RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Parketnummers: 07.660247-12 en 07.203648-11 (tul) [P]
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 18 december 2012
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans verblijvende in de P.I. Almere, Huis van Bewaring Almere Binnen.
1 HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het onderzoek ter terechtzitting is aangevangen op 6 november 2012. Het onderzoek ter terechtzitting is hervat op 4 december 2012 te Lelystad, op welke datum de inhoudelijke behandeling van de strafzaak heeft plaatsgevonden, waarbij de verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. I.A. Groenendijk, advocaat te ’s-Gravenhage.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. E.M. van der Burg en van de standpunten door de raadsvrouw van verdachte naar voren gebracht.
De verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 29 tot en met 30 juli 2012 te Lelystad opzettelijk en met voorbedachten rade [het slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, een snoer (van een boormachine) om de hals van die [het slachtoffer] gewikkeld en/of dat snoer (met kracht) aangetrokken en/of die [het slachtoffer] (met dat snoer) gewurgd, tengevolge waarvan voornoemde [het slachtoffer] is overleden;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 29 tot en met 30 juli 2012 te Lelystad opzettelijk [het slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet een snoer (van een boormachine) om de hals van die [het slachtoffer] gewikkeld en/of dat snoer (met kracht) aangetrokken en/of die [het slachtoffer] (met dat snoer) gewurgd, tengevolge waarvan voornoemde [het slachtoffer] is overleden,
welke vorenomschreven doodslag werd gevolgd en/of vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten diefstal van een geldbedrag (van ongeveer 200 euro), en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het gestolene te verzekeren;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 29 tot en met 30 juli 2012 te Lelystad opzettelijk [het slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet een snoer (van een boormachine) om de hals van die [het slachtoffer] gewikkeld en/of dat snoer (met kracht) aangetrokken en/of die [het slachtoffer] (met dat snoer) gewurgd, tengevolge waarvan voornoemde [het slachtoffer] is overleden;
2.
hij in of omstreeks de periode van 29 tot en met 30 juli 2012 te Lelystad met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag (van ongeveer 200 euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [het slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [het slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte een snoer (van een boormachine) om de hals van die [het slachtoffer] heeft gewikkeld en/of dat snoer (met kracht) heeft aangetrokken en/of die [het slachtoffer] (met dat snoer) heeft gewurgd, tengevolge waarvan voornoemde [het slachtoffer] is overleden.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN
Inleiding
Op maandag 30 juli 2012 omstreeks 5.14 uur vernemen [verbalisant A] en [verbalisant B] dat zij zich dienen te begeven naar het politiebureau aan het Zuiderwagenplein 1 te Lelystad. Aldaar zou zich een man bevinden die telefonisch heeft verklaard dat hij een persoon van het leven heeft beroofd.
Verbalisanten arriveren omstreeks 5.17 uur aan het Zuiderwagenplein 1 te Lelystad en zien een man met een telefoon in zijn hand. De man verklaart – nadat verbalisanten hem de cautie geven – dat hij een persoon heeft gewurgd op het adres [adres] te Lelystad. De man overhandigt tevens de sleutel van de woning. Vervolgens is de man, te weten verdachte, aangehouden.
[verbalisant C], [verbalisant D], [verbalisant E] en [verbalisant F] hebben vervolgens de woning aan de [adres] te Lelystad betreden met de door verdachte overhandigde sleutel. In de woonkamer zien verbalisanten een bank met daarop een dekbed. Onder het dekbed is het ontzielde lichaam aangetroffen van een man, naar later blijkt [het slachtoffer] . Om de nek van [het slachtoffer] is een elektriciteitssnoer gewikkeld. Uit het voorlopige sectieverslag van de patholoog blijkt dat [het slachtoffer] is overleden als gevolg van bij leven opgelopen uitwendig inwerkend omsnoerend geweld op de hals.
Kort gezegd heeft verdachte in zijn eerste verhoor het volgende verklaard. Verdachte is in de avond van 29 juli 2012 naar de woning van [het slachtoffer] aan de [adres] te Lelystad gegaan. In de woning heeft verdachte cocaïne gebruikt. Toen de cocaïne op was vroeg verdachte [het slachtoffer] om geld. [het slachtoffer] heeft verdachte geen geld gegeven. De drang van verdachte om cocaïne te kopen en daarvoor het benodigde geld te verkrijgen was zo groot dat verdachte een manier heeft bedacht om [het slachtoffer] te laten stikken. Vervolgens knipt verdachte met een tang het snoer van een boormachine. Dat snoer heeft verdachte om de hals van [het slachtoffer] gedaan, heeft dit strak getrokken en is met de uiteinden van dat snoer in de hand achterover gaan hangen en heeft dit gedurende twee à drie minuten vastgehouden waarbij [het slachtoffer] is overleden.
