RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Parketnummer: 07.662087-12 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 9 oktober 2012
[verdachte],
geboren op [geboortedatum],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Almere te Almere.
1 HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het onderzoek heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 10 juli en 25 september 2012 te Lelystad, waarbij de verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. J.A.C. van den Brink, advocaat te Almere.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. W.S. Ludwig en van de standpunten door de raadsman van verdachte naar voren gebracht.
De verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 09 februari 2012 in de gemeente Almere ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade
- [slachtoffer 1] en/of
- [slachtoffer 2] en/of
- [slachtoffer 3]
van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, meermalen, in ieder geval eenmaal heeft geschoten op en/of in de richting van voornoemde personen met een vuurwapen (waarbij die [slachtoffer 3] is geraakt), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN
Inleiding
Op 9 februari 2012 om 20.15 uur krijgt de politie een melding van een ruzie in een woning aan [adres] te Almere. Als de politie ter plaatse komt, verklaart de bewoner van de woning, [slachtoffer 1], dat er kort daarvoor twee mannen in zijn woning zijn geweest, aan wie hij geld is verschuldigd. De twee mannen kwamen het geld opeisen.
In de woning bevinden zich naast [slachtoffer 1] onder meer [slachtoffer 2] en [getuige 1], het broertje van [slachtoffer 1]. Nadat het broertje van [slachtoffer 1] aan één van de twee mannen € 50,-- heeft gegeven, zet [slachtoffer 1] de mannen uit zijn huis. Hij ziet dat de mannen vertrekken in een witte auto. Voorts is er rond 20.15 uur ter hoogte van [adres} een witte auto waargenomen door agent in burger, [agent 1]. Hij heeft verklaard te hebben gezien dat een witte [auto] met kenteken [kenteken], met slippende banden en gedoofde lampen wegreed. [slachtoffer 1] wilde op dat moment geen aangifte doen van een strafbaar feit waarna de politie weer wegging.
Diezelfde avond omstreeks 20.55 uur krijgt de politie een melding om te gaan naar [adres] te Almere, waar drie personen in een achtertuin zouden staan en waarvan één persoon roept dat hij is neergeschoten. De ter plaatse gekomen verbalisanten zien drie mannen in de achtertuin waarvan er één een bloedende wond aan zijn hand heeft. De verbalisanten zien een klein gat in de linkerhand. In het dossier bevinden zich foto’s van het letsel. De man, welke later blijkt te zijn [slachtoffer 3], verklaart dat hij is beschoten bij [adres] te Almere. Uit verder onderzoek naar de identiteit van de andere twee mannen blijkt dat het gaat om: [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. Alle drie doen aangifte van poging tot doodslag en zij geven ieder een signalement van de schutter.
[slachtoffer 1], hierna aangever, heeft kort na het schietincident bij de politie verklaard dat hij aan [verdachte], welke later blijkt te zijn verdachte, geld verschuldigd is en dat verdachte op 9 februari 2012 samen met zijn broer, [medeverdachte], –hierna aangeduid als medeverdachte- , omstreeks 19.30 uur dit geld kwam opeisen. Aangever heeft hen vervolgens uit zijn huis gezet. Voorts heeft aangever verklaard dat verdachte en medeverdachte later die avond zijn teruggekomen en dat verdachte degene is geweest die hen heeft beschoten.
Naar aanleiding van de door aangever, [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] opgegeven signalementen van de schutter heeft de politie een onderzoek ingesteld naar het opgenomen HKS persoons-signalement van verdachte. Het opgenomen HKS persoons-signalement van verdachte blijkt te passen in het door aangever Deel, [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] opgegeven signalement van de schutter.
Tijdens het politie-onderzoek op 9 februari 2012 aan [adres], wordt één van de verbalisanten aangesproken door een buurtbewoner, [getuige 2], die verklaart dat hij die avond omstreeks 19.45 uur een witte auto, [merk] met [kenteken] voor de woning aan [adres] zag staan. Hij heeft voorts verklaard op enig te hebben gehoord dat een auto met spinnende banden wegreed. Als getuige ([getuige 2]) gaat kijken, ziet hij dat de witte auto weg is. Getuige ziet voorts dat de politie arriveert. Ongeveer tien minuten nadat de politie is vertrokken, hoort getuige het geluid van een schot. Als getuige gaat kijken, ziet hij de witte auto, die hij omstreeks 19.45 uur ook heeft gezien, met harde vaart wegrijden.
