verplicht. Het dragen van een reddingsvest is voor een opvarende niet verplicht. Voor iedere opvarende dient er wel een reddingsvest binnen handbereik te zijn. Uit de verklaringen van de opvarenden blijkt dat zij een reddingsvest droegen. Verdachte heeft verklaard dat hij heeft gevraagd en gecontroleerd of iedereen een reddingsvest droeg. Een controle op het dragen van een reddingsvest en op een juiste bevestiging hiervan is echter, gelet op voornoemde regels, niet verplicht en indien verdachte dit zou hebben nagelaten dan nog is er geen sprake van schuld in de zin van artikel 308 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank zal verdachte derhalve van dat onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken.
Niet of onvoldoende aanwezig zijn van mogelijkheden om zich vast te houden:
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat er voor de twee opvarenden, die zich op het zitbankje voorin de boot bevonden, onvoldoende mogelijkheden waren om zich vast te houden. De rechtbank relateert dit aan de krachten die verdachte als schipper van de boot tijdens het varen heeft opgeroepen, waarover hieronder meer.
In het proces-verbaal van bevindingen scheepvaartongeval wordt geconcludeerd dat de passagiers die plaatsnemen op het zitbankje voorin de boot, geen mogelijkheden hebben om zich goed vast te houden. De roestvrijstalen beugel die om het console loopt bevindt zich achter deze passagiers, waardoor zij hier geen gebruik van kunnen maken. Voorts bevinden de voorste handgrepen zich op de tubes aan bakboord en stuurboordzijde, op ongeveer twee meter afstand vanaf de voorsteven. Deze zijn te ver verwijderd van het zitbankje, zodat de daarop zittende passagiers ook hier geen gebruik van kunnen maken. Uit de in het dossier aanwezige foto’s van de boot blijkt overigens dat één van deze handgrepen ontbreekt.
Tot slot blijkt uit voornoemd proces-verbaal dat de passagiers op het zitbankje, in tegenstelling tot de passagiers op de stoelen achter de console, ook geen mogelijkheden hebben om zich goed schrap te zetten. De passagiers op de stoelen achter de console kunnen de buitenste voet schrap zetten op een kleine verhoging op het loopdek. Deze mogelijkheid hebben de passagiers op het zitbankje niet.
Op verzoek van de verdediging is als getuige-deskundige gehoord dhr. [getuige-deskundige], scheepsmakelaar en instructeur zeilboten en motorboten. [getuige-deskundige] heeft geconcludeerd dat een bankje voorin de boot, zoals in de rib van verdachte, niet voorkomt bij beroepsmatige boten. Voorts heeft [getuige-deskundige] geconcludeerd dat er in beginsel voldoende handgrepen aanwezig zijn maar dat afgevraagd kan worden of er naast de beugel voorop het console, niet een extra beugel aan de voorkant van de boot had moeten worden geplaatst.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij ook zelf de beugel om het console, die bevestigd is achter de passagiers, voor wat betreft de veiligheid niet optimaal vindt. Verdachte heeft verklaard dat de dealer dit eigenlijk zou moeten aanpassen.
[slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] hebben bij de politie verklaard dat zij zich slechts vast konden houden aan de beugel voorop het console, welke is bevestigd achter hun rug en boven hun hoofd. Ter terechtzitting heeft [slachtoffer 2] verklaard dat je hierbij boven je macht moet reiken, hetgeen ook blijkt uit de foto’s welke zijn overgelegd door verdachte. Het is een feit van algemene bekendheid dat men zich minder goed kan vasthouden als het object waaraan men zich dient vast te houden boven de macht is gelegen. Vast is ook komen te staan dat verdachte, die tijdens het varen zicht had op de beide passagiers die voor hem op het zitbankje voor in de boot zaten, heeft gezien dat deze passagiers zich boven hun macht vasthielden aan de beugel.
De verklaring van verdachte dat de passagiers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] de beugel voorop het console op een gegeven moment uit eigen vrije wil los hebben gelaten, acht de rechtbank niet aannemelijk.
[slachtoffer 2] heeft bij de politie en ter terechtzitting verklaard dat zij met haar rechterarm [slachtoffer 1] stevig omarmd vasthield en dat zij met haar linkerarm de beugel achter haar, boven haar hoofd, vasthield. Met haar buitenste been heeft zij zich geprobeerd schrap te zetten tegen de zijkant van de boot. Ter terechtzitting heeft [slachtoffer 2] verklaard dat zij zo bang was dat zij zich uit alle macht heeft vastgehouden aan de beugel. Ook [slachtoffer 1] heeft bij de politie verklaard dat zij met haar linkerarm [slachtoffer 2] stevig omarmd vasthield en met haar rechterarm de beugel boven haar hoofd vasthield. Voorts heeft ook [slachtoffer 1] geprobeerd zich met haar buitenste been schrap te zetten tegen de zijkant van de boot.
