RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnummer: 07.607038-09 (P)
Datum: 7 februari 2012
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres].
1 HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg. Het onderzoek ter openbare terechtzitting heeft plaatsgevonden op 24 januari 2012, waarbij verdachte is verschenen, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. T.C. ten Rouwelaar, advocaat te Amsterdam.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. J. Zeilstra en van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw naar voren is gebracht.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstip(pen) op of omstreeks 22 januari 2009 in de gemeente Almere, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk als echt(e) en onvervalst(e) bankbiljet(ten) heeft uitgegeven
- 25, in ieder geval één of meerdere bankbiljet(ten) van 50 euro bij de [winkel 1] (filiaal [adres 1]) en/of
- 42, in ieder geval één of meerdere bankbiljet(ten) van 50 euro bij de [winkel 2] (filiaal [adres 2])
met het oogmerk om deze als echt en onvervalst uit te geven en/of te doen uitgeven (een of meer van) voornoemde bankbiljet(ten) van 50 euro heeft ontvangen en/of zich heeft verschaft en/of in voorraad heeft gehad, van welke bankbiljet(ten) de valsheid of vervalsing hem, verdachte en/of zijn mededader(s) toen hij/zij dat/die bankbiljet(ten) ontving(en), bekend was/waren;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op een of meer tijdstip(pen) op of omstreeks 22 januari 2009 in de gemeente Almere, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft uitgegeven
- 25, in ieder geval één of meerdere vals(e) of vervalst(e) bankbiljet(ten) van 50 euro bij de [winkel 1] (filiaal [adres 1]) en/of
- 42, in ieder geval één of meerdere vals(e) of vervalst(e) bankbiljet(ten) van 50 euro bij de [winkel 2] (filiaal [adres 2]).
2.
hij op één of meer tijdstip(pen) op of omstreeks 23 januari 2009 in de gemeente Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
- [winkel 2] (filiaal [adres 3]) en/of
- [winkel 1] (filiaal [adres 4] en/of filiaal [adres 5])
heeft/hebben bewogen tot de afgifte van de/het hierna te noemen geldbedrag(en), in elk geval van enig goed, hebbende verdachte en/of zijn mededader(s) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid kleding, die met valse of vervalste bankbiljetten was gekocht, geretourneerd (voor geld), te weten
- bij de [winkel 2] voor een bedrag van 566,90 Euro en/of
- bij de [winkel 1] (filiaal [adres 4]) voor een bedrag van 99,80 Euro en/of - bij de [winkel 1] (filiaal [adres 5]) voor (een) bedrag(en) van 199,50 Euro en/of 134,60 Euro.
3.
hij op één of meer tijdstip(pen) op of omstreeks 23 januari 2009 in de gemeente Amsterdam en/of Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
- [winkel 2] (filiaal [adres 3] te Amsterdam en/of filiaal [adres 6] te Rotterdam) en/of
- [winkel 1] (filiaal [adres 5] te Amsterdam) te bewegen tot de afgifte van (een) geldbedrag(en), in elk geval van enig goed, met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen kleding die met valse of vervalste bankbiljetten was gekocht, heeft/hebben trachten te retourneren (voor geld), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN
4.1 Inleiding
Feit 1:
Namens [winkel] ([winkel 1]), gevestigd aan de [adres 1] te Almere, werd aangifte gedaan, aangezien er op 22 januari 2009 met valse biljetten van 50 euro kleding zou zijn gekocht. Aangever werd op 23 januari 2009 gebeld door een bewaker van de [winkel 1] in Amsterdam, aangezien er in Amsterdam werd getracht kleding te retourneren van het filiaal in Almere, hetgeen de bewaker niet vertrouwde.
Namens de kledingwinkel [winkel 2], gevestigd aan de [adres 2] te Almere, werd eveneens aangifte gedaan. In voornoemd filiaal is eveneens op 22 januari 2009 met valse biljetten van 50 euro betaald.
De in voornoemde winkels aangetroffen biljetten zijn door de technische recherche onderzocht, uit welk onderzoek is gebleken dat deze biljetten inderdaad vals waren.
