ECLI:NL:RBZLY:2011:BT6274

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
6 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07.690202-10
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gewoonte witwassen en de rol van medeverdachten in financiële misdrijven

In deze zaak heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 6 september 2011 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van gewoonte witwassen. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was dat de verdachte, samen met medeverdachten, zich schuldig had gemaakt aan het plegen van witwassen over een periode van bijna negen jaar, van 14 december 2001 tot en met 16 juli 2010. De verdachte en haar medeverdachte hebben geen aannemelijke verklaringen gegeven voor de grote hoeveelheid geld die zij hebben overgemaakt en de verwerving van luxe goederen zoals een Opel Astra en een BMW 5er. De rechtbank baseerde haar oordeel op het Air Holland-arrest, waarin werd gesteld dat als uit feiten blijkt dat geld uit een misdrijf afkomstig is, dit voldoende is voor het bewijs van witwassen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte en haar medeverdachte in bewuste en nauwe samenwerking hebben gehandeld, waarbij zij elkaars auto’s gebruikten en geld uitwisselden. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte en haar medeverdachte een gewoonte hebben gemaakt van witwassen, wat resulteerde in een werkstraf van 240 uur, waarvan 140 uur voorwaardelijk. Tevens werden de in beslag genomen voertuigen verbeurd verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht
Parketnummer: 07.690202-10
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 6 september 2011
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende aan de [adres].
1. HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg. Er heeft eerdere behandeling plaatsgevonden op 19 oktober 2010 en 5 april 2011. De inhoudelijke behandeling heeft echter op 23 augustus 2011 plaatsgevonden. Het onderzoek heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting, waarbij verdachte, bijgestaan door
mr. [advocaat], advocaat te Arnhem, is verschenen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. C.J.W.M. Janssen, en van hetgeen door de raadsvrouw van verdachte en de verdachte naar voren is gebracht.
2. DE TENLASTELEGGING
De verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 14 december 2001 tot en met 16 juli 2010, te Almere, en/of te Amsterdam en/of te Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, al dan niet van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft/hebben verdachte en/of verdachtes mededader(s) meermalen, althans eenmaal, een voorwerp, te weten een of meerdere geldbedrag(en) (onder meer zoals beschreven in bijlage 5 van het dossier), en/of een (personen)auto (merk Opel, type Astra Cabrio) en/of een (personen) auto (merk BMW, type 5er) verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, althans van een voorwerp, te weten een of meerdere geldbedrag(en) en/of (een) auto('s), gebruik gemaakt, terwijl verdachte en/of verdachtes mededader(s) (telkens) wist(en) dat bovenomschreven voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf.
De rechtbank verbetert in de tenlastelegging een aantal kennelijke schrijffouten. De verdachte wordt naar het oordeel van de rechtbank daardoor niet in haar verdediging geschaad.
3. DE VOORVRAGEN
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN
4.1 Inleiding
Op 23 februari 2009 werd, met een proces-verbaal van overdracht, het resultaat van het onderzoek “25Azurite” aan de Afdeling Financiële Recherche Dienst van de Politie Flevoland overgedragen. Voor de overdracht richtte het onderzoek zich op de handel in verdovende middelen, mogelijk gepleegd door medeverdachte [medeverdachte]. Uit dit onderzoek bleek dat verdachte in de periode 5 januari 2005 tot 17 januari 2009 bij ongeveer 158 money transfers betrokken is geweest. Van de betreffende transacties werden zogeheten meldingen ongebruikelijke transacties (MOT meldingen) gedaan. Tevens bleek dat medeverdachte [medeverdachte] meerdere antecedenten had op het gebied van de Opiumwet, dat medeverdachte [medeverdachte] contacten had met criminelen, dat medeverdachte [medeverdachte] vermoedelijk in verdovende middelen handelde, dat medeverdachte [medeverdachte] een minimaal inkomen had, dat medeverdachte [medeverdachte] gebruik maakte van een Opel type Astra op naam van de medeverdachte, dat medeverdachte [medeverdachte] meerdere malen is gezien op het woonadres van de medeverdachte en dat de medeverdachte een gering inkomen had.
