RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Parketnummer: 07.662485-11 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 21 februari 2012
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Almere.
1 HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het onderzoek ter terechtzitting is aangevangen op 20 september 2011 te Lelystad. Vervolgens heeft een behandeling ter terechtzitting plaatsgevonden op 10 november 2011. De inhoudelijke behandeling van de strafzaak heeft plaatsgevonden op 7 februari 2012, waarbij de verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. F.N. Dijkers, advocaat te Amsterdam.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. E.M. van der Burg, en van de standpunten door verdachte en zijn raadsman naar voren gebracht.
De verdachte is, na een wijziging tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 10 september 2010 te Almere, (althans) in de gemeente Almere,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk een persoon, genaamd [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en/of na kalm beraad en rustig overleg, tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de (boven)rug, althans het (boven)lichaam van die [slachtoffer] heeft gestoken, en/of (daarbij/daarna) heeft gezegd "We gaan je dood maken. Je gaat het zien, je gaat eraan." terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden;
hij op of omstreeks 10 september 2010 te Almere, (althans) in de gemeente Almere, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met dat opzet en/of na kalm beraad en rustig overleg, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de (boven)rug, althans het (boven)lichaam van die [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN
De volgende feiten kunnen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben ter terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvragen.
Op 10 september 2010 omstreeks 20.55 uur is aangever, [slachtoffer], neergestoken nabij station Almere Buiten te Almere. Aangever heeft verklaard dat het om twee daders ging. Ook [getuige 1], een getuige die zich ter plaatse bevond, heeft verklaard dat hij heeft gezien dat aangever door een tweetal mannen met grote kracht werd geslagen en geschopt. Aangever is met een mes met een lemmet van vermoedelijk 30 centimeter gestoken in de rechterflank. Hij heeft het mes zelf uit zijn lichaam verwijderd. Aangever is in totaal een liter bloed verloren. De wond in zijn rug moest worden gehecht. Er was sprake van een inwendige bloeding en een klaplong aan de rechterzijde. Aangever heeft vier dagen in het ziekenhuis gelegen, waarvan de eerste dag op de intensive care.
Ter plaatse zijn sporen veiliggesteld, waaronder een afgebroken bebloed lemmet van een mes en een verbogen mes met duct tape om het handvat. Op dit verbogen mes is celmateriaal aangetroffen waarmee een match met het DNA-profiel van medeverdachte [medeverdachte 1], de jongere broer van verdachte, is geconstateerd.
Verdachte, zijn broer [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zijn aangehouden als verdachten. Op de terechtzitting van 7 februari 2012 zijn de strafzaken van verdachte en voornoemde medeverdachten gezamenlijk - maar niet gevoegd in de zin der wet - behandeld.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat de primair ten laste gelegde poging tot moord wettig en overtuigend te bewijzen is. Zij heeft gesteld dat verdachte tezamen en in vereniging met zijn broer [medeverdachte 1] aangever heeft neergestoken en dat medeverdachte [medeverdachte 2] daaraan medeplichtig was. De officier van justitie heeft naar de navolgende bewijsmiddelen verwezen:
- de aangifte en het verhoor van aangever [slachtoffer];
- de medische verklaring waaruit het letsel van [slachtoffer] volgt;
- het proces-verbaal waaruit volgt dat er een mes in beslag is genomen;
- het DNA-onderzoek van het NFI naar het inbeslaggenomen mes waaruit blijkt dat hierop DNA van medeverdachte [medeverdachte 1] is aangetroffen;
- de bekennende verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] in zijn eerste verhoor;
- de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2], onder meer inhoudende dat hij met verdachte en een derde jongen was;
- het proces-verbaal van bevindingen waaruit volgt dat [medeverdachte 2] zich tijdens zijn verhoor heeft versproken en de naam ‘[verdachte]’ heeft genoemd waar hij het had over de derde jongen;
- de verklaring van getuige [getuige 2], de toenmalige vriendin van [medeverdachte 1];
- de verklaring van getuige [getuige 3], de vriendin van medeverdachte [medeverdachte 2];
- het proces-verbaal van bevindingen, waarin verklaringen van getuige [getuige 1] en getuigen [getuige 4 en 5] zijn gerelateerd;
- de getuigenverklaring van [getuige 6] bij de politie en de rechter-commissaris;
- de uitkomsten van het telefoononderzoek;
- het OVC-gesprek tussen verdachte en zijn broer [medeverdachte 1];
- de verklaring van verdachte ter zitting dat hij de derde persoon was die met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op zoek is geweest naar aangever.
