ECLI:NL:RBZLY:2012:BW4818

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
16 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07.620281-09 (P)
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over de toelaatbaarheid van bewijsverklaring in een drugszaken met betrekking tot cocaïne

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zwolle-Lelystad, is de verdachte beschuldigd van het opzettelijk binnenbrengen van ongeveer 1850 gram cocaïne in Nederland. De zaak begon met een melding van een mogelijke brand, waarna de politie het pand betrad en een cilinder met een witte substantie aantrof. De verdachte was eerder gehoord, maar had zich niet laten bijstaan door een advocaat, wat leidde tot een discussie over de toelaatbaarheid van zijn verklaring in het licht van de Salduz-jurisprudentie. De rechtbank oordeelde dat er geen ontoelaatbare druk was uitgeoefend op de verdachte om te verklaren, aangezien hij zich al in detentie bevond om andere redenen. De rechtbank concludeerde dat de verklaring van de verdachte niet uitgesloten hoefde te worden en dat er voldoende bewijs was voor de beschuldiging. De rechtbank achtte het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen en sprak de verdachte vrij van andere tenlasteleggingen. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 12 maanden op, rekening houdend met de ernst van het feit en het strafrechtelijk verleden van de verdachte. De beslissing is genomen op 16 april 2012, na een zorgvuldige afweging van de feiten en omstandigheden van de zaak.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector strafrecht
Parketnummer: 07.620281-09 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 16 april 2012
in de strafzaak tegen
[verdachte],
[geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres], [woonplaats].
1 HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg. Het onderzoek ter openbare terechtzitting is aangevangen op 21 november 2011, waarbij is verschenen mr. M.H. Aalmoes, advocaat te Amsterdam. Verdachte was niet verschenen. Het onderzoek is opnieuw aangevangen op 2 april 2012, waarbij verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. C.F. van Drumpt, advocaat te Amsterdam.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. P.E.F. Poppe en van de standpunten door de raadsvrouw van verdachte naar voren gebracht.
2 DE TENLASTELEGGING
De verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 01 januari 2009 tot en met 11 juli 2009 in de gemeente Almere en/of elders in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 1850 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, immers heeft verdachte tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, opze[adres]es [adres], zijnde het adres waar zijn bedrijf [adres] gevestigd is/was, beschikbaar gesteld als ontvangstadres voor de levering van een postpakket, afkomstig uit Brazilië en/of Argentinië, waarin zich één of meerdere (2) (ijzeren) (cilindervormige) voorwerp(en) bevonden, met daarin verpakt en/of geborgen cocaïne en/of
- met DHL (diverse malen) contact gehad over de afleverdatum en/of het afleveradres van dat postpakket en/of
- (op of omstreeks 8 juli 2009) op het adres [adres] de levering van dat postpakket afgewacht en/of (vervolgens) dat postpakket in ontvangst genomen en/of opgeslagen en/of
- dat postpakket (verder) verv[adres]es [adres], zijnde het adres waar zijn bedrijf [adres] gevestigd is/was;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 26 mei 2009 tot en met 11 juli 2009 in de gemeente Almere tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 1850 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
De rechtbank verbetert in de tenlastelegging een aantal kennelijke schrijffouten. De verdachte wordt blijkens het onderzoek ter terechtzitting daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
3 DE VOORVRAGEN
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN
Inleiding
Op 11 juli 2009 kwam via de regionale meld- en infokamer een melding binnen van een mogelijke gebouwbrand. Verbalisant is hierop naar de [adres] gegaan, zijnde het adres van de melder en [adres]ar [adres]. Bij de [adres] waren de rolluiken naar beneden, de toegangsdeur afgesloten en werd niet gereageerd op kloppen, aanbellen en roepen. Omdat buurtbewoners kort ervoor nog wel mensen hadden gezien en gesproken, maar niet weg hadden zien gaan, werd besloten het pand te betreden om onwelwording danwel brand uit te sluiten.
Bij binnentreden rook verbalisant een scherpe lucht, alsof er las- en slijpwerkzaamheden hadden plaatsgevonden. In het pand zag hij een cilindervormig voorwerp liggen waar een zijde van was losgeslepen en waarin een witte stof zichtbaar was.
Een verbalisant van de forensische opsporing heeft de witte stof onderzocht. Tevens werd een tweede cilinder aangetroffen. Deze cilinder bleek ook een witte stof te bevatten, welke is onderzocht. Een representatief monster uit beide cilinders is naar het NFI verzonden.
Verdachte is op 11 mei 2010 gehoord.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen en heeft daartoe het navolgende aangevoerd.
