RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Parketnummer: 07.660145-11(P)
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 21 februari 2012
[verdachte]
geboren [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres],
thans gedetineerd in het Huis van Bewaring Zwolle te Zwolle.
1 HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het onderzoek ter terechtzitting is aangevangen op 20 september 2011 te Lelystad. Vervolgens heeft een behandeling ter terechtzitting plaatsgevonden op 10 november 2011. De inhoudelijke behandeling van de strafzaak heeft plaatsgevonden op 7 februari 2012, waarbij de verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. C.J.J. Visser, advocaat te Amsterdam.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. E.M. van der Burg, en van de standpunten door verdachte en zijn raadsman naar voren gebracht.
De verdachte is, na een wijziging tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 10 september 2010 te Almere, (althans) in de gemeente Almere,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk een persoon, genaamd [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en/of na kalm beraad en rustig overleg, tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de (boven)rug, althans het (boven)lichaam van die [slachtoffer] heeft gestoken, en/of (daarbij/daarna) heeft gezegd "We gaan je dood maken. Je gaat het zien, je gaat eraan." terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden;
hij op of omstreeks 10 september 2010 te Almere, (althans) in de gemeente Almere, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met dat opzet en/of na kalm beraad en rustig overleg,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de (boven)rug, althans het (boven)lichaam van die
[slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank stelt vast dat de dagvaarding geldig is en dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak.
De raadsman heeft bepleit dat de politie de anoniem gebleven jeugdreclasseringswerker heeft uitgelokt tot het schenden van zijn/haar beroepsmatige geheimhoudingsplicht, nu de politie de manager van die jeugdreclasseringswerker heeft bewogen tot het geven van toestemming aan de reclasseringsmedewerker voor het afleggen van een verklaring over hetgeen hem/haar in het kader van jeugdreclasseringscontact door verdachte is verteld. De raadsman heeft gesteld dat derhalve sprake is van een vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering en dat de officier van justitie om die reden niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vervolging. Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat de verklaring van de jeugdreclasseringswerker onrechtmatig verkregen bewijs betreft, reden waarom die verklaring en al het daaruit voortkomende bewijs dient te worden uitgesloten van het bewijs. Meer subsidiair heeft de raadsman de rechtbank verzocht met het vormverzuim rekening te houden bij de strafmaat.
De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken dat sprake is geweest van ongeoorloofde druk op de anonieme jeugdreclasseringmedewerker dan wel zijn/haar manager. De jeugdreclasseringswerker heeft tweemaal uit eigen beweging gezegd een verklaring te willen afleggen. De gang van zaken wat betreft het afleggen van die verklaring is door de politie transparant weergegeven in het proces-verbaal van bevindingen d.d. 4 augustus 2011 en het proces-verbaal van bevindingen contacten jeugdreclassering d.d. 10 november 2011. Naar het oordeel van de rechtbank is de verklaring van de jeugdreclasseringswerker dan ook niet onrechtmatig verkregen. Nu geen sprake is van onrechtmatig verkregen bewijs en derhalve geen sprake is van een vormverzuim, stelt de rechtbank vast dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging.
De rechtbank acht, gelet op het voorgaande, ook geen redenen aanwezig voor uitsluiting van de verklaring van de jeugdreclasseringswerker van het bewijs. Ook het meer subsidiaire verzoek van de raadsman om met het gestelde vormverzuim rekening te houden bij de eventuele strafmaat, zal door de rechtbank worden gepasseerd.
De rechtbank stelt tot slot vast dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN
De volgende feiten kunnen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben ter terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvragen.
Op 10 september 2010 is aangever, [slachtoffer], neergestoken nabij station Almere Buiten te Almere. Aangever heeft verklaard dat het om twee daders ging. Ook [getuige 1], een getuige die zich ter plaatse bevond, heeft verklaard dat hij heeft gezien dat aangever door een tweetal mannen met grote kracht werd geslagen en geschopt. Aangever is met een mes met een lemmet van vermoedelijk 30 centimeter gestoken in de rechterflank. Hij heeft het mes zelf uit zijn lichaam verwijderd. Aangever is in totaal een liter bloed verloren. De wond in zijn rug moest worden gehecht. Er was sprake van een inwendige bloeding en een klaplong aan de rechterzijde. Aangever heeft vier dagen in het ziekenhuis gelegen, waarvan de eerste dag op de intensive care.
Ter plaatse zijn sporen veiliggesteld, waaronder een afgebroken bebloed lemmet van een mes en een verbogen mes met duct- tape om het handvat. Dit verbogen mes is voor DNA-onderzoek opgestuurd naar het Nederlands Forensisch Instituut (NFI). Uit dit onderzoek volgde dat sprake is van een match tussen het celmateriaal in de bemonstering van dit mes en het DNA-profiel van verdachte, wiens DNA-profiel was opgeslagen in een databank. De kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen man matcht met het DNA-profiel in de bemonstering op het mes, is kleiner dan één op één miljard.
Verdachte, zijn broer [medeverdachte 1], en [medeverdachte 2] zijn aangehouden als verdachten. Op de terechtzitting van 7 februari 2012 zijn de strafzaken van verdachte en voornoemde medeverdachten gezamenlijk - maar niet gevoegd in de zin der wet - behandeld.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat de primair ten laste gelegde poging tot moord wettig en overtuigend te bewijzen is. Zij heeft gesteld dat verdachte tezamen en in vereniging met zijn broer [medeverdachte 1] aangever heeft neergestoken en dat medeverdachte [medeverdachte 2] daaraan medeplichtig was.
De officier van justitie heeft naar de navolgende bewijsmiddelen verwezen:
- de aangifte en het verhoor van aangever [slachtoffer];
- de medische verklaring waaruit het letsel van [slachtoffer] volgt;
- het proces-verbaal waaruit volgt dat er een mes in beslag is genomen;
- het DNA-onderzoek van het NFI naar het inbeslaggenomen mes waaruit blijkt dat hierop DNA van verdachte is aangetroffen;
- de bekennende verklaring van verdachte zelf in zijn eerste verhoor;
- de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2], onder meer inhoudende dat hij met verdachte en een derde jongen was;
- de verklaring van getuige [getuige 2], de toenmalige vriendin van verdachte;
- de verklaring van getuige [getuige 3], de vriendin van medeverdachte [medeverdachte 2];
- het proces-verbaal van bevindingen, waarin verklaringen van getuige [getuige 1] en getuigen [getuige 4 en 5] zijn gerelateerd;
- de getuigenverklaring van [getuige 6] bij de politie en de rechter-commissaris;
- de uitkomsten van het telefoononderzoek;
- het OVC-gesprek tussen verdachte en zijn broer [medeverdachte 1];
- de verklaring van [medeverdachte 1] ter zitting dat hij op de bewuste avond met verdachte en [medeverdachte 2] op zoek is geweest naar aangever.
De officier van justitie heeft gesteld dat verdachte en zijn broer gezamenlijk het plan hebben opgevat om aangever om het leven te brengen en bovendien beiden een actieve en essentiële rol hebben gespeeld in de uitvoering van dat plan, hetgeen heeft geresulteerd in de poging om aangever met een mes om het leven te brengen bij het busstation van Almere Buiten. Het feit dat het ene mes is afgebroken en het andere mes is gevallen, lijkt tot gevolg te hebben gehad dat het delict niet is voltooid. Dit feitencomplex dient te worden gekwalificeerd als een poging tot moord.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat het voorhanden zijnde bewijs ten gevolge van het door hem bepleite vormverzuim, zoals hierboven onder 3 reeds weergegeven, zou moeten worden uitgesloten van het bewijs en dientengevolge onvoldoende wettig bewijs bestaat om tot een bewezenverklaring te komen.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafdossier en van hetgeen bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gebracht.
De rechtbank is van oordeel dat de primair ten laste gelegde poging tot moord bewezen kan worden verklaard en verwijst daartoe allereerst naar de reeds in de inleiding gebezigde bewijsmiddelen. In aanvulling hierop overweegt de rechtbank als volgt.
Aangever heeft verklaard dat hij op het station aankwam en daar dader 1, die hij ‘[naam X]’ noemt, zag. Deze [naam X] zei tegen hem: “Alles goed? Ik denk dat het niet lang goed met je gaat”. Opeens voelde aangever iets in zijn zij. Hij voelde dat iemand hem van achteren sloeg. Ook [naam X] pakte hem vast en sloeg hem. Aangever viel op de grond en de jongens bleven hem slaan en schoppen. Eén van de jongens zei: “We gaan je doodmaken, je gaat eraan”. Aangever had veel pijn. Toen zag hij dat hij een mes in zijn zij had. Hij heeft het mes er zelf uit getrokken. Hij is twee keer gestoken op dezelfde plek. Hij werd gestoken en toen werd er nog doorgeduwd met dat mes, voelde aangever. Toen hij het mes en het bloed zag, dacht aangever dat hij misschien doodging, want hij voelde dat het diep was.
Verdachte zelf heeft in zijn eerste verhoor op 25 mei 2011 bekend dat hij betrokken is geweest bij het neersteken van aangever op 10 september 2010 en heeft hierover een zeer gedetailleerde verklaring afgelegd. Hij was die dag samen met [medeverdachte 2] en nog een jongen, van wie hij de naam niet wilde noemen omdat hij ‘teveel met die jongen heeft meegemaakt’. Ze reden in een rode [auto] waarvan [medeverdachte 2] bestuurder was. Verdachte heeft een mes vastgehad, een kromgebogen mes, met duct tape om het handvat. De jongen met wie hij was, had ook een mes. Verdachte heeft aangever gebeld met de telefoon van de derde jongen en met hem afgesproken bij de hoek van het zwembad om wiet van hem te kopen. De derde jongen heeft verdachte precies verteld wat hij tegen aangever moest zeggen. In de auto had de derde jongen al twee messen. Die jongen en verdachte waren boos op aangever en wilden hem steken en doodmaken. Verdachte is samen met de derde jongen uitgestapt. [medeverdachte 2] bleef in de auto zitten. Ze gingen allebei een andere kant uit. Verdachte kreeg een mes van de derde jongen. Toen aangever eraan kwam, groette verdachte hem. De derde jongen pakte meteen het mes en stak aangever in zijn onderrug. Het mes brak direct af. Verdachte gaf de derde jongen het mes dat hij nog in zijn binnenzak had, waarop die jongen doorging met het steken van aangever. Opeens hoorden ze mensen schreeuwen bij de bushalte. Aangever zag de kans om weg te rennen. Verdachte pakte het verbogen mes van de grond op, maar liet het daarna weer vallen toen hij met de derde jongen wegrende. Ze renden terug naar de auto. [medeverdachte 2] heeft hen vervolgens weggebracht.
Naar het oordeel van de rechtbank is de bekennende verklaring van verdachte
geloofwaardig, gezien de mate waarin deze verklaring overeenkomt met andere bewijsmiddelen, de specifieke details die verdachte noemt en gezien het feit dat hij zichzelf met deze verklaring belast. Dat verdachte deze verklaring een dag later, op 26 mei 2011, bij de politie heeft ingetrokken, doet daar niet aan af. De verklaring van verdachte bij de rechter-commissaris op 27 mei 2011, dat verdachte zijn eerste verklaring zou hebben afgelegd omdat de politie hem een briefje zou hebben gegeven waarop stond wat hij moest verklaren teneinde vrij te komen, acht de rechtbank onaannemelijk.
Getuige [getuige 2], de toenmalige vriendin van verdachte, heeft verklaard dat verdachte haar heeft verteld dat hij aangever samen met zijn broer heeft gestoken. [medeverdachte 2] was er ook bij, maar is in de rode auto blijven zitten. Verdachte zou direct op aangever zijn afgerend en hem eerst hebben gestoken. Daarna zou de broer van verdachte nog met een groot vleesmes in de onderrug van aangever hebben gestoken, maar dat mes is daarbij afgebroken. Verdachte wilde aangever vermoorden, maar het is niet gelukt.
Bovengenoemde verklaring van getuige [getuige 2] betreft een ‘de auditu’-verklaring. De rechtbank beschouwt deze verklaring als betrouwbaar en belangrijk steunbewijs, gezien de specifieke details die in die verklaring worden genoemd, welke details naar het oordeel van de rechtbank alleen maar van (een van) de dader(s) kan/kunnen komen.
Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft verklaard dat verdachte hem op 10 september 2010 thuis heeft opgehaald en dat ze samen in de rode [auto] van zijn moeder zijn gestapt. [medeverdachte 2] heeft gereden. Vervolgens hebben ze een andere jongen, de bijrijder, opgehaald. [medeverdachte 2] wist dat verdachte en die jongen op zoek waren naar aangever. Ze zijn naar het huis gegaan waar aangever zou wonen. Daar hebben verdachte en de bijrijder aangebeld. Toen hij niet opendeed, heeft de bijrijder rondgevraagd en rondgekeken naar aangever, zonder resultaat. De bijrijder vroeg daarop aan [medeverdachte 2] of hij het telefoonnummer van aangever had. [medeverdachte 2] heeft toen gebeld naar [persoon Y] om aan het telefoonnummer van aangever te komen. Vervolgens heeft verdachte naar aangever gebeld. Hij sprak met aangever af bij het zwembad in Almere-Buiten, bij het station. Verdachte noemde zichzelf in het telefoongesprek met aangever ‘[naam lijkend op X]’ en zei dat hij wiet wilde kopen van aangever. Verdachte maakte een zenuwachtige indruk en was een beetje aan het stotteren. Op een parkeerplaats in de buurt van station Almere Buiten zijn verdachte en de bijrijder uit de auto gestapt, terwijl [medeverdachte 2] in de auto bleef zitten. [medeverdachte 2] hoorde verdachte en de bijrijder zeggen dat ze allebei via een andere kant zouden gaan. Na ongeveer een kwartier kwamen ze weer aanrennen. Ze zeiden dat ze aangever hadden neergestoken. De bijrijder zou hem in ieder geval in zijn rug hebben gestoken, best diep. Ze zeiden dat er een mes was afgebroken, hadden het over een mes met bloed en over een rits van verdachte die was blijven hangen. Verdachte liet [medeverdachte 2] een soort keukenmes zien en zei dat er bloed op zat. [medeverdachte 2] heeft verdachte en de bijrijder daarna naar huis gebracht.
Uit een proces-verbaal van bevindingen volgt dat [medeverdachte 2] zich tijdens bovengenoemd verhoor heeft versproken door de naam ‘[medeverdachte 1]’ te noemen in plaats van ‘bijrijder’, daar waar hij het had over de jongen die hij met verdachte heeft opgehaald. [medeverdachte 2] heeft de verbalisant bij het nalezen van zijn verklaring verzocht dit te veranderen.
De rechtbank acht de verklaring van [medeverdachte 2] betrouwbaar, aangezien deze zeer specifiek is en ten aanzien van concrete details overeenkomt met andere bewijsmiddelen, waaronder de bekennende verklaring van verdachte zelf. Zo noemt [medeverdachte 2] dat verdachte zichzelf ‘[naam lijkend op X]’ noemde, dat verdachte en [medeverdachte 1] allebei via een andere kant gingen, dat best diep is gestoken en dat er iets was met een rits.
Uit het proces-verbaal van bevindingen Opname Vertrouwelijke Communicatie (OVC) tussen verdachte en zijn broer [medeverdachte 1] op 14 juli 2011, blijkt dat verdachte het met [medeverdachte 1] heeft gehad over de bekennende verklaring van [medeverdachte 2]. Verdachte zegt hierover tegen [medeverdachte 1] dat er slecht nieuws is, omdat [medeverdachte 2] een volledige bekentenis heeft afgelegd die heel gedetailleerd is. Er zit wel een kern van waarheid in. Zijn verklaring klopt met alle andere verklaringen en gegevens, dus nu is er een dikke kans dat ze veroordeeld worden. [medeverdachte 1] zegt vervolgens tegen verdachte: “Hey maar je moet echt niets zeggen over de telefoon joh, ook niet over [medeverdachte 2]”.
Gelet op het voorgaande en onder verwijzing naar de inleiding, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte tezamen en in vereniging met een ander, te weten met zijn broer [medeverdachte 1], aangever heeft gestoken met een mes. De rechtbank ziet zich voorts voor de vraag geplaatst of dit steken met een mes in het lichaam van aangever de primair ten laste gelegde poging tot moord of de subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling oplevert en overweegt daartoe het navolgende.
Opzet op de dood
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht, dat de kans op het intreden van de dood van aangever aanmerkelijk was. Aangever is in de rug gestoken, heeft een diepe wond opgelopen en een liter bloed verloren. Uit de algemene ervaringsregels volgt dat de kans op de dood aanmerkelijk is als een persoon met een mes met een lemmet van ongeveer 30 centimeter insteekt op een ander, terwijl zich in de buurt van die steekwond vitale organen bevinden. De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat sprake was van opzet op de dood van aangever. Dat het misdrijf niet is voltooid, lijkt enkel te wijten aan externe omstandigheden, zoals het feit dat het mes is afgebroken, dat het andere mes verboog, dat er mensen bij de bushalte riepen en dat het aangever lukte om weg te rennen.
Voorbedachten rade
De rechtbank is van oordeel dat verdachte heeft gehandeld met voorbedachten rade. Er was sprake van een plan en van voorbereiding. Verdachte en zijn broer hadden messen bij zich, hebben moeite gedaan om aangever te vinden en hebben vervolgens bewust de confrontatie opgezocht door aangever op listige wijze te lokken naar de desbetreffende locatie, om hem daar neer te steken.
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1. ten laste gelegde poging tot moord heeft medegepleegd.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat:
1. primair
hij op 10 september 2010 te Almere, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk en met voorbedachten rade een persoon, genaamd [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, tezamen en in vereniging met een ander, met een mes in de rug van die [slachtoffer] heeft gestoken, en heeft gezegd "We gaan je dood maken, je gaat eraan." terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Van het onder 1. primair meer of anders ten laste gelegde zal verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
1. primair
medeplegen van poging tot moord.
Het feit en verdachte zijn strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren, met aftrek in de zin van artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. Hiertoe heeft zij onder meer gewezen op het feit dat verdachte eerder is veroordeeld en nog in een proeftijd van een voorwaardelijke veroordeling liep. Voorts heeft ze gewezen op de aard en ernst van het feit, de ernstige gevolgen voor het slachtoffer, het feit dat verschillende mensen ongewild getuige van het misdrijf zijn geweest en het feit dat de moord enkel door externe omstandigheden, zoals het breken van het mes, niet is voltooid.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank ten aanzien van een op te leggen straf verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waaronder zijn jeugdige leeftijd, het feit dat hij een broer is verloren, dat zijn ouders hem thuis onvoorwaardelijke steun bieden en dat uit het persoonlijkheidsonderzoek volgt dat verdachte als licht verminderd toerekeningsvatbaar dient te worden beschouwd. Voorts heeft de raadsman de rechtbank verzocht er rekening mee te houden dat sprake is van een vete tussen verdachte en aangever en dat verdachte omgekeerd ook slachtoffer is geweest van aangever. De raadsman heeft de rechtbank verzocht verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht en ambulante hulpverlening. Verdachte staat open voor behandeling en begeleiding.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
In het bijzonder overweegt de rechtbank als volgt.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van een poging tot moord op [slachtoffer]. Verdachte en zijn broer hebben het misdrijf gepland en voorbereid; zij hadden messen bij zich en hebben moeite gedaan om aangever te vinden. Toen hij niet thuis bleek te zijn, is het plan nog steeds niet afgeblazen maar is rondgebeld om het telefoonnummer van het slachtoffer te bemachtigen, waarna verdachte en zijn mededader bewust de confrontatie hebben opgezocht door aangever op listige wijze te lokken naar de betreffende locatie, waar zij hem bruut hebben neergestoken. De kans dat het slachtoffer zou overlijden was groot, gezien de plaats in het lichaam en de diepte van de messteek. Dat het misdrijf niet is voltooid, lijkt enkel te wijten aan externe omstandigheden, zoals het feit dat het mes is afgebroken, dat het andere mes verboog, dat er mensen bij de bushalte riepen en dat het aangever lukte om weg te rennen. Of al dan niet sprake is van een langlopende vete tussen verdachte en/of de medeverdachte(n) waarbij het slachtoffer ook blaam zou treffen, doet aan de ernst van het onderhavige bewezenverklaarde feit naar het oordeel van de rechtbank niet af. Niet alleen het slachtoffer is – zoals onder meer naar voren komt uit de schriftelijke slachtofferverklaring van [slachtoffer] – door dit feit in zijn lichamelijke en psychische integriteit geraakt, een feit als het onderhavige veroorzaakt bovendien grote gevoelens van onveiligheid in de samenleving.
Bij het beoordelen van de strafmaat heeft de rechtbank rekening gehouden met een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 9 januari 2012, waaruit volgt dat verdachte eerder is veroordeeld, onder meer ter zake van brandstichting en inbraak. Verdachte liep ten tijde van het plegen van het in de onderhavige strafzaak bewezenverklaarde feit nog in een proeftijd van een bij vonnis van de kinderrechter in deze rechtbank d.d. 15 juli 2010 voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie. Dit heeft hem er niet van weerhouden wederom over te gaan tot het plegen van een (ernstig) strafbaar feit.
Voorts heeft de rechtbank kennis genomen van een advies van de jeugdreclassering
d.d. 31 januari 2012, opgesteld door I. Bliek van Bureau Jeugdzorg Flevoland, waaruit volgt dat bij verdachte sprake is van een hoog recidiverisico. Geadviseerd wordt verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht en een behandelverplichting.
De rechtbank heeft daarnaast kennisgenomen van een tweetal de verdachte betreffende rapportages Pro Justitia:
- psychologisch onderzoek Pro Justitia d.d. 31 augustus 2011, opgesteld door
drs. G.J.W. Pol, forensisch psycholoog;
- psychiatrisch onderzoek Pro Justitia d.d. 22 augustus 2011, opgesteld door
A.C. Bruijns, psychiater;
welke rapportages onder meer inhouden dat bij verdachte sprake is van kenmerken van een antisociale-, borderline- en narcistische persoonlijkheidsstoornis. Door de deskundigen wordt geadviseerd verdachte als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen. Door deskundige Pol wordt geadviseerd verdachte een deels voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarde een behandelverplichting op te leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is een geheel onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur passend en noodzakelijk, omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. Indien in de onderhavige strafzaak sprake zou zijn geweest van een voltooide moord, zou de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaar als uitgangspunt hebben genomen. Nu bij een poging de op te leggen straf met een derde wordt verminderd, zou de strafmaat ten aanzien van onderhavige bewezenverklaring uitkomen op 8 jaar gevangenisstraf, zoals gevorderd door de officier van justitie. De rechtbank acht echter termen aanwezig om deze strafmaat enigszins te matigen, gelet op de omstandigheid dat het medeverdachte [medeverdachte 1] was die het initiatief nam tot de confrontatie met het slachtoffer, gezien de jeugdige leeftijd van verdachte en gelet op het feit dat verdachte dient te worden aangemerkt als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar. De rechtbank ziet daarom aanleiding om aan verdachte een lagere straf op te leggen dan aan medeverdachte [medeverdachte 1].
Gelet op de lengte van de aan verdachte op te leggen gevangenisstraf en op het bepaalde in artikel 14a van het Wetboek van Strafrecht is een voorwaardelijk deel niet mogelijk. Reeds om die reden volgt de rechtbank niet het advies om een deels voorwaardelijke straf op te leggen.
Op grond van vorenstaande oordeelt de rechtbank dat een gevangenisstraf voor de duur van
7 jaar passend en geboden is.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de onder 2. op de “Lijst van inbeslaggenomen voorwerpen” d.d. 4 januari 2012 terug te vinden zwarte telefoon van het merk Samsung wordt teruggegeven aan verdachte.
De raadsman heeft zich niet uitgelaten over het beslag.
De rechtbank zal teruggave aan verdachte gelasten van het onder 2. op de “Lijst van inbeslaggenomen voorwerpen” d.d. 4 januari 2012 terug te vinden zwarte telefoontoestel van het merk Samsung.
Voor aanvang van de terechtzitting heeft [slachtoffer] zich als benadeelde partij in dit geding gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van schade ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde. De hoogte van die schade wordt door de benadeelde partij begroot op een bedrag van € 2.111,-, bestaande uit € 361,- terzake materiële schade en
€ 1.750,- terzake immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De benadeelde heeft de rechtbank daarbij verzocht om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft verzocht om toewijzing van de vordering, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsregel.
De verdediging heeft zich ten aanzien van de vordering benadeelde partij gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Naar het oordeel van de rechtbank is bij het onderzoek ter terechtzitting vast komen te staan dat de benadeelde partij [slachtoffer] rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van het onder 1. primair bewezen verklaarde feit. De hoogte van die schade is genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van € 2.111,-, te vermeerderen met de wettelijke rente, alsmede met de kosten die – tot op heden – worden begroot op nihil, tot betaling van welk bedrag de rechtbank verdachte hoofdelijk zal veroordelen.
De rechtbank zal voorts aan de verdachte op de voet van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een geldsom van € 2.111,- ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer].
11 TOEPASSELIJKHEID WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De beslissing berust op de artikelen 10, 27, 36f, 45, 47 en 289 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luiden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1. primair ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 5 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat onder 1. primair meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde feit strafbaar;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren;
- bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Beslag
- gelast de teruggave aan de verdachte van het onder 2. op de “Lijst van inbeslaggenomen voorwerpen” d.d. 4 januari 2012 vermelde voorwerp, te weten een zwart telefoontoestel van het merk Samsung, goednummer 826721;
Benadeelde partij
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer], [woonplaats], van een bedrag van € 2.111,- (zegge: eenentwintighonderdelf euro), hoofdelijk met dien verstande dat indien en voor zover verdachte zijn mededaders betalen, verdachte in zoverre van deze verplichting zal zijn bevrijd, vermeerderd met de wettelijke rente sinds de dag waarop het thans bewezen verklaarde feit jegens de benadeelde partij werd gepleegd, te weten 10 september 2010, tot die van de voldoening;
- veroordeelt de verdachte voorts hoofdelijk in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
- legt op aan verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 2.111,- , te vermeerderen met de wettelijke rente, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer] voornoemd, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 31 dagen hechtenis;
- bepaalt dat, indien verdachte en/of zijn mededaders (gedeeltelijk) heeft/hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee verdachte zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] (in zoverre) komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte en/of zijn mededaders (gedeeltelijk) heeft/hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer], daarmee verdachte zijn verplichting tot betaling aan de Staat (in zoverre) komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.G. Wijma, voorzitter, mr. M. Iedema en
mr. R.F. van Aalst, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.J.A. Colijn, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 februari 2012.
Mr. R.F. van Aalst is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.