De verklaring van verdachte dat hij op enig moment uit de auto is gestapt en zijn telefoon heeft uitgeleend aan zijn broer [medeverdachte 1] is ongeloofwaardig omdat verdachte bij de politie heeft verklaard zijn telefoon nooit uit te lenen. Het feit dat [medeverdachte 1] aanzienlijk langer is dan verdachte en dit niet strookt met wat aangever over de lengte van dader 2 heeft verklaard, is verklaarbaar door het feit dat aangever deze waarneming heeft gedaan tijdens het steekincident, terwijl hij op de grond lag. Het is daarnaast goed mogelijk dat verdachte een ander kledingstuk over zijn kleding heeft aangetrokken tussen het tijdstip van het vragen naar aangever op straat en het tijdstip van het steekincident. Dat er geen DNA van verdachte op de messen is aangetroffen, is te verklaren door het feit dat het handvat van het mes waarmee aangever is gestoken, niet is teruggevonden.
De officier van justitie heeft gesteld dat verdachte en zijn broer gezamenlijk het plan hebben opgevat om aangever om het leven te brengen. Beiden hebben bovendien een actieve en essentiële rol gespeeld in de uitvoering van dat plan, hetgeen heeft geresulteerd in de poging om aangever met een mes om het leven te brengen bij het busstation van Almere Buiten. Het feit dat het ene mes is afgebroken en het andere mes is gevallen, lijkt tot gevolg te hebben gehad dat het delict niet is voltooid. Dit feitencomplex dient te worden gekwalificeerd als een poging tot moord.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde en heeft hiertoe onder meer het navolgende aangevoerd.
Verdachte heeft ter terechtzitting van 7 februari 2012 verklaard dat hij inderdaad op enig moment de derde persoon in de auto is geweest, samen met [medeverdachte 2] en zijn broer [medeverdachte 1], dat hij inderdaad op straat mensen heeft benaderd en heeft gevraagd naar aangever. Toen ze aangever niet konden vinden, is verdachte echter uit de auto gestapt en naar de kroeg gegaan, waar hij met zijn vriend [getuige 7] had afgesproken. Hij is de rest van de avond in die kroeg gebleven. Zijn telefoon heeft hij, voordat hij door de beide medeverdachten bij de C1000 werd afgezet, aan zijn broer [medeverdachte 1] uitgeleend, omdat [medeverdachte 1] zelf geen beltegoed had en diens vriendin wilde bellen.
Voornoemde verklaring van verdachte betreft een scenario dat wordt bevestigd door de bewijsmiddelen, te weten de verklaringen van getuige [getuige 8] en getuigen [getuige 9 en 10]. Laatstgenoemden geven als signalement van degene die ongeveer 1,5 uur voor het incident naar aangever vroeg dat deze persoon, te weten verdachte, opvallende tatoeages op beide handen had en een roodkleurig vest met een bontkraag droeg. Dit signalement komt niet overeen met het door aangever gegeven signalement van de persoon die hem neerstak, te weten een persoon met een bruine jas met witte capuchon die langer was dan dader 1, waarbij aangever met dader 1 doelt op de ‘[naam X]’ die hem heeft aangesproken. Ter terechtzitting is geconstateerd dat medeverdachte [medeverdachte 1] aanzienlijk langer is dan verdachte. Ook de getuigen op de plaats delict spreken van iemand met een donkere jas met capuchon. Het voorgaande betreft dan ook een contra-indicatie dat verdachte aangever heeft neergestoken.
Er is daarnaast geen DNA-materiaal van verdachte op de gevonden messen aangetroffen. Uit de telefoontaps blijkt enkel dat verdachte wist van het steekincident, niet dat hij erbij betrokken is geweest. De verklaringen waarin verdachte wordt aangewezen als dader, betreffen enkel verklaringen ‘van horen zeggen’ en zijn bovendien niet te herleiden tot verdachte maar naar de medeverdachten. Medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben voldoende tijd gehad om te bespreken wat ze zouden verklaren. De verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2] is pas afgelegd nádat hij was geconfronteerd met de verklaring van [medeverdachte 1]. Hij heeft zijn verklaring derhalve hierop kunnen afstemmen. De verklaring van [medeverdachte 2] dient dan ook van het bewijs te worden uitgesloten.