Gelet op het voorgaande verwerpt de rechtbank het verweer van de raadsman dat er voldoende mogelijkheden waren voor de passagiers op het zitbankje voorin de boot om zich goed vast te houden. De rechtbank baseert zich hierbij zowel op de bevindingen van de deskundigen als op de verklaringen van [slachtoffer 2], [slachtoffer 1] en verdachte zelf Zeker gelet op het feit dat er door verdachte met grote snelheid werd gevaren, waarover hieronder meer, op een manier waardoor hij grote op de boot uitgeoefende krachten opriep, beoordeelt de rechtbank de mogelijkheden die er waren voor de twee passagiers op het zitbankje voorin de boot om zich vast te houden als onvoldoende.
Snelheid/manoeuvre
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte met een hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane snelheid van 20 kilometer per uur heeft gevaren en daarbij een bocht naar links heeft gemaakt.
Uit het proces-verbaal bevindingen scheepvaartongeval blijkt onder meer dat uit onderzoek naar de GPS navigatieapparatuur is gebleken dat op trackpunt nummer 649, waar een bocht naar bakboord (links) wordt ingezet, een snelheid van 90 kilometer per uur is gelogd. Met een koers van 208 graden veranderend naar 180 graden. De snelheid zakt naar 83 kilometer per uur, trackpunt 650. Hierna zakt de snelheid tot 58 kilometer per uur koers 159 graden, trackpunt 651. Vermoedelijk heeft het ongeval plaatsgevonden op of nabij trackpunt 650.
Uit het proces-verbaal van aanvaring blijkt onder meer dat ter plaatse van het ongeval een maximumsnelheid van 20 km/u geldt.
Brigadier […] van de waterpolitie is als getuige-deskundige gehoord bij de rechter-commissaris en heeft het proces-verbaal bevindingen scheepvaartongeval toegelicht. Hij heeft onder meer verklaard dat er is gevaren met een snelheid die niet is toegestaan. Met een redelijk hoge snelheid is vervolgens een bocht naar links gemaakt. Deze bocht is echter geen korte snelle bocht geweest en derhalve geen gevaarlijke manoeuvre. [brigadier] concludeert dat de wijze waarop er is gevaren, zoals dat is gebleken uit de GPS-gegevens, goed te doen moet zijn, mits men zich goed kan vasthouden. Dit laatste was volgens [brigadier] niet mogelijk.
[slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] hebben bij de politie verklaard dat de boot een bocht maakte waarbij zij een enorme kracht naar rechts voelden. Hierna zijn beiden overboord geslagen. Volgens [slachtoffer 1] vloog zij door de lucht alsof ze werd gelanceerd.
Getuige [getuige 1] bevond zich op 3 juni 2010 in dezelfde boot als [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1]. Hij heeft onder meer verklaard dat er afwisselend snel en wat langzamer werd gevaren. Op een bepaald moment werd er een bocht naar links gemaakt waarbij getuige een enorme kracht voelde op zijn arm die niet veel langer had moeten duren, omdat hij het anders niet meer zou kunnen houden. Getuige had het idee dat de schipper de controle kwijt was. Getuige zag vervolgens [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] in het water vallen.
Getuige [getuige 2] was op 3 juni 2010 in Harderwijk aan het vissen. Hij zag de rib heen en weer varen en heeft verklaard dat dit ging met een verschrikkelijke snelheid. Getuige vist regelmatig op dezelfde plek en heeft verklaard dat hij niet eerder een boot met een dergelijke snelheid heeft zien varen door de smalle vaarweg. Getuige beschrijft het vaargedrag als levensgevaarlijk en onverantwoord en besloot voor zijn eigen veiligheid om weg te gaan.
Getuige [getuige 3] bevond zich op 3 juni 2010 in dezelfde boot als [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1]. Getuige heeft verklaard dat verdachte meteen hard begon te varen richting het aquaduct. Op een bepaald moment zag ze dat er een bocht naar links gemaakt werd. Ze voelde zich angstig over de snelheid en de wijze waarop dit gebeurde. De boot begon scheef te gaan en ging nog steeds hard. Vervolgens voelde ze dat de boot in onbalans raakte. De boot begon heen en weer te schudden en er ontstond paniek. Verdachte leek de boot niet meer onder controle te hebben. Verdachte maakte ongecontroleerde bewegingen en ze hoorde dat hij vloekte terwijl hij de boot onder controle probeerde te krijgen. Hij probeerde met stuurbewegingen de boot te corrigeren. De boot draaide toen helemaal op zijn rechterzij, heel schuin. Ze dacht dat dit het einde was en dat ze zouden verongelukken. Ze was doodsbang en gilde het uit. Op dat moment ging de snelheid uit de boot waarna de boot weer recht lag en stopte. Getuige hoorde iemand roepen dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] van de boot af waren. Verdachte heeft vervolgens de boot weer gestart en is teruggevaren naar [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] die ver van de boot af lagen. Tot slot heeft getuige verklaard dat verdachte haar heeft verteld dat het leek of iets het stuur had overgenomen en dat hij door het enthousiasme van die dag en de tijdsdruk harder heeft gevaren dan normaal.