Het standpunt van de officier van justitie
Feit 1.
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. Uit de verklaringen van de verdachte in samenhang met het onderzoek van de forensische opsporing, de rapportages van het Nederlands Forensisch Instituut (verder: NFI) en de resultaten van het tactisch onderzoek blijkt dat [het slachtoffer] door verwurging door verdachte om het leven is gebracht. Uit de verklaringen van de verdachte kan worden geconcludeerd dat verdachte [het slachtoffer] om het leven wilde brengen en zocht naar een geschikte manier om dat gevolg teweeg te brengen. Ook uit het feitelijk handelen van verdachte bij de uitvoering blijkt dat verdachte opzettelijk en met voorbedachte raad [het slachtoffer] heeft gewurgd.
Feit 2.
De officier van justitie acht het feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op de bekennende verklaring van verdachte, het aantreffen van de portemonnee van [het slachtoffer] in de woning aan de [adres] te Lelystad, het telefonische contact tussen verdachte en zijn drugsdealer, de rapportages van het NFI en de bevindingen van forensische opsporing.
Het standpunt van de verdediging
Feit 1.
De raadsvrouw heeft primair vrijspraak van het ten laste gelegde bepleit. Niet onomstotelijk is vast te stellen dat [het slachtoffer] is overleden door de enkele verstikking, aangezien een gezond mens een dergelijk omsnoerend geweld zou hebben overleefd, blijkens het NFI rapport d.d. 6 november 2012. De raadsvrouw heeft voorwaardelijk verzocht de deskundige van het NFI nader te horen met betrekking tot de doodsoorzaak.
Subsidiair heeft de raadsvrouw vrijspraak bepleit van de primair ten laste gelegde moord, vanwege het ontbreken van voorbedachte raad. Van kalm beraad en rustig overleg is geen sprake, aangezien verdachte in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling is geraakt en in die gemoedsbeweging [het slachtoffer] heeft gewurgd. In casu zijn er een aantal contra-indicaties aanwezig die duiden op het ontbreken van voorbedachte raad, te weten de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, er een korte tijdspanne tussen het besluit en de uitvoering zit en bovendien de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit is ontstaan. De raadsvrouw heeft daartoe gewezen op een tweetal recente uitspraken van de Hoge Raad gepubliceerd onder LJN: BR2342 en BX8087.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde, te weten de gekwalificeerde doodslag, heeft de raadsvrouw vrijspraak bepleit. Er is geen causaal verband tussen de doodslag en het wegnemen van geld.
Ten aanzien van het meer subsidiair ten laste gelegde, te weten de doodslag, heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Feit 2.
De raadsvrouw heeft vrijspraak van het ten laste gelegde bepleit, wegens het ontbreken van het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening. De raadsvrouw heeft daartoe gesteld dat de opzet van verdachte niet was gericht op het wegnemen van het geld maar verdachte slechts handelde uit boosheid in reactie op opmerkingen van [het slachtoffer] en het niet geven van het beloofde geld.
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1 primair.
Oorzaak van overlijden.
Om te komen tot een oordeel omtrent het ten laste gelegde dient allereerst te worden vastgesteld op welke wijze [het slachtoffer] is overleden.
De eerste verklaring van verdachte komt erop neer dat hij [het slachtoffer] heeft gewurgd met een snoer van een boormachine.
Uit het sectierapport van het NFI d.d. 6 november 2012 opgemaakt door A. Maes, arts en patholoog, blijkt dat [het slachtoffer] is overleden als gevolg van bij leven opgelopen uitwendig inwerkend omsnoerend geweld op de hals. De resultaten van de sectie zijn als volgt geïnterpreteerd: “Bij sectie was het hoofdhalsgebied sterk gestuwd en paarsrood verkleurd. Er was circulair aan de hals een dubbel snoerspoor dat aan de achterzijde in de nek enkel was door overlap. Het snoerspoor verliep conform de beschrijving van het aangetroffen elektriciteitssnoer. Er waren in het oogwit en de bindvliezen van de oogleden stipvormige bloeduitstortingen (petechiën). In de halsspieren, de weke delen van de mondbodem en links naast het strottenhoofd waren er bloeduitstortingen. Aan de linkerringvinger was een kleine bloeduitstorting. Deze bevindingen ondersteunen dat het elektriciteitssnoer bij leven strak om de hals was gewikkeld, omsnoerend geweld en dat de linkerringvinger achter het snoer was geklemd. Het overlijden kan goed worden verklaard als gevolg van daardoor opgetreden verstikkingsverschijnselen.”
Uit het sectierapport blijkt voorts dat bij [het slachtoffer] tevens ernstige ziekelijke afwijkingen zijn geconstateerd, waaronder hartafwijkingen. Een recent hartinfarct is echter niet aangetoond. Het is op grond van de sectiebevindingen niet uitgesloten dat de ziekelijke hartafwijkingen aan het overlijden hebben bijgedragen door als gevolg van verstikkingsverschijnselen opgetreden dodelijke hartritmestoornissen.