Allereerst heeft de officier van justitie gesteld dat de verklaring van verdachte voor het bewijs kan worden gebruikt. Aan verdachte is meegedeeld waarover hij gehoord zou worden en hij had de mogelijkheid om contact op te nemen met een advocaat. Verdachte heeft een verklaring afgelegd. Hij was op dat moment gedetineerd, maar was voor onderhavige strafzaak niet aangehouden, zodat er sprake is van een andere situatie dan inzake Salduz.
Voorts heeft de officier van justitie onder meer gewezen op het proces-verbaal van aantreffen cocaïne, het rapport van het NFI, de brieven van verdachte die zijn aangetroffen in het pand [adres] en de sleutels van verdachte die daar binnen lagen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair en subsidiair ten laste gelegde. Zij heeft daartoe - zoals vervat in een pleitnota – kort weergegeven, het volgende aangevoerd.
De verklaring van verdachte moet van het bewijs worden uitgesloten, omdat deze tot stand is gekomen in strijd met de Salduz-jurisprudentie. Zonder de verklaring van verdachte is er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft kennisgenomen van de inhoud van de stukken van het onderliggende strafdossier en van hetgeen bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gebracht.
De rechtbank ziet zich allereerst geplaatst voor de vraag of de verklaring van verdachte kan worden gebezigd voor het bewijs gelet op de Salduz-jurisprudentie.
De rechtbank is van oordeel dat er thans sprake is van een andere situatie dan in de zaak van Salduz tegen Turkije, nu verdachte niet voor de onderhavige zaak is aangehouden, maar zich reeds uit anderen hoofde in detentie bevond. Voorts overweegt de rechtbank dat verdachte een dag voor verhoor is meegedeeld dat hij gehoord zou worden en contact met een advocaat kon opnemen voor overleg. Verdachte heeft bij het begin van zijn verhoor echter niet met zoveel woorden aangegeven dat hij een advocaat wilde raadplegen alvorens te worden gehoord. Verdachte had wel aangegeven dat hij zich zou beroepen op zijn zwijgrecht, maar heeft vervolgens toch een verklaring afgelegd. Het niet raadplegen van een advocaat en het afleggen van een verklaring moet worden geacht de eigen keus van verdachte te zijn geweest daar de uitoefening van ontoelaatbare druk op verdachte tot het afleggen van een verklaring zonder voorafgaand overleg met diens advocaat naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk is geworden, zodat ook van strijd met het aan de Salduz-jurisprudentie ten grondslag liggende recht van toegang tot een advocaat geen sprake is geweest.
De rechtbank verwerpt om die reden het verweer van de raadsvrouw dat de verklaring van verdachte van het bewijs moet worden uitgesloten.
In [adres]de [adres] werd op 11 juli 2009 een opengesneden cilinder aangetroffen gevuld met een witkleurige harde substantie. Een verbalisant van de forensische opsporing heeft de witte substantie getest met behulp van een MMC testbuisje. De test was positief waarbij de blauwe verkleuring een indicatie was voor de aanwezigheid van cocaïne, een stof vermeld op lijst I van de Opiumwet.
Tevens werd een tweede soortgelijke, nog geheel intacte cilinder aangetroffen. In deze cilinder is op het bureau van de Forensische Opsporing te Huizen een gaatje geboord waarna de verbalisant zag dat ook deze cilinder een witkleurige substantie bevatte. Dit werd op dezelfde wijze getest als eerder en ook hierbij was de test positief waarbij de blauwe verkleuring een indicatie is voor de aanwezigheid van cocaïne.
Het netto gewicht van de cocaïne uit de open geslepen metalen cilinder bedroeg 950 gram. Bij weging van beide cilinders bleek de intacte cilinder 900 gram zwaarder te zijn dan de geleegde cilinder , zodat de rechtbank er van uit gaat dat de intacte cilinder gevuld is geweest met een hoeveelheid cocaïne van 900 gram en er derhalve sprake is van een totaal van 1850 gram cocaïne.
Een representatief monster uit beide cilinders is verzonden naar het NFI.
Uit het rapport van het NFI is gebleken dat het monster cocaïne bevat.
Bij de doorzoeking aan de [adres] is een houten kist aangetroffen waarin kennelijk de cilinder was vervoerd. In de kist bevonden zich documenten waaruit bleek dat deze kist was verzonden naar het adres [adres] [adres]. Uit de gegevens van de Kamer van Koophandel bleek dat dit pand werd gehuurd door het bedrijf [adres] waarvan verdachte de enige bestuurder en directeur is.
Uit de documenten uit de kist bleek dat het pakket verstuurd is aan “[adres]” vanuit Brazilië op 26 mei 2009.
