ECLI:NL:RBZLY:2012:BY2907

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
12 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb12/1134
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking WIA-uitkering en terugvordering van verstrekte uitkering; geen simulatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 12 november 2012 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. A.F. van den Berg, en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres had een WIA-uitkering ontvangen, maar deze werd door het UWV met terugwerkende kracht ingetrokken per 4 februari 2008, en er werd een terugvordering ingesteld van een bedrag van € 53.890,01. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar het UWV verklaarde deze bezwaren ongegrond. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, dat op 4 oktober 2012 ter zitting werd behandeld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres zich in 2006 ziek meldde met psychische klachten en dat zij in 2007 een WIA-uitkering kreeg toegewezen. Echter, na een heronderzoek door een verzekeringsarts in 2011, werd geconcludeerd dat eiseres haar ziekte had gesimuleerd. De rechtbank heeft de argumenten van het UWV en de ingebrachte contra-expertise van psychiater dr. L. Timmerman, die stelde dat simulatie onwaarschijnlijk was, zorgvuldig gewogen.

De rechtbank oordeelde dat de intrekking van de uitkering met terugwerkende kracht in strijd was met het rechtszekerheidsbeginsel, en dat er onvoldoende bewijs was voor de claim van simulatie. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de besluiten van het UWV en herstelde de eerdere besluiten. Tevens werd het UWV veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 874,-. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige besluitvorming door bestuursorganen en de bescherming van de rechten van uitkeringsgerechtigden.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector Bestuursrecht
Registratienummer: Awb 12/1334
uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen
[….],
wonende te Deventer, eiseres,
gemachtigde: mr. A.F. van den Berg,
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen,
gevestigd te Amsterdam, verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 17 november 2011 heeft verweerder het besluit tot toekenning van uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ingetrokken en eiseres alsnog niet in aanmerking gebracht voor een uitkering per 4 februari 2008.
Bij besluit van 8 december 2011 heeft verweerder de over de periode 4 februari 2008 tot en met 31 oktober 2011 aan eiseres verstrekte uitkering tot een bedrag van € 53.890,01 van eiseres teruggevorderd.
Bij besluit van 16 februari 2012 is de aan eiseres verstrekte tegemoetkoming op grond van de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (Wtcg) van eiseres teruggevorderd tot een bedrag van € 1.036,-.
De daartegen gemaakte bezwaren zijn bij het besluit van 22 mei 2012 ongegrond verklaard. Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Het beroep is ter zitting van 4 oktober 2012 behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en E.M.M. Mulder als tolk.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door M. van Leeuwen.
Overwegingen
1.1. Aan de gedingstukken en het verhandelde ter zitting ontleent de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden.
1.2. Eiseres heeft zich op 6 februari 2006 met psychische klachten ziek gemeld voor haar werkzaamheden bij een werkervaringsplaats bij de Sallcon Groep N.V.. In het kader van haar aanvraag om een uitkering op grond van de WIA is eiseres op 15 november 2007 op het spreekuur van de verzekeringsarts geweest, die na kennisname van de informatie uit de behandelend sector tot de diagnose depressieve periode met psychotisch beeld is gekomen.
Na arbeidskundig onderzoek heeft verweerder eiseres bij besluit van 11 december 2007 met ingang van 4 februari 2008 in aanmerking gebracht voor een WIA-uitkering naar 80 tot 100% arbeidsongeschiktheid.
1.3. Verweerder heeft eiseres op 10 september 2011 uitgenodigd voor een heronderzoek door een verzekeringsarts. In de uitnodiging heeft verweerder aangegeven, dat verweerder de gezondheidstoestand van eiseres opnieuw wil beoordelen in verband met aanwijzingen dat de belastbaarheid destijds op verkeerde gronden is ingeschat.
1.4. Op 13 september 2011 is eiseres op het spreekuur van de verzekeringsarts geweest.
Deze heeft vervolgens aanleiding gezien een expertise te laten verrichten door psychiater J.H.M. van Laarhoven te Tilburg. De psychiater is na onderzoek in zijn rapport van 21 oktober 2011 tot de diagnose ‘acting crazy’ ofwel simulatie gekomen. Er is volgens de psychiater een forse discrepantie tussen zijn inschatting van de psychiatrische toestand en het beeld dat eiseres indertijd tegenover de verzekeringsarts van haar klachten presenteerde. Verweerder heeft daarop de primaire besluiten genomen, zoals weergegeven in de rubriek procesverloop van deze uitspraak.