Getuigen [getuige 4]. [getuige 5] en [getuige 6] bevonden zich eveneens in dezelfde boot als [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] en hebben eveneens verklaard dat er erg hard werd gevaren. [getuige 4] heeft verklaard dat er op een gegeven moment een bocht naar links werd ingezet. Hij had niet het idee dat er vaart werd geminderd en kreeg de indruk dat verdachte in de bocht de controle wat kwijt was. Er kwam in de bocht veel kracht vrij en getuige moest zich goed vasthouden.
[Getuige 5] heeft verklaard dat verdachte op een gegeven moment een ruime bocht naar links maakte en dat ze zich goed moest vasthouden. Ze dacht dat ze uit de boot zou vallen. Voorts heeft zij verklaard dat het wel fout moest gaan. Het was volgens haar een stuurfout want de boot deed raar.
[Getuige 6] heeft verklaard dat ze tijdens het varen verdachte heeft verzocht om zachter te varen, maar dat verdachte dit kennelijk niet heeft gehoord. Na het ongeluk heeft ze van verdachte gehoord dat ze op topsnelheid gevaren hadden wat volgens verdachte 85 kilometer per uur was. Tot slot heeft zij verklaard dat verdachte voor het ongeval een bocht naar links maakte waardoor [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] uit de boot zijn gevallen.
De raadsman heeft aangevoerd, dat de GPS gegevens niet meegenomen kunnen worden voor het bewijs nu deze meting niet op de voorgeschreven wijze is gemeten. Bovendien blijkt niet uit het dossier dat het GPS-systeem geijkt was.
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte sneller dan de toegestane 20 kilometer per uur heeft gevaren op het moment dat hij een bocht naar links maakte. Weliswaar heeft de rechtbank, nu niet is gebleken dat de GPS-apparatuur aan boord geijkt was, niet kunnen vaststellen dat de GPS-gegevens volledig juist waren, maar dat er op het moment van het maken van de bocht naar links met een veel hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane snelheid van 20 kilometer per uur is gevaren is gelet op de voornoemde getuigenverklaringen genoegzaam duidelijk geworden.
De rechtbank is voorts van oordeel dat verdachte, door te varen op een manier als hij heeft gedaan, grote krachten op de boot heeft opgeroepen. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] twee meter buiten de boot in het water terecht kwamen. [Getuige 3] heeft eveneens verklaard dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] ver van de boot af lagen. Het kan derhalve niet anders zijn dan dat op de boot en de opvarenden grote krachten werden uitgeoefend op het moment dat verdachte een bocht maakte. Dit komt ook duidelijk naar voren uit voornoemde getuigenverklaringen van [getuige 1], [getuige 3], [getuige 4], [getuige 5] en [getuige 6] en uit de verklaringen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1].
Conclusie
De vraag is vervolgens of voornoemde feitelijke gedraging, te weten het met grote snelheid een bocht in zetten en zodoende grote krachten op de boot en opvarenden oproepen, en de overige omstandigheden, te weten het gegeven dat de passagiers die voorin de boot op het zitbankje zaten, gegeven de omstandigheden, onvoldoende mogelijkheden hadden zich vast te houden, de conclusie kunnen rechtvaardigen dat verdachte schuld heeft aan het ongeval als bedoeld in artikel 308 van het Wetboek van Strafrecht. Het gedrag van verdachte moet daarvoor worden afgemeten aan dat wat van een schipper van een snelle motorboot in het algemeen en gemiddeld genomen mag worden verwacht.
Een schipper van een snelle motorboot heeft onder meer de zorgplicht om voor iedere opvarende voldoende houvast te bieden door daartoe op de boot de noodzakelijke voorzieningen aan te brengen om te zorgen dat alle opvarenden op hun plek kunnen blijven zitten. Alvorens een bocht op hoge snelheid te maken zal de schipper zich er dus van moeten vergewissen dat alle opvarenden van de boot daadwerkelijk op een adequate wijze gebruik maken dan wel kunnen maken van de aangebrachte voorzieningen om zich vast te houden of vast te grijpen. Als dit naar het oordeel van de schipper niet het geval is, zal hij moeten afzien van zijn voornemen om een bocht op hoge snelheid te maken. Afhankelijk van het verloop van het vaarwater zal de schipper of een rechte koers moeten blijven varen of de snelheid van het vaartuig moeten verminderen of een combinatie van beide.