Getuige heeft om 19.45 uur camerabeelden gemaakt van de witte auto welke door [verbalisant] zijn bekeken. De verbalisant ziet op de camerabeelden een witte [auto] met een kenteken eindigend op het [cijfer].
Uit nader onderzoek is gebleken is dat het [kenteken] is afgegeven voor een witte [auto] en dat de auto op naam staat van medeverdachte.
Medeverdachte wordt op 12 februari 2012 aangehouden. Verdachte wordt op 27 maart 2012 aangehouden en heeft bij de politie niet meegewerkt aan een verhoor.
Medeverdachte heeft bij de politie verklaard dat hij op 9 februari 2012 samen met verdachte in de woning van aangever aan [adres] te Almere is geweest omdat verdachte nog geld kreeg van aangever. Volgens medeverdachte kregen ze niet de kans om hun verhaal te doen omdat één van de jongens een mes in zijn handen had en een andere jongen een koevoet. Medeverdachte ontkent dat hij na de ruzie naar de woning van aangever is teruggegaan. Hij weet niet wat verdachte na de ruzie heeft gedaan. Tot slot heeft medeverdachte bij de politie verklaard dat hij van zijn oudere broer heeft gehoord dat verdachte enkele jaren geleden een keer is beschoten en dat verdachte sindsdien met een pistool op zak loopt.
Verdachte heeft ter terechtzitting van 25 september 2012 verklaard dat hij op 9 februari 2012 samen met medeverdachte in de woning van aangever is geweest aan [adres] te Almere. Aangever was verdachte geld verschuldigd. In de woning is vervolgens een conflict ontstaan en aangever heeft te kennen gegeven dat hij wilde dat verdachte en medeverdachte zijn woning zouden verlaten. Verdachte heeft verklaard dat hij van [getuige 1]
€ 50,-- heeft gekregen waarna hij de woning heeft verlaten. Verdachte ontkent betrokken te zijn geweest bij het schietincident.
Het standpunt van de officier van justitie
Naar het oordeel van de officier van justitie kan het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
Ten aanzien van het bewijs heeft de officier van justitie gewezen op onder meer de verklaringen van aangever, getuige [getuige 1], getuige [slachtoffer 2] en [getuige 2].
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair vrijspraak betoogd wegens onvoldoende overtuigend bewijs. De raadsman heeft daartoe – zoals verwoord in zijn pleitnota – aangevoerd dat de verklaringen van aangever, [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] onbetrouwbaar zijn nu hun verklaringen bij de rechter-commissaris alsmede de ter zitting afgelegde getuigenverklaring afwijken van en inconsistent zijn met de door hen gedane aangifte bij de politie. Daar komt bij dat ze voor het afleggen van hun verklaringen bij de politie hadden gedronken en geblowd.
Voorts is er geen bewijs voorhanden waaruit blijkt dat verdachte betrokken is geweest bij het schietincident.
Indien de rechtbank van oordeel is dat verdachte wel bij het schietincident zou zijn betrokken, heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is geweest van opzet, ook niet in voorwaardelijke zin op de dood van aangever, [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3]. Er is namelijk niets bekend over het soort vuurwapen en op welke afstand verdachte zou hebben gestaan. Daarnaast is er geen bewijs voorhanden waaruit blijkt dat er sprake is geweest van medeplegen.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft kennisgenomen van de inhoud van de stukken van het onderliggende strafdossier en van hetgeen bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gebracht.
Aangever heeft bij de politie verklaard dat verdachte en medeverdachte geld kwamen opeisen. Zij waren al in de woning aanwezig voordat aangever thuis kwam. Het broertje van aangever, [getuige 1], heeft beide mannen eerst te woord gestaan en hen € 50,-- gegeven. Aangever heeft verklaard dat hij van zijn broertje heeft gehoord dat hij was geïntimideerd door verdachte en dat verdachte had gezegd dat hij aangever dood zou maken als hij hem tegenkwam.