In het algemeen is te voorzien dat het gedurende enkele minuten strak omsnoeren van de hals van een persoon waarbij met het volle gewicht aan de omsnoerende draden wordt gehangen tot de dood zou kunnen leiden van die persoon. Dat mogelijk ziekelijke hartafwijkingen hebben bijgedragen aan het overlijden van [het slachtoffer] doet daaraan niet af, nu ook in dit verband de verstikking als oorzaak van het overlijden is aangemerkt. Een recent hartinfarct is overigens niet aangetoond.
Dat het tongbeen en het thyreoïd geen fracturen vertonen, maakt de conclusie van de deskundige A. Maes (eveneens) niet anders. De arts en patholoog A. Maes geeft er immers geen blijk van dat er aanwijzingen zijn gevonden voor een andere doodsoorzaak dan waartoe zij concludeert, te weten het bij leven opgelopen uitwendig inwerkend omsnoerend geweld op de hals. Ook de rechtbank heeft in het dossier geen aanwijzingen gevonden om te twijfelen aan de juistheid van de conclusies van de deskundige A. Maes. De rechtbank wijst het verzoek tot het nader horen van A. Maes af, aangezien onvoldoende is onderbouwd waarom de conclusies van A. Maes met betrekking tot de doodsoorzaak door de rechtbank niet kunnen worden gevolgd.
Nu boven redelijke twijfel is verheven dat de dood van [het slachtoffer] veroorzaakt is door verwurging, is de rechtbank van oordeel dat het overlijden van [het slachtoffer] redelijkerwijs aan het handelen van verdachte kan worden toegerekend.
Opzet.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of er bij verdachte sprake was van de opzet op de dood van [het slachtoffer].
Tijdens zijn eerste verhoor d.d. 30 juli 2012 heeft verdachte het volgende verklaard.
“(…) ik vraag om geld en ik hoorde dat [voornaam slachtoffer] nee zei. (…) Het enige wat bij mij toen is opgekomen is dat ik hem op een makkelijke manier wilde laten stikken. Ik kan wel een hamer op zijn hoofd slaan maar dan zou alles onder het bloed komen te zitten. (…) Ik heb naar Joran van der Sloot gekeken en hoe hij het meisje had gewurgd dat kwam in mij op en toen heb ik dat gedaan. (…) Ik heb het touw om zijn nek gedraaid. Ik heb het twee keer om zijn nek gedraaid. Ik ben achterover gaan hangen. Ik heb de touwen uit elkaar getrokken. (…) Ik trok [voornaam slachtoffer] strak tegen de leuning aan. Ik deed dat zodat hij zo snel mogelijk geen lucht meer kreeg. (…) Ik heb 2 a 3 minuten vast gehouden.” (…) Op de vraag waarom verdachte zijn voet erbij heeft gebruikt, antwoordt verdachte: “Om zeker te weten dat hij er niet meer was.”
Verder blijkt dat verdachte met een tang het snoer van een boormachine knipt. Dat snoer heeft verdachte om de hals van [het slachtoffer] gedaan, heeft dit strak getrokken en is met de uiteinden van dat snoer in de hand achterover gaan hangen en heeft dit gedurende twee à drie minuten vastgehouden waarbij [het slachtoffer] is overleden.
Tijdens zijn tweede verhoor d.d. 31 juli 2012 heeft verdachte het volgende verklaard.
“(…) Ik hoorde [voornaam slachtoffer] nog snakken naar adem. Ik dacht hij leeft nog. Toen heb ik mijn voet nog tegen de achterzijde van zijn nek gezet. (…) Toen ik mijn voet tegen zijn nek zette ging ik nog verder achterover zodat hij nog strakker tegen de leuning aan kwam. Ik zag dat zijn hoofd rood werd. (…) Op de vraag wanneer verdachte het idee kreeg om eventueel met geweld aan geld te komen antwoordt verdachte: “Toen ik ging zitten aan de keukentafel. (…) Er gingen zoveel dingen door mijn hoofd heen. Zoals het gebeuren van Batman. (…) Een flits ging er door mijn hoofd van Joran van der Sloot, hij had het meisje gewurgd. (…) Ik wilde hem laten stikken.”
Uit voornoemde verklaringen kan niet anders dan worden geconcludeerd dat verdachte willens en wetens heeft gehandeld. De rechtbank is derhalve van oordeel dat verdachte opzettelijk [het slachtoffer] heeft gewurgd om hem van het leven te beroven.
Voorbedachte raad.
