RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Parketnummer : 07.660247-10 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 04 oktober 2011
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres].
1 HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 20 september 2011 te Lelystad. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. L.F. Withaar-Weijns, advocaat te Urk.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. E.M. van den Burg en van de standpunten door de raadsvrouw van verdachte naar voren gebracht.
De verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 24 augustus 2010 in de gemeente Almere ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [naam slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet meermalen, in ieder geval éénmaal, (met kracht)
- die [naam slachtoffer] bij de keel/nek/hals en/of bij een/de ka(a)k(en) en/of in het gezicht heeft vastgepakt en/of (vervolgens) heeft (dicht)geknepen en/of
- die [naam slachtoffer] bij een kledingstuk, die die [naam slachtoffer] aan had, heeft vastgepakt en/of
- die [naam slachtoffer] op/tegen/in/aan het lichaam heeft getrokken en/of geduwd en/of
- met een mes, in ieder geval met een dergelijk scherp/puntig voorwerp, in de rechteronderarm van die [naam slachtoffer] heeft gestoken/gesneden/geprikt,
(waardoor die [naam slachtoffer] ten val is gekomen en/of met het hoofd tegen een muur terecht is gekomen), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid (660247-10);
althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 24 augustus 2010 in de gemeente Almere aan zijn echtgenote, in ieder geval een persoon, genaamd [naam slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een steek/snijwond in de rechteronderarm en/of een gebroken linkerringvinger), heeft toegebracht, door deze opzettelijk meermalen, in ieder geval éénmaal, (met kracht)
- bij de keel/nek/hals en/of bij een/de ka(a)k(en) en/of in het gezicht vast te pakken en/of (vervolgens) (dicht) te knijpen en/of
- bij een kledingstuk, die die [naam slachtoffer] aan had, vast te pakken en/of
- op/tegen/in/aan het lichaam te trekken en/of te duwen en/of
- met een mes, in ieder geval met een dergelijk scherp/puntig voorwerp, in de rechteronderarm te steken/snijden/prikken,
(waardoor die [naam slachtoffer] ten val is gekomen en/of met het hoofd tegen een muur terecht is gekomen);
althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 24 augustus 2010 in de gemeente Almere ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan zijn echtgenote, in ieder geval een persoon, genaamd [naam slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meermalen, in ieder geval éénmaal, (met kracht)
- die [naam slachtoffer] bij de keel/nek/hals en/of bij een/de ka(a)k(en) en/of in het gezicht heeft vastgepakt en/of (vervolgens) heeft (dicht)geknepen en/of
- die [naam slachtoffer] bij een kledingstuk, die die [naam slachtoffer] aan had, heeft vastgepakt en/of
- die [naam slachtoffer] op/tegen/in/aan het lichaam heeft getrokken en/of geduwd en/of
- met een mes, in ieder geval met een dergelijk scherp/puntig voorwerp, in de rechteronderarm van die [naam slachtoffer] heeft gestoken/gesneden/geprikt,
(waardoor die [naam slachtoffer] ten val is gekomen en/of met het hoofd tegen een muur terecht is gekomen), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN
Bij de beoordeling van deze zaak stelt de rechtbank op basis van het voorliggende procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting als het navolgende vast.
Op 24 augustus 2010 worden verbalisanten verzocht te gaan naar de [adres slachtoffer] te Almere. Een vrouw zou daar tijdens een ruzie zijn gestoken met een mes. Ter plaatse wordt de deur van de woning aan de [adres slachtoffer] geopend door [naam slachtoffer]. Verbalisanten zagen dat de vrouw bloedde uit haar rechteronderarm en dat de vingers aan haar rechterhand opgezwollen waren. Een ambulance heeft [naam slachtoffer] naar het Flevoziekenhuis vervoerd.
In het ziekenhuis werd onder meer een snijwond in de rechteronderarm van 5 á 6 cm en een fractuur aan de linker ringvinger geconstateerd.
Op 25 augustus 2010 doet [naam slachtoffer] aangifte. Zij verklaart op 24 augustus 2010 door haar echtgenoot, [naam verdachte] te zijn mishandeld.
In de woning waren naast aangeefster, vriendin [naam getuige] en haar zoon [naam zoon getuige] aanwezig. Zij hebben beiden een getuigenverklaring afgelegd.
Verdachte is naar aanleiding van het voorgaande op heterdaad aangehouden. Hij ontkent zijn vrouw met een mes te hebben gestoken.
