RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Parketnummer : 07.660188-10 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 21 oktober 2011
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland.
1 HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 07 oktober 2011 te Lelystad. De verdachte is niet verschenen. Ter terechtzitting is verschenen mr. Hendriks, advocaat te Utrecht, die verklaarde uitdrukkelijk gemachtigd te zijn verdachte ter terechtzitting te verdedigen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. G. van der Zee en van de standpunten door de raadsman van verdachte naar voren gebracht.
De verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 27 juni 2010 in de gemeente Dronten ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [naam aangever], opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg
- met een breekijzer/koevoet tegen het hoofd en tegen het schouderblad en tegen de armen van die [naam aangever] heeft geslagen en
- terwijl hij, verdachte, in een voertuig (merk [automerk]) reed met hoge snelheid tegen het achterwiel van de fiets van die [naam aangever] is (aan)gereden terwijl die [naam aangever] op zijn fiets op het trottoir reed, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 27 juni 2010 in de gemeente Dronten opzettelijk en met voorbedachten rade mishandelend een persoon (te weten [naam aangever]), opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg
- met een breekijzer/koevoet tegen het hoofd en tegen het schouderblad en tegen de armen heeft geslagen en
- terwijl hij, verdachte, in een voertuig (merk [automerk]) reed met hoge snelheid tegen het achterwiel van de fiets van die [naam aangever] is (aan)gereden terwijl die [naam aangever] op zijn fiets op het trottoir reed, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
De rechtbank verbetert in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten. De verdachte wordt blijkens het onderzoek ter terechtzitting daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN
Bij de beoordeling van deze zaak stelt de rechtbank op basis van het voorliggende procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting het navolgende vast.
Op 27 juni 2010 kregen dienstdoende politieagenten omstreeks 18:00 uur het verzoek om naar de [adres] in Dronten te gaan. Aldaar zou een persoon mishandeld zijn en aangereden.
Ter plaatse deed [naam aangever] aangifte. Hij verklaarde dat [verdachte] in de [naam straat] in Dronten met een koevoet c.q. breekijzer tegen zijn hoofd, armen en schouderblad had geslagen. Als gevolg van het slaan had aangever pijn aan zijn armen, neus en linkerschouderblad. Aangever fietste weg en werd vervolgens van achteren geraakt door [verdachte] in een witte stationwagen.
Door de huisarts werd de dag na het incident oppervlakkig huidletsel op de rechterarm, linkerhand en wenkbrauw geconstateerd. Op de linkerschouder constateerde de huisarts wat dieper huidletsel.
Verdachte is naar aanleiding van het voorgaande aangehouden. Hij heeft zich op zijn zwijgrecht beroepen.
4.2 Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld voor de primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling met voorbedachten rade. Van het rijden met een voertuig tegen het achterwiel van de fiets van [naam aangever] dient partieel vrijgesproken te worden.
De officier van justitie heeft voor een bewezenverklaring van de poging toebrengen zware mishandeling verwezen naar de aangifte van [naam aangever] en de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2]. Tevens is in de auto waarin verdachte heeft gereden een groene koevoet aangetroffen.
Voor de voorbedachten rade heeft de officier van justitie gewezen op het door verdachte uit de auto stappen met een koevoet, vervolgens op aangever aflopen en meerdere malen slaan met de koevoet. In deze handelingen schuilt een moment waarin verdachte zich heeft kunnen beraden.
4.3 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft een algehele vrijspraak bepleit.
Hij heeft daartoe aangevoerd dat de rechter-commissaris de vordering bewaring heeft afgewezen vanwege het ontbreken van ernstige bezwaren. Sindsdien is er onvoldoende bewijs bijgekomen om het ten laste gelegde bewezen te kunnen verklaren.
Het letsel wat bij aangever is geconstateerd, heeft hij hoogstwaarschijnlijk opgelopen tijdens de ruzie die zich voorafgaand aan het incident op 27 juni 2010 in Dronten afspeelde op het strand in Elburg. De huisarts rept in de geneeskundige verklaring over oppervlakkig huidletsel. Dergelijk letsel past niet bij het slaan met een koevoet. Dit heeft de rechter-commissaris ook al overwogen.
Voor wat betreft het incident dat zich afspeelde i[naam straat] is er slechts één objectieve getuige, te weten [getuige 1]. Zij verklaart echter over twee jongens en ziet niet dat verdachte slaat met het langwerpige voorwerp.
4.4 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft kennisgenomen van de inhoud van de stukken van het onderliggende strafdossier en van hetgeen bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gebracht.