Een en ander leidde tot het vermoeden dat medeverdachte [medeverdachte] zich als pleger schuldig heeft gemaakt aan het delict gewoonte-witwassen. Tevens ontstond het vermoeden dat verdachte, destijds de vriendin van medeverdachte [medeverdachte], zich als (mede)pleger eveneens schuldig heeft gemaakt aan het delict gewoonte-witwassen.
Door de Afdeling Financiële Recherche Dienst van de Politie Flevoland werd een nader onderzoek ingesteld. Bij de Belastingdienst werden de inkomensgegevens van verdachte en medeverdachte [medeverdachte] opgevraagd. Verder werden bankgegevens opgevraagd en werd informatie opgevraagd bij de Gemeente Amsterdam Stadsbank van Lening. Voorts werden de uitgaven van verdachte en medeverdachte [medeverdachte] onderzocht en werden observaties verricht. Uit het onderzoek kwam naar voren dat de van verdachte en medeverdachte [medeverdachte] bij de belastingdienst bekende inkomensgegevens vermoedelijk onvoldoende waren voor de gebleken uitgaven.
De (contante) uitgaven en ontvangsten van verdachte en medeverdachte [medeverdachte] die uit andere dan legale (inkomsten)bronnen werden gefinancierd, werden als voorwerpen van witwassen nader onderzocht. Het betrof, voor zover relevant:
- verstuurde money transfers voor een totaalbedrag van € 42.200,-;
- een Opel Astra Cabrio met kenteken [kenteken];
- een BMW 5er met kenteken [kenteken] en Volkswagen Golf 1.9 TDI sportline met kenteken [kenteken];
- een ontvangen geldbedrag van € 30.000,-.
Nadere aanwijzingen dat de uitgaven zijn gefinancierd vanuit andere dan legale (inkomsten)bronnen werden verkregen uit een zogeheten “eenvoudige kasopstelling”.
Op 9 februari 2010 werd medeverdachte [medeverdachte] aangehouden. Medeverdachte [medeverdachte] werd zowel op 9 februari 2010 als op 10 februari 2010 door de politie gehoord.
Op 3 maart 2010 werd verdachte aangehouden. Zij werd op 3 maart 2010 door de politie verhoord.
Op 9 februari 2010 en op 11 februari 2010 werden een BMW 5er met kenteken [kenteken] respectievelijk een Opel Astra met kenteken [kenteken] in beslag genomen. Op 9 februari 2010 werd voorts een geldbedrag van € 1.775,40 in beslag genomen.
4.2 Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is voor een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
De officier van justitie heeft hiertoe gesteld, zakelijk weergegeven, als volgt.
Voor de gehanteerde toetsingscriteria is allereerst aangeknoopt bij een arrest van de Hoge Raad van 13 juli 2010 (LJN BM0787), het zogenoemde Air Holland arrest. Hieruit volgt dat als uit de feiten en omstandigheden blijkt dat het niet anders kan zijn dan dat het geld uit enig misdrijf afkomstig is, dit voldoende is voor het bewijs van witwassen. Uit een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 3 juli 2009 (LJN BJ1687) blijkt voorts dat als het geld met criminele herkomst tot het vermogen gaat behoren, het vermogen hierdoor besmet raakt. De verhoudingen zijn hierbij van belang; als het besmette deel groot is, dan raakt het kleinere, onbesmette deel besmet. Ten derde is in een arrest van de Hoge Raad van 7 oktober 2008 (LJN BD2774) bepaald dat het ontduiken van de belasting een fiscaal delict is en het betreffende geld daardoor een criminele herkomst heeft, zodat in een situatie als de onderhavige aan het delict witwassen kan worden toegekomen.
Voorts is uit de gehanteerde berekeningsmethode, te weten de kasopstelling, waarbij de totale uitgaven zijn afgezet tegen de beschikbare gelden, gebleken dat een bedrag van
€ 222.515,56 onverklaarbaar is. Beide verdachten hebben hierop een aantal punten ingebracht, die op basis van het in het Air Holland arrest geschetste toetsingskader zijn onderzocht.