1.5. Eiseres heeft in bezwaar een contra-expertise ingebracht van dr. L. Timmerman, psychiater te Harfsen. Deze psychiater heeft in zijn rapport van 6 februari 2012 gesteld dat er sprake is van de diagnose angststoornis nao, depressie, recidiverend, chronisch beloop, matig ernstig en daaraan toegevoegd dat simulatie onwaarschijnlijk is. In zijn reactie van 4 mei 2012 heeft psychiater Van Laarhoven aangegeven waarom hij zijn conclusies onveranderd aan de orde acht. De bezwaarverzekeringsarts heeft daarop gerapporteerd op 10 mei 2012. Verweerder heeft vervolgens het thans bestreden besluit genomen.
1.6. Aan het bestreden besluit ligt het standpunt ten grondslag dat eiseres haar ziekte heeft gesimuleerd en dat er in het geheel geen sprake is geweest van arbeidsongeschiktheid.
2. De rechtbank overweegt het volgende.
2.1. Een verlaging of intrekking van een arbeidsongeschiktheidsuitkering met terugwerkende kracht moet in het algemeen in strijd worden geacht met het rechtszekerheidsbeginsel.
Er zijn echter uitzonderingsgevallen waarin van strijd met dat beginsel geen sprake is. Hierbij valt in de eerste plaats te denken aan gevallen waarin de betrokkene wist althans redelijkerwijs had behoren te weten, dat hij ernstig rekening diende te houden met de
mogelijkheid van een dergelijke verlaging of intrekking. In de tweede plaats kan worden gedacht aan gevallen waarin het ongewijzigd voortzetten van de uitkering mede het gevolg is geweest van onjuiste of onvolledige informatieverschaffing door de betrokkene, terwijl het bestuursorgaan een andere (minder gunstige) beslissing zou hebben genomen indien hij
destijds wel de juiste feiten had gekend. De rechtbank is van oordeel dat een dergelijke uitzonderingssituatie zich in het onderhavige geval niet voordoet, om de volgende redenen.
2.2. De aanzet van het heronderzoek naar de gezondheidstoestand van eiseres zijn de resultaten van het onderzoek “Marque” geweest. Dit betreft een onderzoek naar oplichting van de uitkeringsinstanties op het gebied van onder andere de Wet WIA door het valselijk opmaken van medische dossiers die dienden tot het verkrijgen van een WIA-uitkering. Van de patiënten van twee in het onderzoek met name genoemde psychiaters heeft verweerder de rechtmatigheid van de verstrekte uitkeringen herbeoordeeld. Ter zitting is van de zijde van verweerder bevestigd, dat niet duidelijk is waarom ook het dossier van eiseres in dit onderzoek is betrokken. Het geval van eisers en de gang van zaken voldoen niet aan het beeld dat bekend is uit het Marque onderzoek. Eiseres staat niet onder behandeling van één van de psychiaters die in het onderzoek “Marque” zijn genoemd en heeft nooit bij één van hen onder behandeling gestaan. Uit de probleemstelling in het rapport van verzekeringsarts J. van Asselt van 19 september 2011 en de vraagstelling aan psychiater Van Laarhoven van dezelfde datum blijkt dat verweerder er aanvankelijk vanuit gaat dat dit wel het geval is. De herbeoordeling van de medische situatie van eiseres heeft derhalve - ten onrechte - in de context van het fraudeonderzoek plaatsgevonden. Namens eiseres is om die reden betoogd, dat de besluitvorming van verweerder hierdoor is beïnvloed. Daarbij heeft eiseres met name bezwaren geuit ten aanzien van het onderzoek door psychiater Van Laarhoven.