Feiten 2 en 3:
Getuige [getuige 1], shopmanager van de [winkel 1] in Amsterdam (filiaal [adres 4]), heeft verklaard dat er een manspersoon kleding wilde retourneren. Deze persoon gaf aan dat hij door het andere filiaal in Amsterdam was gestuurd, aangezien dat filiaal onvoldoende geld in kas had. Kort voordat deze man kleding wilde retourneren, had een andere man reeds kleding geretourneerd, waardoor er onvoldoende geld in kas was. De man heeft in het filiaal [adres 4] 99,80 euro geretourneerd gekregen. In het andere filiaal ([adres 5] te Amsterdam) werd 134,60 euro en 199,50 euro retour gegeven.
Namens de kledingwinkel [winkel 2], gevestigd aan de [adres 3] te Amsterdam, werd aangifte gedaan ter zake een (poging tot) oplichting, welke zou zijn gepleegd op 23 januari 2009. Medewerkers van de [winkel 2] te Almere hadden een fax gestuurd dat er onlangs met vals geld kleding is gekocht in de vestiging te Almere (feit 1). Een vrouwspersoon heeft kleding geretourneerd in de vestiging van Amsterdam. De betreffende bon kwam overeen met de gefaxte bon van de vestiging te Almere. Aan deze vrouwspersoon werd geld geretourneerd, te weten een bedrag van 566,90 euro.
Een manspersoon heeft eveneens getracht kleding in de vestiging van de [winkel 2] te Amsterdam te retourneren.
Aan een vrouwspersoon werd geld geretourneerd, te weten een bedrag van 566,90 euro.
De [winkel 2], gevestigd aan het [adres 6] te Rotterdam, heeft eveneens aangifte gedaan ter zake van oplichting. Deze vestiging heeft eveneens een fax ontvangen van de [winkel 2] te Almere, zoals hiervoor omschreven. Op 23 januari 2009 trachtte een tweetal mannen kleding te retourneren. De door één van hen overhandigde bonnen kwamen overeen met voornoemde gefaxte bonnen.
4.2 Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat hij het onder 1 primair, 2 en 3 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen acht. Gelet op de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] hebben verdachte en diens medeverdachten nauw en bewust samengewerkt bij het plegen van deze feiten. De officier van justitie heeft voorts gewezen op de veiliggestelde camerabeelden, afkomstig van de [winkel 1] te Almere, alwaar verdachte en zijn medeverdachten kort na elkaar binnenkwamen en de winkel verlieten met de door hen gekochte goederen. In de winkel is door hen met valse biljetten betaald. Uit de verklaring van de verkoopmedewerkster van de [winkel 2] in Almere blijkt eveneens van een nauwe en bewuste samenwerking. De dag nadat de goederen in Almere zijn gekocht, zijn verdachte en diens medeverdachten naar Amsterdam gegaan om de kleding te retourneren bij de betreffende winkels. Diezelfde dag werd hetzelfde getracht in Rotterdam. Verdachte was in Rotterdam weliswaar niet aanwezig, maar gelet op het voorgaande hebben verdachte en zijn medeverdachten als één groep geacteerd bij het plegen van deze feiten.
4.3 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat verdachte de feiten heeft bekend, echter heeft hij deze feiten niet tezamen en in vereniging met anderen gepleegd. De verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] dienaangaande wordt niet ondersteund door de verklaringen van verdachte en de andere medeverdachten. De verklaring van voornoemde medeverdachte is onvoldoende om de verklaring van verdachte dat hij bij het plegen van de feiten alleen heeft gehandeld, te kunnen uitsluiten.
4.4 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat verdachte heeft bekend dat hij bij de [winkel 2] en de [winkel 1] te Almere op 22 januari 2009 kleding heeft gekocht met vals geld. Verdachte heeft het valse geld van iemand op straat gekocht. Deze persoon vertelde hem dat bij de [winkel 2] en de [winkel 1] gemakkelijk met vals geld betaald kon worden. De dag erna heeft verdachte in Amsterdam bij de [winkel 1] en de [winkel 2] kleding geretourneerd en heeft bij één van deze vestigingen daadwerkelijk geld teruggekregen. Verdachte heeft voorts verklaard dat hij bij de [winkel 2] werd betrapt en vervolgens werd aangehouden.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte de feiten tezamen en in vereniging met anderen heeft gepleegd. Verdachte heeft ten aanzien van dat deel van de tenlastegelegde feiten immers verklaard dat hij de feiten alleen en voor eigen rekening heeft gepleegd.