Verdachte en medeverdachte [medeverdachte] hebben echter geen plausibele verklaring kunnen geven voor het eerdergenoemde onverklaarbare verschil tussen uitgaven enerzijds en inkomsten en vermogen anderzijds.
Ten aanzien van de betaling door [getuige 1] staat weliswaar op papier dat het een gift betreft, maar feit is dat het een compensatie was voor de inspanningen van medeverdachte [medeverdachte] voor de broer van [getuige 1] en het daardoor niet kunnen werken van medeverdachte [medeverdachte]. Deze beloning diende derhalve als inkomen belast te worden. Bovendien geldt dat ook een gift belast dient te worden. Voorts heeft [getuige 1] verklaard dat hij niet meer weet hoeveel geld hij heeft gegeven en dat hij twijfelde hoe het is betaald. Hiermee is niet aannemelijk geworden dat het een legale bron van inkomen betreft. Er is geen belasting over betaald en het bedrag is ten slotte direct van de rekening van verdachte gehaald. Aldus is er sprake van wiswassen ten aanzien van dit bedrag.
Ten aanzien de betalingen aan [get[betrokkene 1] is gebleken dat het geld is overgemaakt aan mevrouw [betrokkene 1] wonende aan de [adres] te Paramaribo. Getuige [betrok[getuige 2] – een man – kent dat adres niet en gaf voorts aan dat het gelden uit sponsoring zou betreffen. Dit is echter niet geloofwaardig. Bedrijven betalen immers doorgaans niet cash. In Nederland is dit in elk geval niet gebruikelijk en de stelling dat dit wel gebeurd zou zijn vraagt derhalve om een nadere uitleg. Nu deze uitleg ontbreekt, acht de officier van justitie het verhaal van [betrok[getuige 2] dat het hier legale inkomsten betreft niet aannemelijk.
Ten aanzien van de verklaring van getuige [getuige 2] geldt dat het niet noodzakelijk is om over een Nederlands paspoort te beschikken om geld over te maken. Ook zijn verklaring is derhalve niet aannemelijk en bovendien heeft medeverdachte [medeverdachte] niet zelf hierover verklaard.
Voorts is namens medeverdachte [medeverdachte] gesteld dat hij geld van zijn broer heeft ontvangen en dat dit geld als gift moet worden aangemerkt. Medeverdachte [medeverdachte] kan hierin niet worden gevolgd nu hij werkzaamheden voor zijn broer heeft verricht, onder andere als portier bij Mambo. Het geld dat hij van zijn broer heeft ontvangen vormt een tegenprestatie voor deze werkzaamheden en moet als inkomen uit arbeid worden aangemerkt. Medeverdachte [medeverdachte] had het als zodanig bij de belastingdient moeten opgeven. Bovendien beschikte medeverdachte [medeverdachte] niet over de vereiste vergunning om portierswerkzaamheden te verrichten. Ook om die reden zijn de betreffende inkomsten uit misdrijf verkregen.
Aldus is een bedrag van € 222.515,56 gebleken, dat niet verklaard kan worden uit legale bron. Verder is er zeer minimaal vermogen aanwezig, dus dat is eveneens besmet. De money transfers zijn niet verklaard en komen derhalve uit een besmet vermogen.
Dat er “verhuld” is overgemaakt blijkt ook uit het feit dat [betrok[getuige 2] geld heeft ontvangen op een naam en adres van een ander.
Ten aanzien van de BMW geldt dat de verkoper van de betreffende auto heeft verklaard dat het verhaal van medeverdachte [medeverdachte] niet klopt. Voor wat betreft de Opel Astra volgt uit de verklaring van verdachte dat de inruilwaarde van de Golf tweeënhalf maal zo groot was als het bedrag dat zij er zelf voor betaald zou hebben. Een uitleg voor deze opmerkelijke bedragen is niet gegeven. Kennelijk lag het geld voor de aanschaf van de Astra cash thuis. Volgens de bij de Belastingsdienst bekende rentebasegegevens hadden verdachte en medeverdachte [medeverdachte] echter niet de beschikking over een hoeveelheid geld zoals hier aan de orde.