Voor een bewezenverklaring van voorbedachte raad – in de tenlastelegging nader uitgedrukt met de woorden “na kalm beraad en rustig overleg” – moet vast komen te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
De verdachte heeft verklaard dat hij [het slachtoffer] om geld vroeg, maar [het slachtoffer] hem geen geld wilde geven. Hij heeft verklaard: “Het enige wat bij mij toen is opgekomen is dat ik hem op een makkelijke manier wilde laten stikken. Ik kan wel een hamer op zijn hoofd slaan maar dan zou alles onder het bloed komen te zitten. (…) Omdat ik dan zelf ook schoon bleef zodat ik naar buiten kon gaan om wat te halen. (…) Toen ik op de stoel zat en hij nee had gezegd. Ik heb afgelopen maand (…) heel veel gerookt en ik kon mij er niet tegen verweren. (…) Ik heb naar Joran van der Sloot gekeken en hoe hij het meisje had gewurgd dat kwam in mij op en toen heb ik dat gedaan. (…) Ik heb denk ik twee minuten gezeten en toen dacht ik aan Joran van der Sloot. Ik dacht als ik hem 2 of 3 keer om zijn hoofd dan hoef ik alleen maar te trekken.” Vervolgens heeft verdachte een de kabel van een boormachine – die in de berging van de woning lag – geknipt. De boormachine heeft verdachte op dezelfde plek teruggelegd. De tang lag in de kist waar de boormachine op lag. Het snoer van de boormachine was ongeveer anderhalve meter lang. Hij heeft verder verklaard: “Ik heb het snoer om beide handen gedraaid. Ik heb het een keer om beide handen gedraaid. Ik heb het touw om zijn nek gedraaid. Ik heb het twee keer om zijn nek gedraaid. Ik ben achterover gaan hangen. Ik heb de touwen uit elkaar getrokken. Ik hoorde hem wat zeggen. Ik hoorde [voornaam slachtoffer] zeggen wat doe je. Ik trok [voornaam slachtoffer] strak tegen de leuning aan. Ik deed dat zodat hij zo snel mogelijk geen lucht meer kreeg. Ik hoorde twee keer een ademhaling. Ik heb mijn voet op zijn nek/rug gezet zodat ik hem nog wat strakker aan kon trekken”. Verdachte denkt dat het 2 a 3 minuten heeft geduurd. Verdachte heeft zijn voet gebruikt “om zeker te weten dat hij er niet meer was. Hij heeft niet echt gesparteld. Hij wilde wel het touw/snoer los halen met zijn handen, maar die zat zo strak daar kwam hij niet tussen”.
Tijdens verdachtes tweede verhoor heeft hij het volgende verklaard. “Het doel was om geld te bemachtigen van [voornaam slachtoffer]. (…) Ik dacht hij heeft wel geld. Ik had de drang om zijn portemonnee te bemachtigen. Ik wilde de portemonnee hebben. (…) Ik dacht alleen maar aan zijn geld. (…) Ja ik wilde geld bemachtigen. Ik heb er over nagedacht. Ik heb er niet weken van tevoren zitten bedenken maar een paar minuten schoot er van alles door mij heen en toen ben ik er over na gaan denken en toen kwam dit idee (…)”.
Verdachte heeft verklaard dat hij tweehonderd euro van [het slachtoffer] heeft gestolen, nadat [het slachtoffer] was overleden.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat [het slachtoffer] misbruik van hem maakte. [het slachtoffer] vroeg aan verdachte of hij dertienjarige jongens kende om mee te nemen voor seks. Hierdoor werd verdachte boos en toen gebeurde het.
Voorts heeft verdachte verklaard dat hij [het slachtoffer] om geld vroeg, maar geen geld van hem kreeg. Verder wist de verdachte zich niet te herinneren wat er door zijn hoofd ging.
De rechtbank acht de verklaring van verdachte ter terechtzitting ongeloofwaardig en zal deze niet bezigen voor het bewijs. De verdachte heeft tijdens zijn eerste twee verklaringen tegenover de politie uitgebreid en gedetailleerd verklaard omtrent het ten laste gelegde. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de juistheid van deze verklaringen. Tijdens het vierde politieverhoor verklaard de verdachte dat [het slachtoffer] hem om jonge jongens vroeg. Evenwel persisteert de verdachte in zijn eerder afgelegde verklaringen. Verdachte verklaart immers: “Op die dag had ik eigenlijk geld nodig. Ik wilde zijn portemonnee hebben.” (…) Ik had het geld echt nodig om drugs te kunnen halen. (..) Ik wilde op dat moment drugs hebben om te kunnen gebruiken. Ik wilde cocaïne kopen van zijn geld. Ik heb het eerst gevraagd toen hij aangaf dat hij geen geld had wilde ik het afpakken.” Voorts verklaart verdachte: “Het enige waar ik aan dacht was zijn portemonnee. Ik wilde drugs scoren. Ja ik wilde alleen zijn portemonnee hebben.” En verdachte dacht (…) alleen maar aan het geld om drugs te kunnen scoren. Ik ben verslaafd. Ik wilde drugs kopen. (…) Ik wilde alleen maar naar de dealer om mijn lichaam in bedwang te kunnen houden”.