Nadat aangever de mannen uit zijn huis heeft gezet is hij samen met zijn vrienden [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] naar de Albert Heijn gelopen. Als zij in de richting van de Albert Heijn lopen, ziet aangever dezelfde witte auto weer in de richting van zijn huis rijden. Aangever loopt dan ook richting zijn huis en ziet dat auto stopt ter hoogte van zijn huis. Voorts ziet hij dat verdachte en medeverdachte uit de auto stappen. Als verdachte is uitgestapt hoort aangever hem zeggen: “Kleine snotneus nigger, ik ga je doodschieten, wacht maar”. Vervolgens ziet aangever dat verdachte zijn hand onder zijn jas vandaan haalt en dat hij iets kleins in zijn handen heeft. Op dat moment hoort aangever een paar knallen. Tot slot ziet aangever dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3], die achter hem stonden, wegrennen en hij rent achter hen aan. Zij rennen de [straat] in en rennen vervolgens een achtertuin in van een woning.
In een aanvullende verklaring bij de politie heeft aangever verklaard dat hij op zes meter afstand stond van verdachte toen verdachte hem beschoot.
[slachtoffer 2] heeft kort na het schietincident bij de politie verklaard dat hij op 9 februari 2012 ’s avonds in de woning van aangever aanwezig was op het moment dat er twee mannen bij aangever in de woning waren die vroegen waar het geld bleef. Hij zag dat één van de mannen steeds agressiever werd, waarna aangever de mannen uit de woning heeft gezet. [slachtoffer 2] ziet hen daarna wegrijden in een witte auto. Enige tijd later lopen [slachtoffer 2], aangever en [slachtoffer 3] richting de Albert Heijn. [slachtoffer 2] hoort aangever zeggen: “Kijk die boys daar.” [slachtoffer 2] ziet op dat moment weer de witte auto aan komen rijden. De auto passeert hen en [slachtoffer 2] ziet twee mannen in de auto zitten die hij herkent als dezelfde twee mannen die kort daarvoor in de woning van aangever waren. Aangever roept: “nee, ze gaan naar mijn huis” en rent richting zijn huis. [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] lopen snel achter aangever aan. Ter hoogte van de woning van aangever ziet [slachtoffer 2] de witte auto midden op de weg staan. Voorts ziet hij beide mannen voor de auto staan. Aangever staat op dat moment drie meter voor [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3]. [slachtoffer 2] hoort dat één van de mannen iets naar voren loopt en in het Surinaams roept: “Mo kier you”, hetgeen betekent “ik ga jou doodmaken”. [slachtoffer 2] ziet dat de man op dat moment een pistool tevoorschijn haalt. [slachtoffer 2] roept dat ze moeten wegwezen waarna zij alle drie wegrennen. [slachtoffer 2] hoort achter hem het laden van een pistool en een knal. Uiteindelijk vluchten ze een achtertuin in van een woning.
Het broertje van aangever, getuige [getuige 1], heeft bij de politie verklaard, dat verdachte in de maanden ervoor meerdere malen aan de deur is geweest en om zijn geld heeft gevraagd. Volgens getuige kwam verdachte op 9 februari 2012 dreigend over en heeft hij hierna aangever gebeld en gezegd dat hij naar huis moest komen. In de tussentijd heeft getuige
€ 50,-- gegeven aan verdachte. Als aangever thuis komt, vraagt hij wat ze in zijn woning doen waarna hij hen uit de woning zet. Getuige hoort verdachte in het Surinaams tegen medeverdachte zeggen: “Ze gaan zien, wacht maar”.
De verklaring van getuige [getuige 1] wordt ondersteund door de verklaring van de moeder van aangever die heeft verklaard dat aangever problemen heeft met verdachte over geld. Voorts heeft ze verklaard dat verdachte twee maal eerder aan de deur heeft gestaan en dat aangever door hem is bedreigd.
Betrouwbaarheid van de getuigen
Door de verdediging is betoogd dat de verklaringen die door aangever en [slachtoffer 2] zijn afgelegd niet zonder meer als betrouwbaar kunnen worden aangemerkt nu de verklaringen van aangever en [slachtoffer 2] die zijn afgelegd bij respectievelijk de rechter-commissaris en ter terechtzitting inconsistenties bevatten ten opzichte van hun verklaringen die zijn afgelegd bij de politie.
De rechtbank overweegt als volgt.