Ten slotte is door de politie geconstateerd dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] een gezamenlijke huishouding hadden, maar belangrijker is dat vast is komen te staan dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] geld met elkaar uitwisselden. Wat de officier van justitie betreft staat buiten kijf dat medeverdachte [medeverdachte] het inzicht had dat het beschikbare geld uit een misdrijf afkomstig was. Hierbij speelt een rol dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] een baan hadden, maar de inkomsten van medeverdachte [medeverdachte] dusdanig laag waren dat hij daar niet van kon rondkomen.
Verdachte kende medeverdachte [medeverdachte] al 17 jaar. Haar voorwaardelijk opzet blijkt uit haar eigen verklaring, dat ze in 2001 al had geleerd dat ze niets wilde weten. Bovendien volgt uit het dossier dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] de beide auto’s uitwisselden en ze elkaars boetes betaalden. De € 30.000,- van [getuige 1] was een tegenprestatie voor door medeverdachte [medeverdachte] verrichte diensten en als zodanig voor hem bestemd, maar verdachte ontving het geld op haar rekening, haalde het geld er vervolgens vanaf en heeft er in elk geval een deel van gebruikt.
Ten aanzien van beide verdachten luidt de conclusie dan ook dat witwassen wettig en overtuigend bewezen kan worden. Gelet op de periode waarover witwassen bewezen kan worden en het grote aantal witwashandelingen, kan het witwassen gekenschetst worden als een levensstijl. Hiermee kan wettig en overtuigend bewezen worden dat er sprake is van een gewoonte maken van witwassen.
4.3 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat van het ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. Zij heeft daartoe - zoals vervat in de pleitnota - kort weergegeven het volgende aangevoerd.
Ten eerste heeft de raadsvrouw betoogd dat een eenvoudige kasopstelling onvoldoende is om het delict witwassen wettig en overtuigend te bewijzen. Zij heeft hiervoor verwezen naar een uitspraak van deze rechtbank d.d. 22 juni 2010 (LJN BM9570). De raadsvrouw heeft vervolgens aangevoerd dat de eenvoudige kasopstelling niet als bewijsmiddel jegens verdachte kan dienen en dat ook voorts enig doorslaggevend bewijsmiddel ontbreekt. Verdachte heeft niets te maken gehad met de money transfers. Het geld voor de Opel Astra heeft ze zelf gespaard en de BMW heeft ze slechts gebruikt omdat medeverdachte [medeverdachte] haar auto had stuk gereden. Ten aanzien van het geld van [getuige 1] heeft het Openbaar Ministerie verzuimd nader onderzoek te doen of [getuige 1] het bedrag reeds “netto”geschonken had en wordt tevens het verweer gevoerd dat schenking vanwege een morele verplichting vrij is van schenkbelasting. Wat de raadsvrouw betreft staat vast dat het onderzoek in onderhavige zaak niet heeft geresulteerd in direct bewijs voor een criminele herkomst van het geld.
Tot slot heeft de raadsvrouw verweer gevoerd op een aantal posten in de berekening van de kasopstelling.
4.4 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft kennisgenomen van het onderliggende strafdossier en van hetgeen bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gebracht.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte als medepleger schuldig is aan gewoonte- witwassen, op de wijze zoals hierna onder 5 bewezen is verklaard.
De rechtbank overweegt hiertoe dat geen direct bewijs noodzakelijk is ten aanzien van het delictsbestanddeel “uit enig misdrijf afkomstig”. Uit het arrest van de Hoge Raad van 13 juli 2010 (LJN BM0787) volgt dat indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, dit delictsbestanddeel niettemin bewezen kan worden geacht indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het geld uit enig misdrijf afkomstig is. Het is aan het Openbaar Ministerie bewijs te leveren waaruit zodanige feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid. Een door de verdachte gegeven verklaring voor de herkomst van het geld, die niet zo onwaarschijnlijk is dat zij bij de vorming van het bewijsoordeel zonder meer terzijde behoort te worden gesteld, dient nader te worden onderzocht.