De rechtbank overweegt dat medeverdachte [medeverdachte 1] heeft verklaard dat verdachte via een collega aan valse biljetten van 50 euro kon komen. Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft hiervoor 210 euro betaald aan verdachte. Medeverdachte [medeverdachte 2] en verdachte hebben het valse geld voor haar - [medeverdachte 1] - opgehaald in Amsterdam.
Medeverdachte [medeverdachte 1] was samen met verdachte en medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3], Almere in gegaan. Medeverdachte [medeverdachte 1] ging naar de [winkel 2] met medeverachte [medeverdachte 3]. Tijdens het afrekenen van de kleding bleek zij te weinig (vals) geld bij zich te hebben, waarop zij haar broertje (medeverdachte [medeverdachte 2]) heeft gebeld. Medeverdachte [medeverdachte 3] is in de [winkel 2] naar beneden gelopen om nog twee (valse) briefjes van 50 euro op te halen. Van medeverdachte [medeverdachte 2] heeft medeverdachte [medeverdachte 1] nog eens vier valse biljetten van 50 euro gekregen. Vervolgens heeft medeverdachte [medeverdachte 1] samen met medeverdachte [medeverdachte 3] kleding gekocht bij de [winkel 1] (in Almere).
Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft voorts verklaard dat zij de volgende dag met verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] naar Amsterdam is gegaan. Ze hebben alle kleding van de [winkel 2] meegenomen en gingen daar direct naartoe. Verdachte ging als eerste naar binnen, medeverdachte [medeverdachte 1] vijf minuten later. Verdachte zei daarbij tegen medeverdachte [medeverdachte 1] dat zij naar beneden moest gaan, dan ging hij naar boven. Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft verklaard dat zij 566 euro terug heeft gekregen. Vervolgens heeft zij verklaard dat zij verdachte heeft gebeld en buiten met hem afsprak. Verdachte ging nogmaals de [winkel 2] binnen, aangezien het eerder niet lukte, maar kwam niet meer terug.
De rechtbank overweegt dat medeverdachten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] door verbalisanten zijn herkend op fotoprints, welke prints werden overhandigd door een medewerker van de [winkel 1] te Amsterdam. Deze medewerker deelde mee dat deze personen geld hadden ontvangen voor de door hen geretourneerde kleding.
Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft vervolgens verklaard dat zij en medeverdachte [medeverdachte 2] naar Rotterdam zijn vertrokken. Medeverdachte [medeverdachte 2] ging vervolgens naar de [winkel 2] te Rotterdam om (wederom) kleding te retourneren. Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft deze kleding aan medeverdachte [medeverdachte 2] gegeven, welke kleding medeverdachte [medeverdachte 1] eerder die dag van [verdachte] in Amsterdam heeft gekregen.
Voornoemde verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] geeft naar het oordeel van de rechtbank blijk van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en diens medeverdachten. Dat het is gegaan zoals zij heeft verklaard, blijkt (onder meer) uit het proces-verbaal van bevindingen betreffende de door verbalisanten bekeken camerabeelden van de [winkel 1], gevestigd te Almere. In voornoemd proces-verbaal is gerelateerd dat medeverdachte [medeverdachte 1] op 22 januari 2009 om 19.20.16 uur voornoemde [winkel 1] binnengaat, op slechts 2 seconden gevolgd door medeverdachte [medeverdachte 3]. Om respectievelijk 19.21.23 uur en 19.21.29 uur verlaten zij de winkel. Vervolgens komt om 19.22.43 uur medeverdachte [medeverdachte 2] voornoemde winkel binnen, op enkele seconden gevolgd door verdachte (te weten om 19.23.10 uur). Medeverdachte [medeverdachte 2] en verdachte verlaten voornoemde [winkel 1] om respectievelijk 19.37.33 uur en om 19.40.47 uur.
De rechtbank acht het, gelet op het voorgaande, dan ook niet aannemelijk dat verdachte en diens medeverdachten voornoemde feiten ieder voor zich hebben gepleegd. Verdachte heeft ervoor gezorgd dat een ieder over het valse geld kon beschikken. Verdachte en diens medeverdachten zijn kort na elkaar vastgelegd op de camerabeelden van voornoemde [winkel 1] in Almere, alwaar met valse biljetten van 50 euro is afgerekend. De volgende dag hebben verdachte en zijn medeverdachten zich gezamenlijk naar Amsterdam begeven om de kleding te retourneren bij de verschillende vestigingen van de [winkel 2] en de [winkel 1], waarbij het in enkele vestigingen is gelukt om geld geretourneerd te krijgen (feit 2), en ten aanzien van het onder feit 3 tenlastegelegde is het bij een poging gebleven.