4.2 Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden vrijgesproken van primair en subsidiair ten laste gelegde en zal worden veroordeeld voor de meer subsidiair ten laste gelegde poging toebrengen zwaar lichamelijk letsel.
Zij heeft daartoe voor een bewezenverklaring verwezen naar de aangifte van [naam slachtoffer] en de getuigenverklaring van [naam getuige], uit welke verklaringen blijkt dat verdachte bewust een mes uit de keuken heeft gehaald en daarmee in de richting van [naam slachtoffer] heeft gezwaaid. De officier van justitie heeft primair gesteld dat met deze bewuste actie de opzet is ingevuld. Subsidiair heeft zij aangevoerd dat in ieder geval sprake is van voorwaardelijk opzet nu verdachte door met een mes in de richting van aangeefster te zwaaien bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij zijn echtgenote zwaar lichamelijk letsel had kunnen toebrengen.
4.3 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft een algehele vrijspraak bepleit.
Zij heeft daartoe aangevoerd dat uit de verklaringen van aangeefster en getuige [naam getuige] niet blijkt wat er zich feitelijk op 24 augustus 2010 heeft afgespeeld. Aangeefster kan zich vanwege haar alcoholgebruik niet duidelijk herinneren wat er is voorgevallen. Nu verdachte ontkent en de verklaringen niet eenduidig zijn, is er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden om tot een veroordeling te komen.
4.4 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft kennisgenomen van de inhoud van de stukken van het onderliggende strafdossier en van hetgeen bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gebracht.
De rechtbank is van oordeel dat, onder verwijzing naar de aangifte van [naam slachtoffer] , de getuigenverklaring van [naam getuige] en de letselverklaring wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte met een mes zijn echtgenote in haar rechteronderarm heeft gestoken.
De rechtbank neemt daarbij het volgende in aanmerking. Aangeefster en getuige [naam getuige] verklaren beiden dat aangeefster op haar mobiele telefoon gebeld werd door een anoniem nummer. Verdachte werd hierop kwaad en er ontstond een ruzie. Verdachte is vervolgens de keuken ingelopen. Aangeefster hoorde vanuit de keuken geluiden van bestek komen, waarna verdachte naar aangeefster toe liep. Getuige [naam getuige] schreeuwde daarop: “[naam verdachte] geen mes, geen mes” en sprong tussen aangeefster en verdachte. Getuige [naam getuige] verklaart vervolgens –daar waar aangeefster zich niet precies kan herinneren wat er is gebeurd – dat verdachte met een mes in de richting van aangeefster zwaaide en daarbij de rechterarm van aangeefster raakte. Dit wordt ondersteund door de verklaring van aangeefster die, nadat ze verdachte met zijn armen in haar richting zag zwaaien op een gegeven moment, naar voren boog en zag dat zij bloedde uit haar rechteronderarm. Uit de letselverklaring volgt eveneens dat er een wond aan de rechteronderarm van aangeefster zat van 5 à 6 cm en waarvoor 7 hechtingen nodig waren.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag geplaatst hoe voornoemd handelen van verdachte dient te worden gekwalificeerd.
Poging doodslag
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – i.c. de dood van het slachtoffer – is aanwezig indien verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht.
De rechtbank is van oordeel dat bij het maken van een zwaaiende beweging met een mes en daarmee steken in de rechteronderarm van [naam slachtoffer], waarvan in het onderhavige geval sprake was, de kans op het tengevolge daarvan ook overlijden van een slachtoffer naar algemene ervaringsregels niet aanmerkelijk te noemen is.
De rechtbank zal verdachte derhalve van het primair ten laste gelegde vrijspreken.
Zware mishandeling
Ingevolge artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht dient onder zwaar lichamelijk letsel onder meer te worden verstaan, ziekte die geen uitzicht op volkomen genezing overlaat en voortdurende ongeschiktheid tot uitoefening van beroepsbezigheden. De Hoge Raad heeft bepaald dat artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht de rechter de vrijheid laat om ook het lichamelijk letsel als zwaar te beschouwen wanneer dat voldoende belangrijk is om naar normaal spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid. De (te verwachten) aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel zijn daarbij omstandigheden van betekenis.
De rechtbank is van oordeel dat het letsel van [naam slachtoffer], te weten een snijwond in de rechteronderarm van 5 á 6 cm, niet te kwalificeren is als zwaar lichamelijk letsel.