De rechtbank stelt vast dat zowel verdachte als medeverdachte [medeverdachte] een aantal verklaringen heeft gegeven voor het geconstateerde verschil tussen de inkomsten en uitgaven. Diverse getuigen zijn in dit kader gehoord. Zo heeft getuige [getuige 1] verklaard over het bedrag van € 30.000,- en hebben getuigen [getuige 3] en [betrok[getuige 2] verklaard over bepaalde money transfers. Getuige [getuige 4] heeft verklaard over de inruil van de BMW en getuige [getuige 5], de broer van medeverdachte [medeverdachte], over de mogelijke inkomsten die medeverdachte [medeverdachte] bij hem genereerde . In het hiernavolgende zal de rechtbank ingaan op de betreffende verklaringen.
Voor wat betreft de verweren die door de raadsvrouw en deels door verdachte eerst ter zitting zijn gevoerd, overweegt de rechtbank dat het openbaar ministerie geen gelegenheid heeft gehad om dienaangaande nader onderzoek te verrichten. Bovendien heeft verdachte zich ter terechtzitting grotendeels op haar zwijgrecht beroepen, waardoor het niet mogelijk is gebleken verdachte hierover (nader) te bevragen. Deze verweren zijn naar het oordeel van de rechtbank derhalve tardief en onvoldoende onderbouwd en deze zullen zonder nadere bespreking worden gepasseerd.
Money transfers
In de periode van 5 januari 2005 tot en met 5 september 2009 heeft medeverdachte [medeverdachte] voor in totaal € 42.350,-- aan zogeheten money transfers verstuurd. Een overzicht van deze transacties is als bijlage 5 aan het dossier toegevoegd. Gevraagd naar deze transacties heeft medeverdachte [medeverdachte] bij de politie verklaard dat het bedrijf waarvoor hij werkte, Surigoud, op kleine schaal wel eens geld verstuurde voor klanten. Het verzenden zelf werd niet door medeverdachte [medeverdachte], maar door zijn collega’s uitgevoerd. Medeverdachte [medeverdachte] heeft voorts verklaard voor zichzelf wel eens geld naar Suriname te hebben gestuurd. De laatste keer zou dat € 500,- voor een vriend zijn geweest en hij zou ook eens
€ 100,- aan zijn tante hebben gestuurd. “Verder heb ik nooit geld gestuurd”, aldus medeverdachte [medeverdachte].
Getuige [getuige 2] is bij de rechter commissaris geconfronteerd met de aan hem gerichte money transfers . Hij heeft hierover verklaard dat medeverdachte [medeverdachte] op zijn verzoek wat geld aan hem heeft gestuurd. Het zou gaan om zijn eigen geld, een bedrag van circa
€ 1.000,- dat medeverdachte [medeverdachte] in drie keer zou hebben overgemaakt.
Getuige [betrok[getuige 2] heeft verklaard dat hij medeverdachte [medeverdachte] verzocht heeft om een bedrag van € 4.000,- over te maken. Het zou gaan om gelden die verband hielden met sponsoring. In reactie op de vragen hoe het kan dat de money transfer op naam van [betrokkene 2] (in plaats van [...]) [betrok[getuige 2] is gesteld en dat geadresseerde een vrouw zou zijn, heeft [betrok[getuige 2] slechts geantwoord dat hij hiervoor geen verklaring heeft.
De rechtbank overweegt hieromtrent dat de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] en de getuigenverklaringen die op zijn verzoek zijn afgelegd, geen afdoende verklaring geven voor de noodzaak en het doel van het grote aantal door medeverdachte [medeverdachte] uitgevoerde money transfers.