De rechtbank overweegt voorts dat het voor een bewezenverklaring ter zake medeplegen niet is vereist dat alle medeplegers de uitvoeringshandeling(en) mede verrichten. Dat verdachte niet bij het feit in Rotterdam aanwezig was, staat niet aan het medeplegen van dat feit in de weg. Uit voornoemde verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] is gebleken dat zij de tas met kleding aan één van haar medeverdachten heeft gegeven, welke tas met kleding zij eerder van verdachte had gekregen, nadat zij onder andere met verdachte en die andere medeverdachte de feiten heeft gepleegd zoals deze onder 1 en 2 ten laste zijn gelegd.
Uit het voorgaande, met name de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1], blijkt dat er sprake was van een vooropgezet plan tussen verdachte en zijn medeverdachten om met vals geld kleding te kopen in Almere, met de wetenschap dat deze winkels geen apparatuur hebben om de echtheid van geldbiljetten te verifiëren. Vervolgens, daags na deze aankopen, hebben verdachte en diens medeverdachten deze goederen geretourneerd (feit 2) dan wel hebben zij getracht deze te retourneren (feit 3) in de vestigingen van de betreffende winkels in andere steden (te weten Amsterdam en Rotterdam). De rollen voor wat betreft het retourneren van de kleding waren inwisselbaar, getuige het afgeven van de tassen met kleding aan elkaar. Er was naar het oordeel van de rechtbank sprake van een vooropgezet plan om met elkaar de met vals geld gekochte kleding te retourneren bij de betreffende vestigingen, teneinde daarvoor ‘echt’ geld te ontvangen.
De rechtbank acht dan ook, gelet op het hiervoor overwogene en onder verwijzing naar de in de Inleiding opgenomen bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte onder 1 primair, 2 en 3 ten laste is gelegd, zoals hierna omschreven.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 primair, 2 en 3 ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
1.
hij op 22 januari 2009 in de gemeente Almere, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk als echte en onvervalste bankbiljetten heeft uitgegeven
- meerdere bankbiljetten van 50 euro bij de [winkel 1] (filiaal [adres 1]) en
- meerdere bankbiljetten van 50 euro bij de [winkel 2] (filiaal [adres 2])
met het oogmerk om deze als echt en onvervalst uit te geven voornoemde bankbiljetten van 50 euro heeft ontvangen en zich heeft verschaft en in voorraad heeft gehad, van welke bankbiljetten de valsheid hem, verdachte en zijn mededaders toen zij die bankbiljetten ontvingen, bekend waren.
2.
hij op 23 januari 2009 in de gemeente Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen door een of meer listige kunstgrepen,
- [winkel 2] (filiaal [adres 3]) en
- [winkel 1] (filiaal [adres 4] en filiaal [adres 5])
hebben bewogen tot de afgifte van de hierna te noemen geldbedragen, hebbende verdachte en zijn mededaders met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - listiglijk en bedrieglijk kleding, die met valse bankbiljetten was gekocht, geretourneerd voor geld, te weten
- bij de [winkel 2] voor een bedrag van 566,90 Euro en
- bij de [winkel 1] (filiaal [adres 4]) voor een bedrag van 99,80 Euro en
- bij de [winkel 1] (filiaal [adres 5]) voor bedragen van 199,50 Euro en 134,60 Euro.
3.
hij op 23 januari 2009 in de gemeente Amsterdam en Rotterdam tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen door een of meer listige kunstgrepen
- [winkel 2] (filiaal [adres 3] te Amsterdam en filiaal [adres 6] te Rotterdam) en
- [winkel 1] (filiaal [adres 5] te Amsterdam)
te bewegen tot de afgifte van (een) geldbedrag(en), met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - listiglijk en bedrieglijk met zijn mededaders, kleding die met valse bankbiljetten was gekocht, hebben trachten te retourneren voor geld, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen aan verdachte onder 1 primair, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
6 KWALIFICATIE
Het onder 1 primair, 2 en 3 bewezene levert op:
Feit 1 primair:
Medeplegen van opzettelijk als echte en onvervalste bankbiljetten uitgeven waarvan de valsheid hem, toen hij ze ontving, bekend was en deze met het oogmerk om ze als echt en onvervalst uit te geven, ontvangen, zich verschaffen en in voorraad hebben.