Met een breekijzer/koevoet tegen het hoofd/schouderblad en armen van [naam aangever] slaan
De rechtbank ziet zich voor de vraag geplaatst of wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte op 27 juni 2010 [naam aangever] met een breekijzer/koevoet heeft geslagen. Zij overweegt daartoe het navolgende.
Blijkens de verklaring van aangever [naam aangever] komt verdachte op 27 juni 2010 aanrijden in een witte stationwagen. Verdachte komt op hem aflopen en haalt een breekijzer achter zijn rug vandaan, waarmee hij vervolgens aangever op zijn hoofd, armen en schouderblad slaat.
In het dossier is voorts de verklaring van getuige [getuige 1] voorhanden. Zij verklaart over het gebeurde op 27 juni 2010 dat zij rond 17:30 uur geschreeuw hoort. Zij ziet vervolgens dat een van haar buurjongens wonende in het huis [naam straat] achter twee jongens aanrent met een langwerpig voorwerp. De buurjongen stapt nadat de jongens wegfietsen in een witte stationwagen en rijdt weg richting de [naam straat].
Verdachte heeft vervolgens na zijn aanhouding verklaard dat hij bij de [naam broodjeszaak] in Dronten werkt als bezorger. Hij bezorgt de broodjes met een witte [automerk] station. Gelet op deze verklaring gaan verbalisanten richting de broodjeszaak waar zij op een nabijgelegen parkeerplaats de witte stationwagen aantreffen. Het personeel van de [naam broodjeszaak] verklaart dat het voertuig als bezorgauto wordt gebruikt door Morad.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op het voorgaande in combinatie met het feit dat de woning aan de [naam straat] het ouderlijk huis van verdachte is en verdachte in het verleden ook op dit adres ingeschreven heeft gestaan geconcludeerd dient te worden dat hij de persoon is over wie getuige [getuige 1] verklaart.
De rechtbank acht de verklaringen van aangever [naam aangever] en getuige [getuige 1] in tegenstelling tot wat de verdediging heeft aangevoerd voldoende betrouwbaar om voor het bewijs te bezigen. De verklaringen zijn gelet op hetgeen ten laste is gelegd onderling consistent. Het enkele feit dat aangever verklaart alleen te zijn geweest en getuige [getuige 1] over twee jongens op een fiets verklaart doet daar niet aan af.
Voorts heeft de verdediging in de vorm van een Meer en Vaart verweer aangevoerd dat het letsel van aangever [naam aangever] niet past bij letsel dat ontstaat door het slaan met een breekijzer/koevoet en het letsel hoogstwaarschijnlijk ontstaan is tijdens een eerdere ruzie. De rechtbank acht dit verweer onvoldoende aannemelijk geworden. Het huidletsel wat bij aangever [naam aangever] is geconstateerd kan wel degelijk door het slaan met een breekijzer/koevoet zijn ontstaan, temeer nu aangever verklaart dat hij met zijn handen de slagen heeft geprobeerd af te weren omdat verdachte met kracht op hem insloeg. De ernst van het letsel wordt in deze veroorzaakt door de kracht waarmee geslagen wordt in combinatie met de mate waarin verdachte er daadwerkelijk in is geslaagd zijn doel – aangever – te raken. Dat het letsel veroorzaakt is door verdachte wordt ondersteund door de verklaring van [getuige 2]. Hij verklaart dat zijn broer na het treffen met verdachte thuis kwam en een plekje bij zijn oog en armen had. Uit de letselverklaring blijkt bovendien dat het letsel op de rug van aangever ernstiger was. De rechtbank overweegt dat ten tijde van de vordering bewaring slechts het tweede gedachtestreepje in de tenlastelegging voorlag en de rechter-commissaris zodoende geen oordeel heeft geveld over het letsel wat is veroorzaakt door het slaan met een breekijzer/koevoet.
Poging zware mishandeling
De rechtbank is van oordeel dat het slaan met een breekijzer/koevoet gekwalificeerd dient te worden als een poging toebrengen zwaar lichamelijk letsel.
In dit kader overweegt de rechtbank als volgt.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – i.c. het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel van het slachtoffer – is aanwezig indien verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. De rechtbank overweegt dat verdachte door met een breekijzer/koevoet op het hoofd van [naam aangever] te slaan willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat door zijn handelen zwaar lichamelijk letsel kon ontstaan.