Daarnaast dient de schipper de snelheid van het vaartuig zodanig aan te passen dat er geen gevaar voor leven of onveiligheid van de opvarenden kan ontstaan. In het bijzonder dient de schipper daarbij rekening te houden met de kennis en ervaring die de opvarenden hebben met betrekking tot het varen met een snelle motorboot.
Verdachte heeft deze zorgplichten, gelet op de bewezenverklaarde gedragingen niet in acht genomen. Hij heeft, wetende dat de mogelijkheid om zich vast te houden voor de passagiers die voorin de boot op het zitbankje zaten niet optimaal waren, toch op zodanige wijze gevaren dat krachten werden opgeroepen die het deze passagiers onmogelijk maakten zich vast te blijven houden, ten gevolge waarvan zij overboord zijn geslagen.
De rechtbank acht derhalve, anders dan door de verdediging is bepleit, wettig en overtuigend bewezen dat verdachtes handelen als aanmerkelijk onvoorzichtig moet worden aangemerkt en dat hij schuld aan het ongeval heeft in de zin van artikel 308 van het Wetboek van Strafrecht, waarbij [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen.
5 BEWEZENVERKLARING
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 03 juni 2010 in de gemeente Zeewolde en Harderwijk,
als bestuurder/schipper van een snelle motorboot, daarmee varend over het
vaarwater het Wolderwijd, aanmerkelijk onvoorzichtig
terwijl er zeven passagiers op die motorboot aanwezig waren en er voor
meer van die passagiers onvoldoende mogelijkheid was om zich vast te
houden,
met een hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane snelheid van 20 kilometer per
uur een bocht naar links heeft gedraaid, door welke gedraging passagiers overboord zijn geslagen, waardoor het aan zijn schuld te wijten is geweest dat [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel, te weten ribfracturen en ribkneuzingen en een levercontusie en een
pneumothorax heeft bekomen.
Van het primair meer of anders ten laste gelegde zal verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
6 KWALIFICATIE
Het primair bewezene levert op:
Aan zijn schuld te wijten zijn dat een ander zwaar lichamelijk letsel bekomt.
7 STRAFBAARHEID
Het feit en verdachte zijn strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
8 STRAFOPLEGGING
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het door hem bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en een werkstraf voor de duur van 200 uur subsidiair 100 dagen vervangende hechtenis.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van een op te leggen straf verzocht te volstaan met een werkstraf. De raadman heeft daarbij opgemerkt dat een voorwaardelijk gevangenisstraf geen toegevoegde waarde heeft aangezien verdachte geen enkele intentie heeft om nog een keer te varen in de particuliere sector met een dergelijke boot.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
Verdachte heeft met zijn snelle motorboot een ongeval veroorzaakt. Dit ongeval heeft voor [slachtoffer 1] zeer ernstige gevolgen gehad, zowel lichamelijk als psychisch alsook financieel. Ook voor het slachtoffer [slachtoffer 2] zijn de psychische gevolgen nog dagelijks voelbaar. Een en ander is duidelijk naar voren gekomen in de ter terechtzitting voorgedragen slachtofferverklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. De vergelding van dat leed en de normbevestiging - verdachte heeft zich immers aanmerkelijk onvoorzichtig gedragen - vormen de grondslag voor de strafoplegging. Daartegenover staat dat het ongeval ook op verdachte grote indruk heeft gemaakt en geenszins zijn bedoeling is geweest. De rechtbank acht de kans op herhaling dan ook niet aanwezig. Anders dan door de officier van justitie is geëist, acht de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf derhalve niet aangewezen.
Hoewel naar het oordeel van de rechtbank geen sprake is van overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM, is er sinds de aanhouding van verdachte, begin juni 2010, sprake geweest van een langdurig tijdsverloop. De rechtbank houdt hier bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf, rekening mee.
Alle omstandigheden in aanmerking genomen, is de rechtbank van oordeel dat de oplegging van een werkstraf van hierna te melden duur, passend en geboden is.
9 TOEPASSELIJKHEID WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De beslissing berust op de artikelen 22c, 22d en 308 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
10 BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 5 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat primair meer of anders is ten laste gelegd;
- verklaart het bewezenverklaarde feit strafbaar;
- verklaart verdachte strafbaar;
- legt aan verdachte op een werkstraf voor de duur van 160 uren;
- beveelt dat voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet of niet naar behoren verricht de werkstraf wordt vervangen door 80 dagen hechtenis, althans een aantal dagen hechtenis dat evenredig is aan het niet verrichte aantal uren werkstraf;
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Iedema, voorzitter, mrs. R.M. van Vuure en B. Fijnheer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. van Veen-Looy, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 december 2012.
Mrs. Iedema en Fijnheer, voornoemd en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.