De rechtbank leidt uit de consistente verklaringen van verdachte af dat hij [het slachtoffer] heeft gewurgd omdat hij enkel dacht aan geld om cocaïne te kopen. De rechtbank verwerpt het (impliciete) verweer van de verdediging dat er sprake was van een hevige gemoedsbeweging die voortkwam uit woede vanwege misbruik en de vraag van [het slachtoffer] aan verdachte om jonge jongens te regelen.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte, afgaande op de feitelijke handelingen, gehandeld heeft met voorbedachte rade. Verdachte heeft – zittend aan tafel – enkele mogelijkheden overwogen om [het slachtoffer] van het leven te beroven. Verdachte heeft immers verklaard dat hij heeft overwogen om [het slachtoffer] met een hamer op zijn hoofd te slaan, maar dat alles dan onder het bloed zou komen en verdachte schoon wilde blijven omdat hij nog naar buiten moest om cocaïne te kopen. Denkend aan Joran van der Sloot besluit verdachte om [het slachtoffer] te wurgen. De rechtbank verwerpt daarmee het verweer van de verdediging dat er sprake is van een te korte tijdspanne tussen het besluit en de uitvoering daarvan alsmede dat de eerste gelegenheid tot beraad pas is ontstaan bij de uitvoering van het besluit. Uit al het voorgaande blijkt immers dat er een aantal minuten de tijd is geweest voor voorafgaand beraad. Bovendien is gebleken dat verdachte in die betreffende minuten ook daadwerkelijk heeft nagedacht over zijn besluit en de wijze van uitvoering ervan.
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [het slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachte raad van het leven heeft beroofd.
Feit 2.
Zoals hiervoor onder feit 1 primair is overwogen heeft de rechtbank het oordeel bekomen dat verdachte [het slachtoffer] met een snoer van een boormachine heeft gewurgd, tengevolge waarvan [het slachtoffer] is overleden. Tevens heeft de rechtbank het oordeel bekomen dat verdachte geld nodig had om cocaïne te kopen en daartoe – nadat hij [het slachtoffer] had gewurgd – uit de portemonnee van [het slachtoffer] tweehonderd euro heeft gestolen.
De rechtbank ziet zich thans voor de vraag gesteld of dit geweld is gepleegd om de diefstal van geld uit de portemonnee van [het slachtoffer] voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken.
Verdachte heeft verklaard dat hij tweehonderd euro van [het slachtoffer] heeft gestolen.
Deze verklaring vindt ondersteuning in het aantreffen van een portemonnee in de woning van [het slachtoffer]. In deze portemonnee bevonden zich (enkel) diverse pasjes.
Verdachte heeft verklaard dat hij nadat hij [het slachtoffer] had gewurgd voor tweehonderd euro cocaïne heeft gekocht bij [persoon X] . De verklaring van verdachte wordt ondersteund door het proces-verbaal van bevindingen waaruit blijkt dat op 29 juli 2012 vijfmaal telefonisch contact is geweest tussen het telefoonnummer van verdachte en het telefoonnummer van [persoon X].
Gelet op het voorgaande en al hetgeen onder feit 1 primair is overwogen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte tweehonderd euro van [het slachtoffer] heeft gestolen, welke diefstal werd voorafgegaan van geweld (ten gevolge waarvan [het slachtoffer] is overleden), gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat:
1.(primair)
hij in de periode van 29 tot en met 30 juli 2012 te Lelystad opzettelijk en met voorbedachten rade [het slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, een snoer (van een boormachine) om de hals van die [het slachtoffer] gewikkeld en dat snoer (met kracht) aangetrokken en die [het slachtoffer] (met dat snoer) gewurgd, tengevolge waarvan voornoemde [het slachtoffer] is overleden.
2.
hij in de periode van 29 tot en met 30 juli 2012 te Lelystad met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag (van ongeveer 200 euro), toebehorende aan [het slachtoffer], welke diefstal werd voorafgegaan van geweld tegen die [het slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk, welk geweld hierin bestonden dat verdachte een snoer (van een boormachine) om de hals van die [het slachtoffer] heeft gewikkeld en dat snoer (met kracht) heeft aangetrokken en die [het slachtoffer] (met dat snoer) heeft gewurgd, tengevolge waarvan voornoemde [het slachtoffer] is overleden.
Van het onder 1 primair en onder 2 meer of anders ten laste gelegde zal verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
Feit 2.
Diefstal, voorafgegaan van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft.
