ECLI:NL:RBZLY:2012:BV9654

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
22 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 11/1636
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep provincie Flevoland ongegrond verklaard inzake aanleg robuuste zone Oostvaarderswold

In deze zaak heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 22 maart 2012 uitspraak gedaan in het beroep van de provincie Flevoland tegen de beslissing van de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. De provincie had bezwaar gemaakt tegen de vaststelling van het Investeringsbudget Landelijk Gebied (ILG) voor de periode 2007-2013, dat was vastgesteld op € 81.531.617. Het bezwaar werd ongegrond verklaard, waarna de provincie beroep instelde. Tijdens de procedure hebben partijen deelgenomen aan een mediationtraject, maar dit leidde niet tot overeenstemming. De rechtbank oordeelde dat de door de gemachtigde van de Staatssecretaris ingediende brieven te laat waren en daarom buiten beschouwing moesten worden gelaten.

De rechtbank heeft vervolgens de inhoud van de ILG-beschikking beoordeeld, waarbij het ILG-budget en de afspraken tussen de provincie en het Rijk aan de orde kwamen. De rechtbank concludeerde dat er geen bindende afspraken waren gemaakt die de Staatssecretaris verplichtten om het gevraagde bedrag van € 241 miljoen voor de robuuste verbinding op te nemen in de ILG-beschikking. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris zich terecht op het standpunt had gesteld dat de door de provincie genoemde onderwerpen geen onderdeel uitmaakten van de ILG-beschikking 2010.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van de provincie Flevoland ongegrond, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden en het bestuursorgaan hoger beroep open, dat binnen zes weken na verzending van de uitspraak moet worden ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector Bestuursrecht
Registratienummer: Awb 11/1636
uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen
het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Flevoland,
eiser,
en
de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 16 december 2010 heeft verweerder het Investeringsbudget Landelijk Gebied (ILG) voor de periode 2007-2013 vastgesteld op € 81.531.617, - (nettobedrag exclusief compensabele BTW).
Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 21 juni 2011 ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Het beroep is ter zitting van 8 december 2011 behandeld. Eiser is verschenen bij gemach-tigden mr. B.J.P.G. Roozendaal en mr. J.P. van Damme. Verweerder heeft zich laten ver-tegenwoordigen door mr. J.E.W. Tieleman, senior jurist.
Na de zitting hebben partijen deelgenomen aan een mediationtraject.
Bij brief van 16 februari 2012 heeft eiser de rechtbank meegedeeld dat dit traject zonder het bereiken van overeenstemming is beëindigd.
Overwegingen
1. Ingevolge het bepaalde in artikel 8:58, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kunnen partijen tot tien dagen voor de zitting nadere stukken indienen.
Het is vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State dat de laatste dag waarop nog stukken kunnen worden ingebracht, de elfde dag voor de zitting is.
Hieruit volgt dat de door de gemachtigde van verweerder eerst ter zitting overgelegde brieven van 2 oktober 2009, 3 november 2009 en 1 december 2010 te laat zijn ingediend.
De rechtbank ziet geen aanleiding deze brieven alsnog bij de behandeling van de zaak toe te laten, zodat deze wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing worden gelaten.
2. In het aanvullend beroepschrift heeft eiser ernstig bezwaar gemaakt tegen een in de toelichting op de ILG-beschikking opgenomen passage onder het kopje: “ILG-beschikking
in relatie tot regeerakkoord”.
Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser desgevraagd meegedeeld in het aanvullend beroepschrift een statement te hebben willen maken en dat de gemaakte opmerkingen op dit punt niet gezien moeten worden als seperate beroepsgronden. In verband hiermee kan bespreking van deze passage in de onderhavige procedure achterwege worden gelaten.
3. Sinds 1 januari 2007 is het ILG-budget van kracht. Bij aanvang van het ILG in 2007 is
een Rijksbijdrage overeengekomen van € 3,2 miljard uit de rijksbegroting, over de periode 2007-2013. Dit bedrag is een bruto-bedrag inclusief de eventueel verschuldigde BTW.
Een bepaald gedeelte, te weten 3,7%, van het ILG-budget wordt afgedragen aan het BTW-compensatiefonds. Provincies kunnen een beroep doen op dit fonds.
Per provincie zijn door middel van ILG-bestuursovereenkomsten afrekenbare prestatie-afspraken gemaakt over welk deel van de rijksdoelen in het afgesproken investeringstijdvak door de provincie wordt gerealiseerd, en welk rijksbudget daarvoor beschikbaar is. Verweerder heeft met eiser op 18 december 2006 een dergelijke bestuursovereenkomst gesloten (ILG-bestuursovereenkomst 2007-2013).