Er bestaat geen enkel direct, zelfstandig bewijs dat verdachte betrokken was bij het neersteken van aangever, reden waarom het ten laste gelegde niet wettig en overtuigend kan worden bewezen en verdachte hiervan dient te worden vrijgesproken.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de primair ten laste gelegde poging tot moord bewezen kan worden verklaard en verwijst daartoe allereerst naar de reeds in de inleiding gebezigde bewijsmiddelen. In aanvulling hierop overweegt de rechtbank als volgt.
Aangever heeft verklaard dat hij op het station aankwam en daar dader 1, die hij ‘[naam X]’ noemt, zag. Deze [naam X] zei tegen hem: “Alles goed? Ik denk dat het niet lang goed met je gaat”. Opeens voelde aangever iets in zijn zij. Hij voelde dat dader 2 hem van achteren sloeg. Ook [naam X] pakte hem vast en sloeg hem. Aangever viel op de grond en de jongens bleven hem slaan en schoppen. Eén van de jongens zei: “We gaan je doodmaken, je gaat eraan”. Aangever had veel pijn. Toen zag hij dat hij een mes in zijn zij had. Hij heeft het mes er zelf uit getrokken. Hij is twee keer gestoken op dezelfde plek. Hij werd gestoken en toen werd er nog doorgeduwd met dat mes, voelde aangever. Toen hij het mes en het bloed zag, dacht aangever dat hij misschien doodging, want hij voelde dat het diep was.
Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft in zijn eerste politieverhoor bekend dat hij betrokken is geweest bij het neersteken van aangever op 10 september 2010 en heeft hierover een zeer gedetailleerde verklaring afgelegd. Hij was die dag samen met [medeverdachte 2] en nog een derde jongen, van wie hij de naam niet wilde noemen omdat hij ‘teveel met die jongen heeft meegemaakt’. Ze reden in een rode [auto] waarvan [medeverdachte 2] bestuurder was. [medeverdachte 1] heeft een mes vastgehad, een kromgebogen mes, met duct tape om het handvat. De derde jongen had ook een mes. [medeverdachte 2] moest de derde jongen het telefoonnummer van aangever geven. Ze hebben aangever gebeld. De derde jongen heeft [medeverdachte 1] precies verteld wat hij tegen aangever moest zeggen. [medeverdachte 1] heeft aangever gebeld met de telefoon van de derde jongen en met hem afgesproken bij de hoek van het zwembad om wiet van hem te kopen. In de auto had de derde jongen al twee messen. Die jongen en [medeverdachte 1] waren boos op aangever en wilden hem steken en doodmaken. [medeverdachte 1] is samen met de derde jongen uitgestapt. [medeverdachte 2] bleef in de auto zitten. Ze gingen allebei een andere kant uit. [medeverdachte 1] kreeg een mes van de derde jongen. Toen aangever eraan kwam, groette [medeverdachte 1] hem. De derde jongen pakte meteen een mes en stak aangever in zijn onderrug. Het mes brak direct af. [medeverdachte 1] gaf de derde jongen het mes dat hij nog in zijn binnenzak had, waarop die jongen doorging met het steken van aangever. Opeens hoorden ze mensen schreeuwen bij de bushalte. Aangever zag de kans om weg te rennen. Verdachte pakte het verbogen mes van de grond op, maar liet het daarna weer vallen toen hij met de derde jongen wegrende. Ze renden terug naar de auto. [medeverdachte 2] heeft hen vervolgens naar huis gebracht.
De verklaring van getuige [getuige 2], de toenmalige vriendin van [medeverdachte 1], ondersteunt de verklaring van [medeverdachte 1]. Zij heeft verklaard dat [medeverdachte 1] haar heeft verteld dat hij aangever samen met zijn broer heeft gestoken. [medeverdachte 1] heeft nog één in leven zijnde broer. [medeverdachte 2] was er ook bij, maar is in de rode auto blijven zitten. [medeverdachte 1] zou direct op aangever zijn afgerend en hem eerst hebben gestoken. Daarna zou de broer van [medeverdachte 1] nog met een groot vleesmes in de onderrug van aangever hebben gestoken, maar dat mes is daarbij afgebroken. [medeverdachte 1] wilde aangever vermoorden, maar dat is niet gelukt.
Bovengenoemde verklaring van getuige [getuige 2] betreft, zoals de raadsman heeft gesteld, een ‘de auditu’-verklaring. De rechtbank beschouwt deze verklaring als betrouwbaar en belangrijk steunbewijs, gezien de specifieke details die in die verklaring worden genoemd, welke details naar het oordeel van de rechtbank alleen maar van (één van) de dader(s) kunnen komen.
Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft verklaard dat [medeverdachte 1] hem op 10 september 2010 thuis heeft opgehaald en dat ze samen in de rode [auto] van zijn moeder zijn gestapt. [medeverdachte 2] heeft gereden. Vervolgens hebben ze een andere jongen, de bijrijder, opgehaald. [medeverdachte 2] wist dat [medeverdachte 1] en die jongen op zoek waren naar aangever. Ze zijn naar het huis gegaan waar aangever zou wonen. Daar hebben [medeverdachte 1] en de bijrijder aangebeld. Toen hij niet opendeed, heeft de bijrijder rondgevraagd en rondgekeken, maar ook zonder resultaat. De bijrijder vroeg daarop aan [medeverdachte 2] of hij het telefoonnummer van aangever had. [medeverdachte 2] heeft toen gebeld naar [persoon X] om aan dit telefoonnummer te komen. Vervolgens heeft [medeverdachte 1] met de telefoon van de bijrijder naar aangever gebeld en met hem afgesproken bij het busstation van Almere Buiten. [medeverdachte 1] noemde zichzelf ‘[naam gelijkend op X]’ en zei dat hij wiet wilde kopen van aangever. Hij sprake met aangever af bij het zwembad in
Almere-Buiten bij het station. Op een parkeerplaats in de buurt van station Almere Buiten zijn [medeverdachte 1] en de bijrijder uit de auto gestapt, terwijl [medeverdachte 2] in de auto bleef zitten. [medeverdachte 2] hoorde [medeverdachte 1] en de bijrijder zeggen dat ze allebei via een andere kant zouden gaan. Na ongeveer een kwartier kwamen ze weer aanrennen. Ze zeiden dat ze aangever hadden neergestoken. De bijrijder zou hem in ieder geval in zijn rug hebben gestoken, best diep. Ze zeiden dat er een mes was afgebroken, hadden het over een mes met bloed en over een rits van [medeverdachte 1] die was blijven hangen. [medeverdachte 1] liet [medeverdachte 2] een soort keukenmes zien en zei dat er bloed op zat. [medeverdachte 2] heeft [medeverdachte 1] en de bijrijder daarna weer weggebracht.
Uit een proces-verbaal van bevindingen volgt dat [medeverdachte 2] zich tijdens bovengenoemd verhoor heeft versproken door de naam ‘[verdachte]’ te noemen in plaats van ‘bijrijder’, daar waar hij het had over de jongen die hij met [medeverdachte 1] heeft opgehaald. [medeverdachte 2] heeft de verbalisant bij het nalezen van zijn verklaring verzocht dit te veranderen.
De rechtbank acht de verklaring van [medeverdachte 2] geloofwaardig, aangezien deze zeer specifiek is en ten aanzien van concrete details overeenkomt met andere bewijsmiddelen. Zo noemt [medeverdachte 2] dat [medeverdachte 1] zichzelf ‘[naam gelijkend op X]’ noemde, dat verdachte en [medeverdachte 1] allebei via een andere kant gingen, dat best diep is gestoken en dat er iets was met een rits. [medeverdachte 2] belast met zijn verklaring bovendien zichzelf door betrokkenheid bij het incident te bekennen. De rechtbank is derhalve van oordeel dat de verklaring van [medeverdachte 2] betrouwbaar is en acht bewijsuitsluiting niet aan de orde. Het verweer van de raadsman wordt derhalve verworpen.
Uit het proces-verbaal Historische verkeersgegevens blijkt dat op 10 september 2010 met de telefoon van verdachte om 19.42 uur, om 20.04 uur en om 20.27 uur is uitgebeld naar het telefoonnummer van [persoon X]. Dit ondersteunt de verklaring van [medeverdachte 2] dat hij [persoon X] heeft gebeld voor het telefoonnummer van aangever, alsmede de verklaring van [medeverdachte 1] dat de bijrijder [medeverdachte 2] vroeg om het telefoonnummer van aangever.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zijn broer [medeverdachte 1] met zijn vriend [medeverdachte 2] al langere tijd problemen had met aangever. [medeverdachte 1] zou in het verleden door aangever zijn neergestoken. Verdachte heeft [medeverdachte 1] die avond opgebeld en gezegd: ‘We gaan aangever opzoeken en het probleem uit de wereld helpen’. Hij wilde gewoon gaan praten met aangever of met diens ouders. Verdachte had al ruim vóór 10 september 2010 bedacht dat de ruzie afgelopen moest zijn. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] hebben verdachte rond 18.30 uur opgehaald met de auto. Op dat moment is verdachte dus de derde persoon en bijrijder in de auto geweest, samen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2]. Ze zijn naar het huis van aangever gegaan, maar daar was niemand thuis. Vervolgens heeft verdachte nog rondgevraagd in de buurt naar aangever.
Verdachte heeft voorts verklaard dat hij, omdat ze aangever niet konden vinden en omdat verdachte een andere afspraak had, zijn plan om de ruzie op te lossen op de langere baan heeft geschoven en dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] hem even voor 19.30 uur weer hebben afgezet bij de C1000. Zijn telefoon heeft hij voordien uitgeleend aan zijn broer [medeverdachte 1]. De rechtbank acht dit deel van de verklaring van verdachte niet geloofwaardig, onder meer omdat om 20.56 uur, kort nadat aangever is neergestoken, met de telefoon van verdachte is gebeld naar de telefoon van de vriendin van verdachte, [getuige ]. Het steekincident vond omstreeks 20.50 uur – 20.55 uur plaats. De rechtbank acht niet aannemelijk dat [medeverdachte 1] naar de vriendin van verdachte zou hebben uitgebeld, te meer nu verdachte zelf bij de politie heeft verklaard dat hij zijn mobiele telefoon nooit aan iemand uitleent en dat hij, als hij zijn telefoon uitleent, erbij is. Hieruit concludeert de rechtbank dat verdachte zelf naar zijn vriendin heeft gebeld en dus na het steekincident nog zijn telefoon in bezit had. Dit ondersteunt de verklaringen van [medeverdachte 2] en [getuige 2], waaruit volgt dat verdachte niet alleen tot op een zeker moment, maar de hele avond ‘de derde persoon’ is geweest en dat verdachte aangever heeft gestoken. Ook uit de verklaringen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] blijkt geenszins dat met de derde persoon waar zij over verklaren, op enig moment een ander persoon wordt bedoeld.
De getuigen [getuige A en B] hebben beiden verklaard dat zij door een man zijn aangesproken op de Pinksterbloemweg met de vraag of zij aangever kenden en dat hij hem zocht omdat hij zijn broertje had neergestoken. De rechtbank acht het feit dat het door voornoemde getuigen gegeven signalement van de persoon die naar aangever vroeg ,verschilt van het signalement dat wordt gegeven van ‘dader 2’ door aangever en getuigen ter plaatse, gelet op het tijdstip (het was donker) en de hectiek van het moment niet onbegrijpelijk. Het verweer van de raadsman wordt derhalve verworpen.
Uit het proces-verbaal van bevindingen Opname Vertrouwelijke Communicatie (OVC) tussen verdachte en [medeverdachte 1] op 14 juli 2011, blijkt dat verdachte met [medeverdachte 1] heeft gesproken over de bekennende verklaring van [medeverdachte 2]. [medeverdachte 1] zegt hierover tegen verdachte dat er slecht nieuws is, omdat [medeverdachte 2] een volledige bekentenis heeft afgelegd die heel gedetailleerd is. Er zit wel een kern van waarheid in. Zijn verklaring klopt met alle andere verklaringen en gegevens, dus nu is er een dikke kans dat ze veroordeeld worden. Verdachte zegt vervolgens tegen [medeverdachte 1]: “Hey maar je moet echt niets zeggen over de telefoon joh, ook niet over [medeverdachte 2]”.
Gelet op het voorgaande en onder verwijzing naar de inleiding, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte tezamen en in vereniging met een ander, te weten met zijn broer [medeverdachte 1], aangever heeft gestoken met een mes. De rechtbank ziet zich voorts voor de vraag geplaatst of dit steken met een mes in het lichaam van aangever de primair ten laste gelegde poging tot moord of de subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling oplevert en overweegt daartoe het navolgende.
Opzet op de dood
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht, dat de kans op het intreden van de dood van aangever aanmerkelijk was. Aangever is in de rug gestoken, heeft een diepe wond opgelopen en een liter bloed verloren. Uit de algemene ervaringsregels volgt dat de kans op de dood aanmerkelijk is als een persoon met een mes met een lemmet van ongeveer 30 centimeter insteekt op een ander, terwijl zich in de buurt van die steekwond vitale organen bevinden. De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat sprake was van opzet op de dood van aangever. Dat het misdrijf niet is voltooid, lijkt enkel te wijten aan externe omstandigheden, zoals het feit dat het mes is afgebroken, dat het andere mes verboog, dat er mensen bij de bushalte riepen en dat het aangever lukte om weg te rennen.
Voorbedachten rade
De rechtbank is van oordeel dat verdachte heeft gehandeld met voorbedachten rade. Er was sprake van een plan en van voorbereiding. Verdachte en zijn broer hadden messen bij zich, hebben moeite gedaan om aangever te vinden en hebben vervolgens bewust de confrontatie opgezocht door aangever op listige wijze te lokken naar de betreffende locatie, om hem daar neer te steken.
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1. ten laste gelegde poging tot moord heeft medegepleegd.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat:
1. primair
hij op 10 september 2010 te Almere, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk en met voorbedachten rade een persoon, genaamd [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, tezamen en in vereniging met een ander, met een mes in de rug van die [slachtoffer] heeft gestoken, en heeft gezegd "We gaan je dood maken, je gaat eraan." terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Van het onder 1. primair meer of anders ten laste gelegde zal verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
1. primair
medeplegen van poging tot moord.
Het feit en verdachte zijn strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren, met aftrek in de zin van artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. Hiertoe heeft ze onder meer gewezen op het feit dat verdachte eerder is veroordeeld en op de aard en ernst van het feit, de ernstige gevolgen voor het slachtoffer, het feit dat verschillende mensen ongewild getuige van het misdrijf zijn geweest en het feit dat de moord enkel door externe omstandigheden, zoals het breken van het mes, niet is voltooid.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, gelet op de bepleite vrijspraak, geen strafmaatverweer gevoerd.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
In het bijzonder overweegt de rechtbank als volgt.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van een poging tot moord op [slachtoffer]. Verdachte en zijn broer hebben het misdrijf gepland en voorbereid; zij hadden messen bij zich en hebben moeite gedaan om aangever te vinden. Toen hij niet thuis bleek te zijn, is het plan niet afgeblazen maar is rondgebeld om het telefoonnummer van het slachtoffer te bemachtigen, waarna verdachte en zijn mededader bewust de confrontatie hebben opgezocht door aangever op listige wijze te lokken naar de desbetreffende locatie, waar zij hem bruut hebben neergestoken. De kans dat het slachtoffer zou overlijden was groot, gezien de plaats in het lichaam en de diepte van de messteek. Dat het misdrijf niet is voltooid, lijkt enkel te wijten aan externe omstandigheden, zoals het feit dat het mes is afgebroken, dat het andere mes verboog, dat er mensen bij de bushalte riepen en dat het aangever lukte om weg te rennen. Niet alleen het slachtoffer is – zoals onder meer naar voren komt uit de schriftelijke slachtofferverklaring van [slachtoffer] – door dit feit in zijn lichamelijke en psychische integriteit geraakt, een feit als het onderhavige veroorzaakt bovendien grote gevoelens van onveiligheid in de samenleving.
Bij het beoordelen van de strafmaat heeft de rechtbank rekening gehouden met een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 9 januari 2012, waaruit volgt dat verdachte eerder is veroordeeld, onder meer ter zake van brandstichting.
Voorts heeft de rechtbank kennis genomen van een de verdachte betreffend psychologisch onderzoek Pro Justitia d.d. 25 oktober 2011, opgesteld door drs. A.W. Sierksma, klinisch psycholoog. De rapportage houdt onder meer in dat geen uitspraak kon worden gedaan over toerekeningsvatbaarheid omdat verdachte zich heeft beroepen op zijn zwijgrecht.
Naar het oordeel van de rechtbank is een geheel onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur passend en noodzakelijk, omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. Indien in de onderhavige strafzaak sprake zou zijn geweest van een voltooide moord, zou de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaar als uitgangspunt hebben genomen. Nu bij een poging de op te leggen straf met een derde wordt verminderd, komt de rechtbank ten aanzien van onderhavige bewezenverklaring uit op een strafmaat van 8 jaren gevangenisstraf, zoals gevorderd door de officier van justitie. Noch uit het dossier, noch uit het behandelde ter terechtzitting is de rechtbank gebleken van een omstandigheid, die noopt tot matiging van deze strafmaat.
Op grond van vorenstaande oordeelt de rechtbank dat een gevangenisstraf voor de duur van
8 jaren passend en geboden is.
De rechtbank overweegt dat aan medeverdachte [medeverdachte 1] een lagere straf wordt opgelegd dan aan verdachte. Dit, gelet op de omstandigheid dat verdachte het initiatief tot de confrontatie met het slachtoffer heeft genomen, alsmede gelet op de jeugdige leeftijd van medeverdachte [medeverdachte 1] en ten slotte gelet op het feit dat laatstgenoemde wordt aangemerkt als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de onder 1. op de “Lijst van inbeslaggenomen voorwerpen” d.d. 4 januari 2012 terug te vinden zwarte mobiele telefoon van het merk Samsung wordt teruggegeven aan verdachte.
De raadsman heeft zich niet uitgelaten over het beslag.
De rechtbank zal teruggave aan verdachte gelasten van de onder 1. op de “Lijst van inbeslaggenomen voorwerpen” d.d. 4 januari 2012 terug te vinden zwarte mobiele telefoon van het merk Samsung.
Voor aanvang van de terechtzitting heeft [slachtoffer] zich als benadeelde partij in dit geding gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van schade ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde. De hoogte van die schade wordt door de benadeelde partij begroot op een bedrag van € 2.111,-, bestaande uit € 361,- terzake materiële schade en
€ 1.750,- terzake immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De benadeelde heeft de rechtbank daarbij verzocht om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft verzocht om toewijzing van de vordering, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsregel.
De raadsman heeft, gelet op de bepleite vrijspraak, verzocht om de benadeelde partij in zijn vordering niet-ontvankelijk te verklaren.
Naar het oordeel van de rechtbank is bij het onderzoek ter terechtzitting vast komen te staan dat de benadeelde partij [slachtoffer] rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van het onder 1. primair bewezen verklaarde feit. De hoogte van die schade is genoegzaam vast komen te staan tot een bedrag van € 2.111,-, te vermeerderen met de wettelijke rente alsmede met de kosten die – tot op heden – worden begroot op nihil, tot betaling van welk bedrag de rechtbank verdachte hoofdelijk zal veroordelen.
De rechtbank zal voorts aan de verdachte op de voet van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een geldsom van € 2.111,- ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer].
11 TOEPASSELIJKHEID WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De beslissing berust op de artikelen 10, 27, 36f, 45, 47 en 289 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1. primair ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 5 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat onder 1. primair meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde feit strafbaar;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren;
- bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Beslag
- gelast de teruggave aan de verdachte van het onder 1. op de “Lijst van inbeslaggenomen voorwerpen” d.d. 4 januari 2012 vermelde voorwerp, te weten een zwarte mobiele telefoon van het merk Samsung, goednummer 829138;
Benadeelde partij
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer], [woonplaats], van een bedrag van € 2.111,- (zegge: eenentwintighonderdelf euro), hoofdelijk met dien verstande dat indien en voor zover verdachte zijn mededaders betalen, verdachte in zoverre van deze verplichting zal zijn bevrijd, vermeerderd met de wettelijke rente sinds de dag waarop het thans bewezen verklaarde feit jegens de benadeelde partij werd gepleegd, te weten 10 september 2010, tot die van de voldoening;
- veroordeelt de verdachte voorts hoofdelijk in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
- legt op aan verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 2.111,- , te vermeerderen met de wettelijke rente, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer] voornoemd, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 31 dagen hechtenis;
- bepaalt dat, indien verdachte en/of zijn mededaders (gedeeltelijk) heeft/hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee verdachte zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] (in zoverre) komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte en/of zijn mededaders (gedeeltelijk) heeft/hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer], daarmee verdachte zijn verplichting tot betaling aan de Staat (in zoverre) komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.G. Wijma, voorzitter, mr. M. Iedema en
mr. R.F. van Aalst, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.J.A. Colijn, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 februari 2012.
Mr. R.F. van Aalst is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.