De feiten en verdachte zijn strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaar, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, alsmede de terbeschikkingstelling van verdachte, met verpleging van overheidswege.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit te volstaan met de oplegging van een gevangenisstraf. De raadsvrouw heeft bepleit een terbeschikkingstelling met dwangverpleging achterwege te laten. Een terbeschikkingstelling met dwangverpleging dient een uiterste middel te zijn. De raadsvrouw heeft gesteld dat de deskundigen innerlijk tegenstrijdige conclusies trekken. Een terbeschikkingstelling is niet aangewezen, gelet op de problematiek van verdachte, zijn verslaving, de lange duur van zijn onthouding van drugs in detentie en verdachtes motivatie voor behandeling. Volstaan kan worden met een minder vergaande maatregel.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
Verdachte heeft een moord gepleegd. Verdachte heeft het slachtoffer vermoord in zijn woning, de plek waar het slachtoffer zich veilig zou mogen weten. Verdachte heeft door deze daad de familie, vrienden en bekenden van het slachtoffer onherstelbaar leed toegebracht en ernstig geschokt.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een van de zwaarste misdrijven die in het Wetboek van Strafrecht voorkomen. De wijze waarop hij een einde heeft gebracht aan het leven van het slachtoffer en de handelingen die verdachte nadien heeft gepleegd zijn bovendien aan te merken als buitengewoon schokkend. Met het plegen van dit feit heeft verdachte het slachtoffer het meest fundamentele recht, namelijk het recht op leven, uitsluitend uit zelfzucht naar cocaïne, ontnomen. Een dergelijk misdrijf draagt een voor de rechtsorde bijzonder schokkend karakter en veroorzaakt sterke gevoelens van onrust en onveiligheid in de maatschappij.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen gevangenisstraf de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Hof Leeuwarden als uitgangspunt genomen, nu het Landelijk Overleg van de Voorzitters van de Strafsectoren (LOVS) geen oriëntatiepunten heeft geformuleerd voor moord en doodslag. Het Hof Leeuwarden geeft als oriëntatiepunt voor straftoemeting ten aanzien van moord een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 14 jaren. Het strafmaximum voor een moord is een levenslange gevangenisstraf of een tijdelijke gevangenisstraf van ten hoogste dertig jaren. De rechtbank is van oordeel dat reden is tot oplegging van een zeer langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank ziet geen reden om af te wijken van de door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met het oriëntatiepunt van het Hof Leeuwarden en de (hierna te bespreken) verminderde toerekeningsvatbaarheid.
De rechtbank heeft bij de oplegging van een straf en/of maatregel tevens rekening gehouden met een tweetal rapportages, te weten:
- een Pro Justitia Rapport d.d. 30 november 2012 uitgebracht door F. Nhass, psychiater;
- een Pro Justitia Rapport d.d. 25 november 2012 uitgebracht door prof. dr. F. Koenraadt, registerpsycholoog NIP/gezondheidszorg.
De psychiater Nhass heeft geconcludeerd dat verdachte lijdende is aan een beperking van de verstandelijke vermogens (zwakbegaafdheid), ernstige afhankelijkheid van cocaïne, alcohol en cannabis en persoonlijkheidsproblematiek met antisociale en afhankelijke kenmerken. De verslavingsproblematiek hangt samen (en is gedeeltelijk voortgekomen uit) de beperking van de verstandelijke vermogens. Ook ten tijde van het ten laste gelegde was hiervan sprake.
Ten tijde van het ten laste gelegde was verdachte onder invloed van alcohol en cocaïne. Hierdoor werd de impulscontrole van verdachte verlaagd en werd zijn gebrekkige gewetensfunctie ondermijnd. De sterke craving naar meer cocaïne heeft verdachte in een toestand van bewustzijnsvernauwing gebracht. Verdachte was door de beperking van de verstandelijke vermogens verminderd in staat uit deze toestand van bewustzijnsvernauwing te komen; hij was verminderd in staat werkelijk na te denken over zijn gedachten die steeds meer richting wurgen gingen en was verminderd in staat de consequenties daarvan te overzien.
De psychiater heeft geconcludeerd verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te achten.
De psycholoog Koenraadt heeft geconcludeerd dat verdachte lijdende is aan een gebrekkige ontwikkeling in de vorm van een antisociale persoonlijkheidsproblematiek met antisociale en afhankelijke trekken en zwakbegaafdheid met daarnaast een verslaving aan cocaïne, wiet en alcohol. De geconstateerde gebrekkige ontwikkeling manifesteert zich in een antisociaal en qua intelligentie beperkt gedragsrepertoire dat verdachte ernstig beperkt in een adequate omgang met anderen. Zelfcorrectie van eigen gedrag schiet tekort mede als gevolg van ontbrekende empathie. De geringe intellectuele bagage en daarmee samenhangende gevoelens van minderwaardigheid brengen betrokkene tot een kwetsbaar bestaan en een niet leeftijdsadequate presentatie. De verslaving heeft een belangrijke functie om zijn tekorten en onbehagen te dempen. De behoefte naar meer werd door het slachtoffer niet alleen niet beantwoord, maar ook tegengehouden. Instrumenteel als gevolg van een beperkte gewetensfunctie, ontbrekende empathie en omdat hij onder invloed verkeerde, ging verdachte tijdens het hem ten laste gelegde te werk. Aldus werkte het antisociale en afhankelijk van zijn persoonlijkheidsproblematiek door. Vooral onder invloed van het middelengebruik en geleid door praktische en instrumentele motieven kwam verdachte tot het ten laste gelegde.