De rechtbank zal derhalve verdachte van het subsidiair ten laste gelegde vrijspreken.
Poging zware mishandeling
De rechtbank is van oordeel dat het meer subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. Nu verdachte, blijkens de verklaringen van getuige [naam getuige] en aangeefster [naam slachtoffer], bewust naar de keuken is gelopen om een mes te halen en daarmee vervolgens in de richting van aangeefster [naam slachtoffer] heeft gezwaaid en haar in haar rechteronderarm heeft verwond heeft hij opzettelijk geprobeerd [naam slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte,
op 24 augustus 2010 in de gemeente Almere ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan zijn echtgenote, genaamd [naam slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet,
- met een mes, in de rechteronderarm van die [naam slachtoffer] heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Van het meer of anders ten laste gelegde zal verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het volgende strafbare feit op:
Meer subsidiair:
Poging zware mishandeling begaan tegen zijn echtgenote, strafbaar gesteld bij artikel 302 juncto de artikelen 304 en 45 van het Wetboek van Strafrecht.
Het feit en verdachte zijn strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die de strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
8.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 120 (honderdtwintig) uren bij niet uit voeren te vervangen door 60 (zestig) dagen hechtenis met aftrek van het voorarrest en daarnaast een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaren. Hieraan dient de bijzondere voorwaarde van verplicht reclasseringstoezicht te worden gekoppeld.
8.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat indien een bewezenverklaring mocht volgen, de verdediging de eis van de officier van justitie een passende vindt.
8.3 Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, alsmede op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
In het bijzonder overweegt de rechtbank het navolgende.
De rechtbank heeft kennis genomen van een adviesrapportage d.d. 29 oktober 2010 van Reclassering Flevoland. De Reclassering signaleert in deze rapportage een gebrekkig probleembesef en probleemhantering bij verdachte. Verdachte lijkt vermijdingsgedrag te vertonen door zich te onttrekken aan situaties. Daarnaast bagatelliseert hij het ten laste gelegde en ziet hij de ernst van de ruzies met zijn echtgenote niet in. Omdat verdachte een ontkennende verdachte is, heeft de Reclassering geen inschatting kunnen maken van het recidiverisico. Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, adviseert de reclassering een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met de bijzondere voorwaarde van een behandelverplichting.
De rechtbank gaat bij de oplegging van de straf uit van landelijk vergelijkbare uitspraken waarbij er sprake was van huiselijk geweld. De rechtbank rekent het de verdachte zwaar aan dat hij blijkens een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 24 augustus 2011 meerdere malen voor huiselijk geweld is veroordeeld. Gelet op die eerdere veroordelingen komt naar het oordeel van de rechtbank de ernst van het bewezenverklaarde en de door de rechtbank in aanmerking genomen omstandigheden niet tot uitdrukking in de door de officier van justitie gevorderde straf.
De rechtbank is in dit geval van oordeel dat naast een voorwaardelijke vrijheidsstraf, teneinde reclasseringstoezicht mogelijk te maken, het opleggen van een werkstraf van aanzienlijke duur noodzakelijk is, omdat de aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, gelet ook op het strafrechtelijk verleden van de verdachte, door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten leiden, acht de rechtbank niet aanwezig.
9 TOEPASSELIJKHEID WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De beslissing berust op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 27, 45, 302 en 304 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Ten aanzien van de tenlastelegging
Vrijspraak
- verklaart het primair en subsidiair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 5 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde feit strafbaar;
- verklaart verdachte strafbaar;
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaren;
- bepaalt dat de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* op grond dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit;
* op grond dat verdachte gedurende de proeftijd de navolgende bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarde:
* dat verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen te geven door of namens de Reclassering Nederland, zulks zolang deze instelling dat gedurende de proeftijd nodig oordeelt, ook indien dit inhoudt het voltooien van reeds gestarte behandeling bij De Waag, met opdracht aan die instelling als bedoeld in artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht;
- veroordeelt verdachte tot een taakstraf, te weten een werkstraf voor de duur van 160 (honderdzestig) uren;
- beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 80 (tachtig) dagen hechtenis, althans een aantal dagen hechtenis dat evenredig is aan het niet verrichte aantal uren taakstraf;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, berekend naar de maatstaf van 2 (twee) uren taakstraf per dag;
- heft op het (geschorste) bevel voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Iedema, voorzitter en mrs. I.P.H.M. Severeins en A.J. van Dijk, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Doornwaard, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 03 oktober 2011.
Mr. Severeins is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.