Voorbedachten rade
Voor het bewijs van de voorbedachten rade is voldoende dat vaststaat dat verdachte tijd heeft gehad zich te beraden op het te nemen of genomen besluit, zodat er gelegenheid was tot nadenken over de betekenis en gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Daarbij is niet van belang of die gelegenheid slechts gedurende een korte tijd heeft bestaan.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte, in de tijdspanne die gelegen is in het pakken van een breekijzer/koevoet, het uit de auto stappen, op het slachtoffer aflopen en achter hem aanrennen en daadwerkelijk slaan op het hoofd en tegen het lichaam van slachtoffer, [naam aangever] tijd heeft gehad om na te denken over de betekenis van zijn handelen. De rechtbank wijst er –wellicht ten overvloede– op dat niet hoeft te blijken dat verdachte heeft nagedacht over zijn besluit en de gevolgen daarvan.
De rechtbank acht gelet op het hiervoor overwogene wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzettelijk en met voorbedachten rade getracht heeft [naam aangever] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Het met een voertuig met hoge snelheid tegen het achterwiel van de fiets van [naam aangever] rijden
De rechtbank is van oordeel dat hetgeen onder het tweede gedachtestreepje aan verdachte ten laste is gelegd, te weten het met een voertuig van achteren aanrijden van [naam aangever] niet wettig en overtuigend bewezen kan worden nu enkel de aangifte van [naam aangever] als bewijsmiddel voorhanden is.
De rechtbank zal derhalve verdachte partieel vrijspreken van hetgeen onder het tweede gedachtestreepje ten laste is gelegd.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte,
op 27 juni 2010 in de gemeente Dronten ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [naam aangever], opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg
- met een breekijzer/koevoet tegen het hoofd en tegen het schouderblad en tegen de armen van die [naam aangever] heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Van het meer of anders ten laste gelegde zal verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het volgende strafbare feit op:
Primair:
Poging zware mishandeling gepleegd met voorbedachten rade, strafbaar gesteld bij artikel 303 juncto 45 van het Wetboek van Strafrecht.
Het feit en verdachte zijn strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die de strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
8.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het door hem bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 80 (tachtig) uren bij niet uit voeren te vervangen door 40 (veertig) dagen hechtenis met aftrek van het voorarrest en daarnaast een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) maanden geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaren. In deze eis heeft de officier van justitie het feit dat het ten laste legde meer dan een jaar geleden is begaan en het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht verdisconteerd.
8.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft niets aangaande de strafoplegging opgemerkt.
8.3 Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, alsmede op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
In het bijzonder overweegt de rechtbank het navolgende.
Verdachte heeft inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. De rechtbank acht het bijzonder kwalijk dat verdachte met een breekijzer c.q. koevoet achter verdachte is aangerend en hem heeft geslagen.
De rechtbank gaat bij de oplegging van de straf uit van landelijk vergelijkbare uitspraken.
Gelet op het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht houdt de rechtbank rekening met de straf die aan verdachte is opgelegd op 15 april 2011.
De rechtbank is in dit geval van oordeel dat naast een voorwaardelijke vrijheidsstraf, het opleggen van een werkstraf noodzakelijk is, omdat de aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten leiden, acht de rechtbank niet aanwezig.
9 VORDERING BENADEELDE PARTIJ
Voor aanvang van de terechtzitting heeft [naam aangever] zich als benadeelde partij in dit geding gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van schade ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde. De hoogte van die schade wordt door de benadeelde partij begroot op € 400, -, zijnde immateriële schade.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering toe te wijzen met oplegging van de maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
De raadsman heeft met betrekking tot de vordering opgemerkt dat deze dient te worden afgewezen.
De rechtbank is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat de benadeelde partij rechtstreekse schade heeft ondervonden van het hiervoor onder 5 bewezen verklaarde. Nu de rechtbank verdachte vrijspreekt van het ten laste gelegde aanrijden en de onderbouwing van de immateriële schade slechts toeziet op dit gedeelte van de tenlastelegging kan niet gesproken worden van enig rechtstreeks verband.
De rechtbank zal derhalve de vordering tot schadevergoeding door [naam aangever] afwijzen.
10 TOEPASSELIJKHEID WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De beslissing berust op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 27, 45, 63 en 303 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Ten aanzien van de tenlastelegging
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 5 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde feit strafbaar;
- verklaart verdachte strafbaar;
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaren;
- bepaalt dat de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* op grond dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot een taakstraf, te weten een werkstraf voor de duur van 80 (tachtig) uren;
- beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 40 (veertig) dagen hechtenis, althans een aantal dagen hechtenis dat evenredig is aan het niet verrichte aantal uren taakstraf;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, berekend naar de maatstaf van 2 (twee) uren taakstraf per dag;
Benadeelde partij
- wijst af de vordering van de benadeelde partij [naam aangever].
Dit vonnis is gewezen door mr. A.I. van der Kris, voorzitter en mrs. A.J. van Dijk en M. Ferschtman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Doornwaard, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 21 oktober 2011.
Mr. Ferschtman is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.