De psycholoog heeft evenals de psychiater geconcludeerd verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te achten.
De rechtbank neemt bovengenoemde conclusies van de psychiater en de psycholoog over en maakt dit oordeel van de deskundigen tot het hare. De rechtbank neemt de conclusies van de psychiater en de psycholoog in zoverre over dat zij verdachte ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde verminderd toerekeningsvatbaar acht. De rechtbank acht verdachte in zoverre strafbaar.
De psychiater heeft voorts geconcludeerd dat de kans op herhaling groot is. Verdachte is verhoogd kwetsbaar voor negatieve gevolgen van middelen als gevolg van zijn persoonlijkheidproblematiek (het toch al lacunaire geweten) en zijn verstandelijke beperking. Andere risicoverhogende factoren zijn het gebrekkige probleeminzicht/introspectieve vermogen, de beperkingen in de copingstrategieën en gebrekkig sociaal netwerk. Positieve factoren bestaan in het feit dat verdachte wel ziektebesef heeft, lijdensdruk ervaart en gemotiveerd is behandeling te volgen. Voorafgaand aan het ten laste gelegde was er geen enkel signaal dat verdachte tot een dergelijk ernstig feit kon komen. Dit vergroot het gevaar.
Om het recidiverisico te verlagen is intensieve en langdurige behandeling van de zeer ernstige verslavingsproblematiek en persoonlijkheidsproblematiek nodig. Daarnaast zal behandeling nodig zijn waarin de copingstrategieën van verdachte versterkt worden. Bij verdachte is zeker sprake van motivatie voor behandeling en ook een zekere lijdensdruk. Daar tegenover staat echter dat eerdere intensieve behandeling in een forensische verslavingskliniek niet afdoende is gebleken om de verslavingsproblematiek daadwerkelijk onder controle te krijgen. Enkel de maatregel terbeschikkingstelling met dwangverpleging acht de psychiater een voldoende kader om het recidiverisico terug te dringen.
Een terbeschikkingstelling met voorwaarden is gedoemd te mislukken, gelet op de beperkingen die voortkomen uit verdachtes zwakbegaafdheid.
De psycholoog heeft eveneens geconcludeerd dat de kans op herhaling onder invloed van middelengebruik zeker aanwezig is. Verdachte heeft diverse aanvaringen met politie en justitie gehad, waaruit geconcludeerd moet worden dat de kans dat dat in de toekomst opnieuw gebeurt groot moet worden geacht. De kans dat het gedrag agressief uitpakt is onder invloed van het middelengebruik zeker aanwezig. De kans op herhaling, is mede op basis van HCR-20 in aanzienlijke mate aanwezig, zij het dat verdachte inmiddels niet alleen bereid is behandeling en begeleiding toe te laten, maar daar ook daadwerkelijk zelf om verzoekt. De motivatie tot verandering is aanwezig; verdachte staat open voor begeleiding. De intelligentie van verdachte is echter beperkt, het zelfinzicht ontbreekt nagenoeg, doch het probleembesef is aanwezig. Zeker gezien de afhankelijkheid en de beperkte intellectuele bagage is behandeling nodig. Het forse middelengebruik en de beperkte coping vergen geruime tijd en intensieve behandeling. De neiging om na frustraties in de behandeling niet te volharden is groot. In de behandeling zijn aandacht voor het middelengebruik en het aanleren van copingsvaardigheden noodzakelijk. Ook scholing kan betrokkene in sociaal opzicht meer weerbaar en minder afhankelijk maken en dientengevolge de kans op herhaling verkleinen. De psycholoog adviseert een terbeschikkingstelling met dwangverpleging, gelet op de ernst van het ten laste gelegde en de ruime kans op herhaling. Gezien de aard en de ernst van het ten laste gelegde gecombineerd met het forse middelengebruik en de forse psychische problematiek van verdachte is een minder ingrijpende sanctie niet realistisch. Minder ingrijpende aanpak kan verdachte te gemakkelijk er toe brengen voortijdig zijn medewerking te staken, zoals ook gebleken is in een eerdere behandeling in een kliniek.
De rechtbank neemt (wederom) genoemde conclusies van de psychiater en de psycholoog over en maakt dit oordeel van de deskundige tot het hare.