2.3. In zijn rapportage heeft psychiater Van Laarhoven met zoveel woorden gesteld: ”de bevindingen van mijn huidig psychiatrisch onderzoek komen niet overeen met de diagnostische bevindingen van psychiater […], voor zover de diagnose ‘depressieve stoornis’ van hem afkomstig is. Diens aggraverende diagnoses, ons bekend uit verklaringen van vele andere patiënten, zijn hoogstwaarschijnlijk ingegeven door het verlangen naar uitbreiding van zijn materiële welvaart”. Gelet op deze bewoordingen sluit ook de rechtbank niet uit dat het onderzoek van de psychiater naar de medische situatie van eiseres vanwege haar vermeende betrokkenheid bij genoemde frauduleuze praktijken is gekleurd, zoals namens eiseres is betoogd. De nadere toelichting van de psychiater van 4 mei 2012 waarbij hij verwijst naar zijn toevoeging ”voor zover de diagnose ’depressieve stoornis’ van hem afkomstig is” en waarbij hij aangeeft geen brief te hebben gevonden van psychiater […] neemt deze twijfel niet weg.
2.4. In de bezwaarfase heeft eiseres een psychiatrische expertise ingebracht van psychiater Timmerman. Deze heeft gemotiveerd waarom hij de conclusie van psychiater Van Laarhoven, dat eiseres gesimuleerd heeft, niet volgt. Psychiater Timmerman acht ten aanzien van eiseres ernstige psychiatrische problematiek aanwezig, in de zin van angststoornissen, stemmingsstoornissen en somatofore klachten. Het is de rechtbank niet duidelijk geworden, waarom verweerder aan deze rapportage in het geheel geen waarde heeft willen hechten.
2.5. Voorts acht de rechtbank van belang dat in het kader van de beoordeling van de aanspraken van eiseres verzekeringsgeneeskundig onderzoek is verricht in november 2007. De verzekeringsarts heeft zelf onderzoek verricht en bij zijn oordeelsvorming rekening gehouden met de informatie van de behandelaars van eiseres. Op geen enkele wijze blijkt dat er op dat moment bij de verzekeringsarts enige twijfel rees over het door eiseres gepresenteerde beeld. De term ‘acting crazy’ is door deze arts in ieder geval niet genoteerd, noch enig andere aanwijzing dat sprake zou (kunnen) zijn van simulatie. Verweerder heeft de rechtbank er niet van overtuigd, dat achteraf gezien duidelijk is dat eiseres ten tijde van dat onderzoek de verzekeringsarts zou hebben misleid.
2.6. Ook uit de informatie van 20 september 2007, afkomstig van de behandelend arts-assistent psychiatrie van eiseres, blijkt dat er volgens de behandelaar sprake is van een recidiverende depressie. Naar de rechtbank aanneemt is hier sprake van informatie uit betrouwbare bron en zijn er geen aanwijzingen op grond waarvan gezegd kan worden dat deze informatie alsnog als onjuist terzijde kan worden geschoven.
2.7. In het licht van het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat het onderzoek van verweerder onvoldoende steun biedt voor de conclusie dat er sprake is van toedoen aan de zijde van eiseres en evenmin voor het standpunt dat vanaf de aanvang van de uitkering geen sprake is geweest van ziekte of gebrek. Het bestreden besluit is daarom ondeugdelijk gemotiveerd en kan wegens schending van artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet in stand blijven.
3. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit zal worden vernietigd. Nu geen grond bestaat om aan te nemen dat verweerder in staat zal zijn het motiveringsgebrek te herstellen ziet de rechtbank met het oog op finale geschilbeslechting aanleiding zelf in de zaak te voorzien, door de primaire besluiten van 17 november 2011, 8 december 2011 en 16 februari 2012 te herroepen.
4. De rechtbank acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiseres in beroep. Deze kosten worden begroot op
€ 874,-- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting).
Beslissing
De rechtbank:
-verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het bestreden besluit;
-herroept de primaire besluiten van 17 november 2011, 8 december 2011 en 16 februari 2012;
-bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
-veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 874,---
-gelast dat verweerder het griffierecht ad € 42, - voldoet.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Oosterveld, voorzitter, mr. G.P. Loman en mr. M. van Loenen, rechters, en door de voorzitter en mr. F. Ernens als griffier ondertekend. Uitgesproken in het openbaar op
Afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan hoger beroep open. Dit dient te worden ingesteld binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak door een beroepschrift en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.