Verdachte heeft verklaard dat hij de beschikking over het pand aan de [adres] had vanaf januari 2009 en dat hij enig aandeelhouder van [adres] was. Voorts heeft verdachte verklaard dat hem lang geleden een voorstel is gedaan waarop hij heeft gereageerd dat ‘als ze iets wilden ze de [adres] wel konden gebruiken’. Er werd volgens verdachte gezegd dat er een fles wijn opgestuurd zou worden met daarin opgelost anabole steroïde en dat men dit niet zou kunnen traceren. Verdachte zou hier € 500,00 voor krijgen. Verdachte heeft het voorstel geaccepteerd. Verdachte heeft verklaard ‘op enig moment wel door te hebben gehad dat het geen anabole zou zijn’ en dat als hij zijn geld erop zou moeten zetten hij zou denken dat het om cocaïne of heroïne zou gaan en zelfs meer precies cocaïne. Verdachte heeft voorts verklaard dat er een kist is verstuurd vanuit Argentinië die verdachte op 8 juli 2009 heeft ontvangen. Deze werd bezorgd op de [adres] in [adres]. Omdat verdachte toen niet op de [adres] aanwezig was, werd door DHL een bericht achter gelaten. Verdachte heeft daarop een afspraak gemaakt met DHL om het pakket af te leveren en heeft in het pand aan de [adres] in [adres] gewacht op het pakket en het pakket in ontvangst genomen.
Voorts heeft verdachte verklaard dat degene voor wie het pakket bedoeld was erop stond dat het pakket open gemaakt zou worden, omdat het zo lang onderweg was geweest. Verdachte is samen met een of meer anderen naar de Praxis gegaan om een slijptol te kopen. Verdachte heeft zelf ook meegeholpen met het openslijpen en het vasthouden van de cilinder. Door dit slijpen ontstond rook. Verdachte heeft tegen de buurvrouw die langs kwam verklaard dat hij met zijn motorfiets bezig was. Op het moment dat de brandweer arriveerde waren in[adres]nd [adres] vier mensen aanwezig.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden.
5 BEWEZENVERKLARING
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat:
hij in de periode van 01 januari 2009 tot en met 11 juli 2009 in de gemeente Almere tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 1850 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, immers heeft verdachte opze[adres]es [adres], zijnde het adres waar zijn bedrijf [adres] gevestigd is/was, beschikbaar gesteld als ontvangstadres voor de levering van een postpakket, afkomstig uit Brazilië en/of Argentinië, waarin zich 2 (ijzeren) (cilindervormige) voorwerpen bevonden, met daarin verpakt cocaïne en
- met DHL contact gehad over afleverdatum en/of het afleveradres van dat postpakket en
- op 8 juli 2009 op het adres [adres] de levering van dat postpakket afgewacht en vervolgens dat postpakket in ontvangst genomen en
Van het onder primair meer of anders ten laste gelegde zal verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
6 KWALIFICATIE
Het bewezene levert op:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet, gegeven verbod.
7 STRAFBAARHEID
Het feit en verdachte zijn strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
8 STRAFOPLEGGING
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden. Zij heeft daarbij rekening gehouden met het tijdsverloop, de omstandigheid dat verdachte enige tijd onvindbaar was en met de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich niet uitgelaten over een op te leggen straf, omdat zij vrijspraak heeft bepleit.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank ten nadele van de verdachte rekening gehouden met een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 1 maart 2012, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld.
De rechtbank heeft tevens rekening gehouden met het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank houdt als aanknopingspunt voor de op te leggen straf voor dit feit rekening met de richtlijnen van het LOVS. Het LOVS heeft als oriëntatiepunt voor straftoemeting ten aanzien van artikel 2 onder A van de Opiumwet, bij een gewicht van 1500 tot 2000 gram voor de categorie standaard, een gevangenisstraf voor de duur van 12 tot 24 maanden vastgesteld.
De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier onvoldoende blijkt dat verdachte binnen de categorie pakezel valt, zodat van de categorie standaard uit wordt gegaan. De rechtbank ziet geen aanleiding om van deze richtlijn af te wijken.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur noodzakelijk is, omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, gelet ook op het strafrechtelijk verleden van de verdachte, door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten voeren, acht de rechtbank niet aanwezig.
9 TOEPASSELIJKHEID WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De beslissing berust op de artikelen 10, 63, 91 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
10 BESLISSING
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 5 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat primair meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde feit strafbaar;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden;
Dit vonnis is gewezen door mr. L.P. de Haas, voorzitter, mrs. A. van Holten en M. Aksu, rechters, in tegenwoordigheid van mr. B.T. Feenstra, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 april 2012.
Mr. A. van Holten is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.