Anders dan de raadsvrouw heeft betoogd hebben zowel de psycholoog en psychiater rekening gehouden met de mogelijke boosheid van verdachte jegens het slachtoffer vanwege seksueel misbruik. De psychiater heeft geconcludeerd dat gevoelens van woede, onmacht en frustratie naar het slachtoffer als gevolg van seksueel misbruik op onbewust niveau mogelijk een rol hebben gespeeld in het tot stand komen van het ten laste gelegde, maar lijken niet de drijvende kracht te zijn geweest. De psycholoog heeft geconcludeerd dat wellicht de boosheid over de seksuele intimiteit latent een rol heeft gespeeld.
Niet valt in te zien dat de rapporten van de deskundigen gelet op vorenvermelde conclusies innerlijk tegenstrijdig zijn. De rechtbank kan de raadsvrouw niet volgen in haar betoog.
De rechtbank heeft geen reden te twijfelen aan de juistheid van de door de psychiater en de psycholoog gegeven conclusies en adviezen, aangezien de inhoud van beide rapporten in grote mate eensluidend zijn.
Gelet op de inhoud van de rapporten waarin verdachtes psychische problematiek is beschreven, de ernst van de feiten en het grote gevaar voor geweldsrecidive, is de rechtbank van oordeel dat een terbeschikkingstelling noodzakelijk is. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat voldaan wordt aan de eisen die de wet daaraan stelt, te weten:
- bij verdachte bestond ten tijde van het plegen van het feit een gebrekkige ontwikkeling en/of een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens;
- op het gepleegde misdrijf is een gevangenisstraf van vier jaren of meer gesteld dan wel het misdrijf is genoemd in artikel 37a, eerste lid, sub a, van het Wetboek van Strafrecht;
- de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen eist die maatregel.
De rechtbank acht, gelet op de ernst van de problematiek en het gevaar dat verdachte voor anderen oplevert, dwangverpleging noodzakelijk.
De rechtbank overweegt expliciet dat de maatregel van terbeschikkingstelling zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten moord. De totale duur van de maatregel kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd tot teruggave aan de nabestaanden/rechthebbenden van de in beslag genomen voorwerpen met de nummers 1 tot en met 5.
De officier van justitie heeft gevorderd tot teruggave aan de verdachte van de in beslag genomen voorwerpen met de nummers 6 tot en met 12.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de bewaring ten behoeve van de rechthebbende(n) gelasten van de op de beslaglijst vermelde voorwerpen, te weten de nummers 1 tot en met 5, nu voorshands niet duidelijk is wie als zodanig kan/kunnen worden aangemerkt.
De rechtbank zal de teruggave aan verdachte gelasten van de aan hem toebehorende op de beslaglijst vermelde voorwerpen, te weten de nummers 6 tot en met 12, aangezien deze niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en het belang van strafvordering zich niet tegen teruggave verzet.
10 DE VORDERING TENUITVOERLEGGING
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de afwijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging gevorderd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich onthouden van een standpunt met betrekking tot de vordering tot tenuitvoerlegging.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan nieuwe strafbare feiten en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop kan de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen.
De rechtbank acht echter termen – te weten de op te leggen langdurige gevangenisstraf alsmede de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege – aanwezig, om de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen. Gelet op de op te leggen straf is het alsnog laten uitvoeren van een werkstraf voor de duur van 20 uur niet opportuun.
11 TOEPASSELIJKHEID WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De beslissing berust op de artikelen 10, 27, 37a, 37b, 57, 289, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 primair en onder 2 ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 5 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat onder 1 primair en onder 2 meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart de bewezen verklaarde feiten strafbaar;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaar;
- bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat hij van overheidswege wordt verpleegd;
Beslag
- gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende(n) van op de “Lijst van inbeslaggenomen voorwerpen” d.d. 3 december 2012 onder 1, 2, 3, 4 en 5 vermelde voorwerpen, te weten een adresboek, een adresboek, twee visitekaartjes inclusief een mapje, een groot adressenboek, een papier;
- gelast de teruggave aan de verdachte van de op de “Lijst van inbeslaggenomen voorwerpen” d.d. 3 december 2012 onder 6, 7, 8, 9 10, 11 en 12 vermelde voorwerpen, te weten een paar schoenen (merk: Nike Air Max), een blauwe broek, een bruine riem, een paar zwarte sokken, een zwarte jas, een meerkleurige blouse en een mobiele telefoon (merk: Samsung);
Vordering tenuitvoerlegging
- wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de in de zaak met parketnummer 07.203648-11 door de politierechter in deze rechtbank bij vonnis d.d. 16 november 2011 voorwaardelijk aan verdachte opgelegde straf.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Iedema, voorzitter, mr. R.M. van Vuure en mr. B. Fijnheer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.G. Dees, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 december 2012.