Op grond van de verklaringen van aangever, [slachtoffer 2] en het proces-verbaal van bevindingen waaruit blijkt dat het opgenomen HKS persoons-signalement van verdachte blijkt te passen in de door aangever, [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] opgegeven signalementen van de schutter, staat het voor de rechtbank vast dat verdachte de schutter is geweest.
De rechtbank constateert dat er inconsistenties bestaan in een bepaald deel van hun verklaringen die zijn afgelegd bij de rechter-commissaris en, in het geval van [slachtoffer 2] ter terechtzitting van 25 september 2012, ten opzichte van de verklaringen die zijn afgelegd bij de politie. De rechtbank hecht echter meer waarde aan de verklaringen die zijn afgelegd bij de politie. Deze verklaringen zijn kort na het schietincident afgelegd en zijn consistent en gedetailleerd van aard en ondersteunen elkaar op belangrijke punten. Bovendien hebben zowel aangever en [slachtoffer 2] in hun later afgelegde verklaringen bij de rechter-commissaris en ter terechtzitting steeds benadrukt dat zij zich houden aan hun verklaring zoals afgelegd bij de politie. De rechtbank kan zich overigens niet aan de indruk onttrekken dat angst voor represailles een rol heeft gespeeld bij hun, in een later stadium, in het geval van [slachtoffer 2] in aanwezigheid van verdachten, afgelegde verklaringen.
De rechtbank zal derhalve de verklaringen van aangever en [slachtoffer 2] die kort na het schietincident zijn afgelegd bezigen voor het bewijs.
Verklaring verdachte
De verklaring van verdachte dat hij na de ruzie met aangever niet meer met medeverdachte is teruggegaan naar de woning van aangever acht de rechtbank ongeloofwaardig, gelet op de verklaringen van aangever, [slachtoffer 2], [getuige 2] en het proces-verbaal van bevindingen waaruit blijkt dat het opgenomen HKS persoons-signalement van verdachte blijkt te passen in de door [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] opgegeven signalementen van de schutter.
Voorbedachten rade
Voor een bewezenverklaring van voorbedachten rade dient vast komen te staan dat de verdachte tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Het vorenstaande in ogenschouw genomen, is de rechtbank van oordeel dat verdachte heeft gehandeld met voorbedachten rade. Uit de verklaringen van aangever, [slachtoffer 2] en [getuige 1] blijkt dat verdachte aangever met de dood heeft bedreigd, zowel tijdens de ruzie in de woning als vlak voor het schieten op aangever. Vervolgens komt verdachte na ongeveer één uur na de ruzie in de woning terug met een vuurwapen en schiet vrijwel direct nadat hij uit de auto is gestapt op aangever, terwijl aangever op zes meter afstand staat van verdachte.
Het tijdsverloop tussen de ruzie in de woning en het schietincident bedraagt zoals hiervoor aangegeven ongeveer één uur, waardoor verdachte in ieder geval na de ruzie in de woning, tijd heeft gehad zich te beraden op zijn besluit, zodat hij gelegenheid had tot nadenken over de betekenis van zijn handelen en de gevolgen daarvan.
Aan voorbedachte raad staat niet in de weg dat er een verwisseling plaats heeft wat betreft de persoon van het slachtoffer, een zogenaamde error in persona, met andere woorden een wijziging van plan met betrekking tot het beoogde slachtoffer. Daarbij is van belang dat tijdens het conflict eerder die avond naast aangever ook [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] aanwezig waren. Gezamenlijk probeerden zij toen verdachte en medeverdachte uit de woning te krijgen. Toen verdachte het plan had opgevat met een wapen terug te gaan naar de woning om zich te revancheren op aangever, was de kans reëel dat ook [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] nog steeds aanwezig waren. Onder deze omstandigheden kan ook van handelen met een vooropgezet plan door verdachte ten aanzien van deze personen worden gesproken.
Opzet:
De rechtbank is van oordeel dat verdachte opzet op de dood van aangever heeft gehad. Verdachte heeft een vuurwapen gepakt en heeft geschoten in de richting van aangever die zich op een afstand van zes meter van verdachte bevond. Op het moment van schieten bevonden [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] zich op ongeveer drie meter afstand van aangever. Gelet op de korte afstand die er tussen [slachtoffer 2], [slachtoffer 3] en aangever was, is de kans aanmerkelijk te noemen dat bij het enigszins afwijken van de schietrichting danwel bij het afketsen van de kogel één van hen dodelijk zou worden geraakt. Door in die situatie te schieten heeft verdachte bewust die aanmerkelijke kans aanvaard, hetgeen zich ook heeft geopenbaard, nu [slachtoffer 3] door verdachte is geraakt. Dat verdachte een van de aangevers slechts in de arm heeft geraakt, is buiten zijn wil geschied, nu aangevers hebben verklaard zigzaggend te zijn weggerend en [slachtoffer 3] heeft verklaard achter een auto te zijn gesprongen om te schuilen voor het schieten van verdachte.
De rechtbank acht op grond van het voorgaande bewezen dat verdachte, naast de opzet op de dood van aangever, het voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2].
Het verweer van de verdediging dat er niets bekend zou zijn over het soort wapen dat is gebruikt, waardoor niet zou kunnen worden gekomen tot het oordeel dat sprake is van voorwaardelijk opzet, doet daar, zonder nadere precisering van dat verweer, niet aan af. Indien en voorzover de verdediging zich op het standpunt heeft willen stellen dat sprake zou zijn van een ondeugdelijk middel, is de rechtbank van oordeel dat, gelet op de verwonding die is toegebracht aan [slachtoffer 3] in samenhang met de korte afstand waarop door verdachte op aangevers is geschoten, geconcludeerd moet worden dat het onaannemelijk is dat het door verdachte gebruikte wapen een ondeugdelijk middel was.
De rechtbank verwerpt derhalve het verweer van de raadsman.
Medeplegen
De rechtbank is tot slot van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte op bewuste en nauwe wijze heeft samengewerkt met medeverdachte zodat verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat:
hij op 09 februari 2012 in de gemeente Almere ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade
- [slachtoffer 1] en
- [slachtoffer 2] en
- [slachtoffer 3]
van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, in ieder geval eenmaal heeft geschoten op en in de richting van voornoemde personen met een vuurwapen waarbij die [slachtoffer 3] is geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Van het meer of anders ten laste gelegde zal verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
Poging tot moord meermalen gepleegd.
Het feit en verdachte zijn strafbaar, nu er geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het door hem bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaar met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht een lagere straf op te leggen dan zoals door de officier van justitie is geëist, met afrek van het voorarrest.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend. De rechtbank heeft daarbij in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft in een woonwijk met een vuurwapen op 3 mannen geschoten. Deze hebben kunnen vluchten voor de door verdachte op hun afgevuurde kogel, maar desondanks is één van hen gewond geraakt aan zijn hand. Verdachte heeft door zijn handelen niet alleen een aanslag gepleegd op het leven van deze mannen, maar ook in de maatschappij ernstige gevoelens van onveiligheid en onrust teweeg gebracht.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van lange duur met zich brengt. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met de justitiële documentatie van verdachte waaruit blijkt dat hij eerder is veroordeeld ter zake van geweldsdelicten.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen gevangenisstraf de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Hof Leeuwarden als uitgangspunt genomen, nu het Landelijk Overleg van de Voorzitters van de Strafsectoren (LOVS) geen oriëntatiepunten heeft geformuleerd voor moord en doodslag. Het Hof Leeuwarden geeft als oriëntatiepunt voor straftoemeting ten aanzien van moord een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 14 jaren. Nu het echter bij een poging is gebleven, dient gelet op het bepaalde in artikel 45, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht naar het oordeel van de rechtbank een oriëntatiepunt van ongeveer 7 jaren gevangenisstraf te gelden. Daarbij heeft de rechtbank tevens rekening gehouden met het feit dat aan de bewezenverklaring één gedraging ten grondslag ligt. Alles in ogenschouw nemend, komt de rechtbank tot het oordeel dat in het onderhavige geval een straf zoals geëist door de officier van justitie, passend en geboden is.
9 TOEPASSELIJKHEID WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De beslissing berust op de artikelen 10, 27, 57, 287 en 289 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 5 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
- verklaart het bewezen verklaarde feit strafbaar;
- verklaart verdachte strafbaar;
- veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren;
- bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Iedema, voorzitter, mrs. A.C. Schroten en B. Fijnheer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. van Veen-Looy, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 oktober 2012.