Feit 2:
Medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd.
Feit 3:
Medeplegen van poging tot oplichting, meermalen gepleegd.
De feiten en de verdachte zijn strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
8 STRAFOPLEGGING
8.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake het onder 1 primair, 2 en 3 tenlastegelegde wordt veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 200 uren, subsidiair 100 dagen hechtenis, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. De officier van justitie heeft rekening gehouden met het tijdsverloop, in die zin dat wanneer de zaak tijdig op zitting was aangebracht, hij een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou hebben geëist.
8.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat er, gelet op de overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM, geen straf meer kan worden opgelegd. Voorts heeft zij aangevoerd dat verdachte zich heeft gehouden aan de afspraken met de Reclassering en dat hij de afgelopen drie jaren geen strafbare feiten meer gepleegd. De rechtbank zou kunnen volstaan met het opleggen van een gevangenisstraf, gelijk aan de reeds ondergane voorlopige hechtenis.
8.3 Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
De rechtbank zal een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is geëist, aangezien deze naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende recht doet aan de overschrijding van de redelijke termijn. Indien de strafzaak tijdig zou zijn aangebracht, zou de rechtbank een forse onvoorwaardelijke werkstraf hebben opgelegd. Gelet op de overschrijding van de redelijke termijn zal de rechtbank een deels voorwaardelijke werkstraf opleggen. De rechtbank zal niet overgaan tot het schuldig verklaren van verdachte zonder oplegging van een straf dan wel tot het opleggen van een gevangenisstraf gelijk aan de reeds door verdachte ondergane voorlopige hechtenis.
De rechtbank heeft daarbij het navolgende in ogenschouw genomen. Verdachte heeft met zijn mededaders misbruik gemaakt van het vertrouwen dat burgers plegen te hebben in het betalingsverkeer. Het in omloop brengen van vals geld brengt in het algemeen het vertrouwen in papiergeld en het monetaire verkeer grote schade toe en dupeert bovendien de latere onwetende bonafide ontvanger in ernstige mate. Daarnaast ondervindt het handelsverkeer als geheel door het in omloop brengen van valse bankbiljetten hinder en schade.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank voorts rekening gehouden met:
- een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 18 december 2011;
- de overige stukken betreffende het persoonsdossier.
9 BESLAG
9.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd het op de “Lijst van inbeslaggenomen voorwerpen” d.d. 27 december 2011 vermelde geld, te weten een geldbedrag van € 375,-, dient te worden verbeurdverklaard, omdat het geld door middel van de strafbare feiten is verkregen.
9.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich niet uitgelaten over het beslag.
9.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het op voornoemde lijst vermelde voorwerp, te weten een geldbedrag van € 375,-, dient te worden verbeurdverklaard, omdat het geld door middel van de strafbare feiten is verkregen.
10 TOEPASSELIJKHEID WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 27, 33, 33a, 47, 57, 209 en 326 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
10 BESLISSING
Het onder 1 primair, 2 en 3 tenlastegelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert de strafbare feiten op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
Het onder 1 primair, 2 en 3 meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank legt aan verdachte op een taakstraf, te weten een werkstraf voor de duur van 100 uren.
De rechtbank beveelt dat voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet of niet naar behoren verricht de werkstraf wordt vervangen door 50 dagen hechtenis, althans een aantal dagen hechtenis dat evenredig is aan het niet verrichte aantal uren werkstraf.
De tijd, door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde werkstraf in mindering worden gebracht, berekend naar de maatstaf van 2 uren werkstraf per dag.
Van de werkstraf zal een gedeelte, groot 50 uren, niet worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond van het feit dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 jaar aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of gedurende die proeftijd de hierna te melden bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
De rechtbank verklaart verbeurd het op de “Lijst van inbeslaggenomen voorwerpen”
d.d. 27 december 2011 vermelde geld, te weten een geldbedrag van € 375,-.
Het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis wordt opgeheven.
Aldus gewezen door mr. G.H. Meijer, voorzitter, mrs. L.P. de Haas en L.G. Wijma, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D.J. Laanstra, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 februari 2011.