De geprogrammeerde ILG-middelen worden door het Rijk, conform artikel 8 van de Wet inrichting landelijk gebied (hierna:WILG), beschikbaar gesteld in de vorm van een beschik-king.
De beschikking vermeldt het totaalbedrag van het investeringsbudget, alsmede de onderver-deling in tranches voor elk jaar van het investeringstijdvak waarop de verlening betrekking heeft (artikel 1 en artikel 8 van de WILG).
Tegen het einde van de periode wordt met het toezenden door de provincie van het eind-verslag het investeringsbudget vastgesteld (artikel 7.3. ILG-bestuursovereenkomst).
Aanvullingen of wijzigingen van de bestuursovereenkomst worden gedaan bij schriftelijke verklaring ondertekend door en namens het Rijk en de Provincie Flevoland (artikel 10 ILG-bestuursovereenkomst).
4. Bij brief van 10 september 2008 heeft de voormalige Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit aan eiser meegedeeld dat met haar overeenstemming is bereikt over de omvang, 1.125 hectare, die de robuuste verbinding binnen het Oostvaarderswold dient te krijgen. Bij brief van 28 januari 2009 is met betrekking tot de realisatie van deze verbinding met eiser de afspraak bevestigd dat deze versneld mag plaatsvinden.
5. Bij brief van 20 oktober 2010 heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat in het kader van de bezuinigingen uitgaven voor verwerving in robuuste verbindingszones die worden gedaan na de datum van deze brief, niet meer voor financiering uit het verleende budget in aanmer-king komen. Voorts is onzeker of andere verplichtingen die nog zullen worden aangegaan, uitgezonderd die voor continuïteit van beheer, daadwerkelijk uit het verleende budget zullen kunnen worden gefinancierd. Tevens is daarin vermeld dat het recht wordt voorbehouden om nieuwe uitgaven voor robuuste verbindingszones en overige verplichtingen die na de datum van deze brief zijn aangegaan, niet voor financiering uit het ILG of andere rijksmiddelen in aanmerking te brengen. Als de provincie nieuwe verplichtingen aangaat, loopt de provincie daardoor een reëel risico dat deze uit eigen provinciale middelen zullen moeten worden gefinancierd, aldus de brief.
Voorts is vermeld dat wordt verwacht dat ten aanzien van de afhandeling van de aangegane verplichtingen onder de thans geldende bestuursovereenkomst en de aanpassing van de in die overeenkomst opgenomen afspraken overeenstemming zal worden bereikt in het kader van het nieuwe Bestuursakkoord Rijk-provincies.
6. Bij besluit van 16 december 2010 is de aangepaste ILG-beschikking 2010 bekend gemaakt aan eiser voor de periode 2007-2013. Dit bedrag is gebaseerd op de gesloten bestuursover-eenkomst en werkt terug tot en met 1 januari 2010. Het bedrag is - op een kasritmewijziging na - gelijk aan het bedrag genoemd in de ILG-beschikking 2009 die tegelijkertijd is ingetrokken.
Het tegen dit besluit ingediende bezwaar is bij besluit van 21 juni 2011 ongegrond verklaard.
7. Eiser heeft aangevoerd dat er tussen de betrokken partijen bindende afspraken tot stand zijn gekomen binnen het kader van de bestuursovereenkomst. De meest relevante afspraken die naar de mening van eiser tot stand zijn gekomen zijn dat:
-de omvang van de robuuste verbinding is bepaald op een oppervlakte van 1.125 ha;
-de grondverwerving plaatsvindt op basis van een volledige schadeloosstelling;
-de overige provincies zich garant stellen voor 330 ha;
-door het ministerie van ELI (voorheen: LNV) € 84 miljoen wordt gestort in het Groenfonds ten behoeve van de provincies (btw-compensatie);
-op basis van de binnen het Interprovinciaal Overleg overeengekomen verdeelsleutel € 1,297 miljoen toekomt aan de provincie Flevoland.
Op grond van de deze afspraken heeft eiser begroot dat verweerder in totaal een bedrag van
€ 241 miljoen ter beschikking dient te stellen voor verwerving en inrichting van de robuuste verbinding en deze dan ook in de ILG-beschikking 2010 had dienen op te nemen.
8. Artikel 10 van de tussen verweerder en eiser op 18 december 2006 gesloten ILG-bestuursovereenkomst bepaalt dat deze overeenkomst alleen kan worden aangevuld of gewijzigd door en bij schriftelijke verklaring die door en namens het Rijk en de Provincie Flevoland is ondertekend.
9. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder - onweersproken - mondeling toegelicht dat bij brief van 2 oktober 2009 aan eiser is verzocht in te stemmen met de aanpassing van de ILG-bestuursovereenkomst, inhoudende het toekennen van een aanvullend bedrag van
€ 27,7 miljoen voor de aanleg van de robuuste verbinding Oostvaarderswold (verdeeld over de jaren 2012 en 2013). Bij brief van 3 november 2009 heeft eiser hiermee ingestemd en is een getekend exemplaar van de aanpassing van de ILG-bestuursovereenkomst retour gezonden.
Op 24 december 2009 heeft verweerder in de ILG-beschikking conform het aangepaste bedrag beschikt. Het bedrag van de ILG-beschikking 2010 is gelijk aan dat van 2009, dus inclusief de € 27,7 miljoen. Dit is het enige onderwerp waarover tussen eiser en verweerder overeenstemming is bereikt en waarop de ILG-bestuursovereenkomst is aangepast, aldus de gemachtigde van verweerder ter zitting.
10. De rechtbank kan zich verenigen met de door de gemachtigde van verweerder ter zitting gegeven toelichting. De rechtbank is niet gebleken van een door zowel eiser als verweerder ondertekende verklaring waaruit blijkt dat de door eiser gewenste aanpassing van het investeringsbudget voor de verwerving en inrichting van de robuuste verbinding, danwel enige andere door eiser genoemde afspraken formeel zouden zijn overeengekomen zoals bedoeld in artikel 10 van de ILG-bestuursovereenkomst. Het standpunt van eiser, dat er meerdere inhoudelijke afspraken tot stand zijn gekomen die als zodanig als nadere invulling van de op 18 december 2006 gesloten ILG-bestuursovereenkomst zouden moeten gelden, kan de rechtbank dan ook niet volgen. Dergelijke afspraken dienden immers verwerkt te worden in meergenoemde door beide partijen ondertekende schriftelijke verklaring alvorens deze rechtskracht konden verkrijgen.
Nu de volgens eiser genoemde onderwerpen, zoals hiervoor onder rechtsoverweging
7 benoemd, geen onderdeel uitmaken van de tussen verweerder en eiser gesloten ILG-bestuursovereenkomst, heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat deze onderwerpen geen onderdeel uit dienen te maken van de ILG-beschikking 2010.
11. Voorts is de rechtbank van oordeel dat, zoals gezegd, verweerder in 2009 conform het aangepaste bedrag heeft beschikt en eiser op dat moment zijn argumenten dat hij met name met betrekking tot de grondverwerving van 1.125 hectare een volledige schadeloosstelling wenste inclusief de daarbij horende inrichtingskosten en kosten van ecoducten, naar voren had kunnen brengen. De rechtbank is hiervan niet gebleken.
12. Daarnaast heeft eiser zich beroepen op de inhoud van de brief van 1 september 2008, doch nu deze brief dateert van vóór het in 2009 nemen van de aangepaste ILG-bestuurs-overeenkomst, is de rechtbank van oordeel dat eiser aan deze brief niet langer verwachtingen heeft mogen ontlenen.
De rechtbank is overigens ook niet gebleken dat eiseres tegen de aangepaste ILG-beschikking van 24 december 2009 bezwaar heeft gemaakt.
Op grond van het vorenstaande kan het door eiser ingestelde beroep niet slagen.
13. Voorts heeft eiser betoogd dat zij aanspraak maakt op een bedrag van € 1,297 miljoen conform de gehanteerde verdeelsleutel voor BTW-compensatie tussen de provincies, met welk bedrag de ILG-beschikking 2010 dan ook dient te worden verhoogd.
14. Ten aanzien van de aanspraak op BTW-compensatie heeft verweerder gesteld dat een bedrag van € 84 miljoen wordt gestort in het Groenfonds. Dit bedrag zal in de komende jaren in tranches beschikbaar komen. In de bestreden ILG-beschikking is de eventuele toekenning van BTW-compensatie niet verwerkt en daartoe bestaat ook geen verplichting nu deze beschikking betrekking heeft op het jaar 2010, aldus verweerder. Op zijn vroegst nadat duidelijkheid is verkregen over de datum waarop het geld beschikbaar komt, kan verweerder hiermee rekening houden bij het vaststellen van een ILG-beschikking.
De rechtbank kan zich met de gegeven toelichting verenigen en is derhalve van oordeel dat verweerder op goede gronden heeft besloten het door eiser gestelde bedrag van € 1,297 miljoen niet op te nemen in de ILG-beschikking 2010.
15. Het beroep is daarom ongegrond.
16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Oosterveld, voorzitter, mr. M. van Loenen en
mr. J.W.M. Bunt, rechters, en door de voorzitter en C. Kuiper als griffier ondertekend. Uitgesproken in het openbaar op
Afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan hoger beroep open. Dit dient te worden ingesteld binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak door een beroepschrift en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag