ECLI:NL:RBZLY:2011:BU8924

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
6 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07.620158-09
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van het telen van hennep met significante bijdrage

Op 6 december 2011 heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van het telen van hennep. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een significante bijdrage had geleverd aan het delict door de hennepplanten water en groeimiddelen te geven volgens een vast schema. Dit, in combinatie met het feit dat hij zou delen in de winst van de plantage, leidde de rechtbank tot de conclusie dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking, wat voldoende was om de verdachte als medepleger aan te merken.

De zaak kwam voor de rechtbank na een onderzoek dat begon op 13 maart 2009, toen verbalisanten meldingen ontvingen van een mogelijke hennepkwekerij in Almere. Bij binnenkomst in de woning troffen zij 274 hennepplanten aan en constateerden zij dat er elektriciteit werd afgenomen buiten de meter. De verdachte werd aangehouden en verklaarde dat hij de planten verzorgde in opdracht van een onbekende persoon. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldiging van diefstal van elektriciteit, en sprak de verdachte vrij van dat onderdeel van de aanklacht.

De rechtbank hield rekening met de omstandigheden van de zaak, waaronder de overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak. Dit leidde tot een strafkorting, en de rechtbank legde een werkstraf op van 60 uren op, in plaats van een gevangenisstraf. De rechtbank gelastte ook de teruggave van in beslag genomen voorwerpen aan de verdachte, aangezien deze niet vatbaar waren voor verbeurdverklaring. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte van het hem onder 2 ten laste gelegde feit werd vrijgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector strafrecht
Parketnummer: 07.620158-09 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 6 december 2011
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats].
1 HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het onderzoek heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 22 november 2011 te Lelystad, waarbij de verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. E. Oversier, advocaat te Hoofddorp.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. C.J.W.M. Janssen en van de standpunten door de raadsman van verdachte naar voren gebracht.
2 DE TENLASTELEGGING
De verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 13 maart 2009 in de gemeente Almere tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres]) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 274, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
2.
hij in of omstreeks 01 november 2008 tot en met 13 maart 2009 in de gemeente Almere tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s);
3 DE VOORVRAGEN
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN
Inleiding
Op 13 maart 2009 vernemen verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] dat er meerdere meldingen zijn gedaan dat er vermoedelijk een hennepkwekerij aan de [adres] te Almere aanwezig is. Zij gaan die dag ter plaatse en bellen bij de woning aan. Verdachte opent de voordeur waarbij verbalisanten direct henneplucht ruiken en ook direct zien dat een elektriciteitskabel zodanig is aangelegd dat er vermoedelijk buiten de elektriciteitsmeter elektriciteit is afgenomen. Verdachte is hierop aangehouden. Bij de identiteitsfouillering is in de jas van verdachte een grote hoeveelheid geld aangetroffen en in beslag genomen. Nadien betreden verbalisanten – met een machtiging tot binnentreden – de woning aan bovengenoemd adres en treffen daar in drie ruimtes in totaal 274 hennepplanten aan. Op 27 april 2009 doet [aangever] namens [slachtoffer] aangifte van diefstal van elektriciteit op de [adres] te Almere.
Het standpunt van de officier van justitie
Feit 1.
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, gelet op het proces-verbaal en de bekennende verklaring van verdachte. Het geven van water en groeimiddelen is een essentieel onderdeel van het telen van hennep, waardoor er sprake is van de voor medeplegen vereiste bewuste en nauwe samenwerking.
Feit 2.
De officier van justitie vordert vrijspraak van het ten laste gelegde, aangezien wettig en overtuigend bewijs ontbreekt.
Het standpunt van de verdediging
Feit 1.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde. Voor het telen dan wel opzettelijk aanwezig hebben van hennep is meer vereist dan het enkele geven van water en groeimiddelen. Er is derhalve geen sprake van medeplegen, gelet op de geringe bijdrage van verdachte aan de hennepkwekerij.
Feit 2.
De raadsman heeft eveneens vrijspraak bepleit van het onder 2 ten laste gelegde. Niet blijkt dat verdachte wist dan wel opdracht heeft gegeven om buiten de elektriciteitsmeter elektriciteit af te nemen.
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1.
Op 13 maart 2009 treffen verbalisanten in de woning aan de [adres] te Almere een hennepplantage aan verdeeld over drie ruimtes met in totaal 274 hennepplanten. Uit het proces-verbaal van sporenonderzoek blijkt dat het plantenmonster positief reageert op de aanwezigheid van hennep. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de hennepplanten aan de [adres] te Almere water en groeimiddelen heeft toegediend in opdracht van een (onbekend) persoon van wie verdachte een schema met instructies heeft ontvangen voor de verzorging van de hennepplanten. Verdachte heeft voorts verklaard dat hem voor deze verzorgingshandelingen een geldelijke vergoeding in het vooruitzicht is gesteld door deze (onbekende) persoon.
De huurovereenkomst van de [adres] te Almere staat op naam van een ander dan verdachte. Tevens verklaren buurtbewoners dat er af en toe een jonge [.] man en af een toe een oudere [.] man in de woning aan de [adres] te Almere kwamen. De rechtbank is derhalve van oordeel dat er meer personen bij de hennepkwekerij zijn betrokken.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of er in het geval van verdachte sprake is van het medeplegen van het opzettelijk telen van hennep. Medeplegen vereist een nauwe en bewuste samenwerking tot het plegen van het delict. Indien er sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking, dan kunnen volgens vaste jurisprudentie ondersteunende handelingen bij de uitvoering van het delict voldoende zijn voor medeplegen.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte een voldoende significante bijdrage geleverd om als medepleger van het delict te worden aangemerkt. Verdachte heeft de hennepplanten water en groeimiddelen gegeven volgens een vast schema. Daarnaast zou verdachte delen in de winst van de plantage daar hij voordeel zou genieten uit de opbrengst van de plantage voor deze verzorgingshandelingen. Alles bij elkaar acht de rechtbank dit voldoende om te spreken van een nauwe en bewuste samenwerking en dus van medeplegen.
De rechtbank acht – gelet op voorgaande bewijsmiddelen – wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Feit 2.
De rechtbank is van oordeel dat noch uit het procesdossier noch uit het verhandelde ter terechtzitting kan worden afgeleid dat verdachte opdracht heeft gegeven tot, dan wel op de hoogte was van, het afnemen van elektriciteit buiten de elektriciteitsmeter om, dan wel dat verdachte zichzelf aan die diefstal heeft schuldig gemaakt. De rechtbank zal verdachte dan ook van het ten laste gelegde vrijspreken.
5 BEWEZENVERKLARING
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat:
1.
hij op 13 maart 2009 in de gemeente Almere tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk heeft geteeld,(in een pand aan de [adres]) een hoeveelheid van ongeveer 274 hennepplanten, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Van het onder 1 meer of anders ten laste gelegde zal verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
6 KWALIFICATIE
Het bewezene levert op:
Feit 1.
Medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod.
7 STRAFBAARHEID
Het feit en verdachte zijn strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
8 STRAFOPLEGGING
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het door hem bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een taakstraf, te weten een werkstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich onthouden van een standpunt omtrent een eventueel op te leggen straf en/of maatregel.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van het telen van hennep, waardoor hij de maatschappij schade heeft berokkend. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat drugs schadelijk zijn voor de volksgezondheid en bovendien veel criminaliteit en overlast met zich meebrengen.
De rechtbank houdt als aanknopingspunt voor de op te leggen straf voor dit feit rekening met de richtlijnen van het Landelijk Overleg van Voorzitters Strafsectoren (verder te noemen: LOVS). Het LOVS heeft als oriëntatiepunt voor straftoemeting ten aanzien van strafzaken zoals thans aan de orde zes weken onvoorwaardelijke gevangenisstraf vastgesteld. Daarbij gaat het om het kweken van tussen de honderd en vijfhonderd hennepplanten.
De rechtbank merkt op dat de strafzaak al van wat oudere datum is. Zij overweegt hieromtrent het volgende. De aanvang van de redelijke termijn is te rekenen vanaf het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de verdachte een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Daar is in ieder geval sprake van op 13 maart 2009, als verdachte wordt verhoord en een deels bekennende verklaring ten aanzien het ten laste gelegde af legt. De rechtbank acht het derhalve aannemelijk dat verdachte sedert die datum de verwachting had kunnen hebben dat vervolging tegen hem zou gaan plaatsvinden.
Voor wat betreft de berechting van de zaak in eerste aanleg – hetgeen in casu het geval is – heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting in beginsel dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar – te weten 24 maanden – nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen. De datum van de afronding van de behandeling ter terechtzitting is 6 december 2011. De periode tussen de aanvang en het einde van de redelijke termijn is dan ongeveer 33 maanden. Hieruit volgt dat er sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn ex artikel 6 van het EVRM.
Gezien de termijnoverschrijding acht de rechtbank een strafkorting aangewezen. De rechtbank acht een taakstraf in plaats van een gevangenisstraf een afdoende strafkorting.
Alles afwegend acht de rechtbank een werkstraf voor na te vermelden duur passend en geboden.
De rechtbank heeft eveneens rekening gehouden met een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 19 oktober 2011, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld.
9 BESLAG
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de in beslag genomen geldbedragen terug te geven aan verdachte, alsmede twee mobiele telefoons.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit tot teruggave aan verdachte van de in beslag genomen geldbedragen en de twee mobiele telefoons.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de teruggave aan verdachte gelasten van de aan hem toebehorende in beslag genomen voorwerpen, te weten een bedrag van € [X], een geldbedrag van € [Y] en twee mobiele telefoons, aangezien deze niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring dan wel onttrekking aan het verkeer.
10 DE BENADEELDE PARTIJ
Voor aanvang van de terechtzitting heeft [slachtoffer] – daartoe vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger] – zich als benadeelde partij in dit geding gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van schade ten gevolge van het aan verdachte onder 2 ten laste gelegde feit. De hoogte van die schade wordt door de benadeelde partij begroot op een bedrag van
€ 11.431,01.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren, gelet op de door hem gevorderde vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde feit.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit de vordering van de benadeelde partij af te wijzen, gelet op de reeds door hem bepleitte vrijspraak.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk, nu de verdachte van het hem onder 2 ten laste gelegde zal worden vrijgesproken.
11 TOEPASSELIJKHEID WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De beslissing berust op de artikelen 22c, 22d, 47 en 91 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
12 BESLISSING
De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart niet bewezen hetgeen onder 2 aan verdachte is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 5 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat onder 1 meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde feit strafbaar;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- legt aan verdachte op een werkstraf voor de duur van 60 uren;
- beveelt dat voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet of niet naar behoren verricht de werkstraf wordt vervangen door 30 dagen hechtenis, althans een aantal dagen hechtenis dat evenredig is aan het niet verrichte aantal uren werkstraf;
Beslag
- gelast de teruggave aan de verdachte van de in beslag genomen voorwerpen, te weten een geldbedrag van € [X], een geldbedrag van € [Y] en twee mobiele telefoons (beiden merk Nokia);
Benadeelde partij
- bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer] in zijn vordering niet-ontvankelijk is en dat hij zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.M. van Vuure, voorzitter, mr. A.C. Schroten en mr. L.P. de Haas, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.G. Dees, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 december 2011.