Opel Astra
Verdachte heeft ten aanzien van de Opel Astra verklaard, dat zij deze auto betaald heeft met cash spaargeld. Zij heeft verklaard de auto bij een dealer in Amsterdam te hebben gekocht voor ongeveer € 40.000,-. De auto die zij daarvoor reed, een Golf cabriolet, heeft zij particulier verkocht. De opbrengst van deze verkoop zou € 18.000,- hebben bedragen, terwijl zij de Golf cabriolet voor NLG 15.000,- zou hebben gekocht. Medeverdachte [medeverdachte] zou tussen de € 2.000,- en € 5.000,- hebben meebetaald. Ter terechtzitting is verdachte gevraagd naar het opmerkelijke verschil tussen het bedrag waarvoor zij de Golf cabriolet heeft gekocht en het bedrag dat deze bij verkoop zou hebben opgebracht. Zij had hiervoor echter geen aannemelijke verklaring. Medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard dat hij in de Opel Astra heeft gereden, dat verdachte de auto heeft gekocht en dat verdachte de benodigde reparaties en de verzekering betaalde. Medeverdachte [medeverdachte] heeft ter terechtzitting bovendien verklaard dat hij in de Opel Astra reed als zijn BMW stuk was. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er geen legale bekostiging van de Opel Astra heeft plaatsgevonden en dat verdachte de Opel Astra voorhanden heeft gehad, welke onmiddellijk afkomstig was uit enig misdrijf.
BMW
Ten aanzien van de BMW heeft medeverdachte [medeverdachte] verklaard dat hij deze voor
€ 15.000,- heeft gekocht. Zijn eigen auto, een Volkwagen Golf, zou hij voor € 10.000,- hebben ingeruild. Op de vraag hoe de auto is betaald, heeft medeverdachte [medeverdachte] geantwoord “met gesloten beurs tot nu toe”. Medeverdachte [medeverdachte] heeft voorts verklaard zelf grotendeels gebruik te maken van de BMW, maar dat verdachte er “de laatste vier maanden” in reed.
Getuige [getuige 4] heeft bij de politie verklaard dat de BMW toen hij hem kocht circa
€ 30.000,- tot € 33.000,- waard was. Na een hagelbui zou [getuige 4] de BMW hebben doorverkocht aan medeverdachte [medeverdachte] . Hiervan zou een koopcontract zijn opgemaakt, welk medeverdachte [medeverdachte] ook in zijn bezit zou hebben. Medeverdachte [medeverdachte] zou inmiddels € 12.000,- hebben betaald en [getuige 4] zou nog € 4.750,- van medeverdachte [medeverdachte] tegoed hebben. Voorts heeft [getuige 4] verklaard dat de waarde van de BMW toen hij deze aan medeverdachte [medeverdachte] verkocht circa € 18.000,- bedroeg. Bij de rechter commissaris heeft getuige [getuige 4] verklaard dat de vraagprijs voor de BMW € 30.000,- bedroeg, dat medeverdachte [medeverdachte] een Golf heeft ingeruild en dat uiteindelijk een restbedrag is afgesproken van circa € 15.000,- à € 18.000,-. Geconfronteerd met zijn eerdere verklaring bij de politie over de waarde van de BMW bij verkoop aan medeverdachte [medeverdachte], heeft [getuige 4] bij de rechter commissaris geantwoord dat hij zich dan vergist moet hebben; het bedrag van € 18.000,- betrof de waarde van de BMW nadat de Golf was ingeruild. Geconfronteerd met de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] dat hij € 15.000,- heeft betaald, heeft [getuige 4] geantwoord dat dit niet klopt.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen van [getuige 4] en medeverdachte [medeverdachte] dusdanig uiteenlopen dat de door verdachte afgelegde verklaring op dit punt als onaannemelijk dient te worden gepasseerd. Aldus heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank de BMW voorhanden gehad, terwijl deze onmiddellijk of middellijk afkomstig was uit enig misdrijf.
Geld [getuige 1]
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij een betaling van € 30.000,- aan medeverdachte [medeverdachte] heeft gedaan. Medeverdachte [medeverdachte] had namelijk de broer van [getuige 1] geholpen en is hiervoor gedurende twee à drie maanden in Suriname geweest. Omdat medeverdachte [medeverdachte] in die periode zijn werk moest stoppen heeft [getuige 1] hem een compensatie betaald voor de geleverde vriendendienst.
Zowel verdachte als medeverdachte [medeverdachte] heeft in dit verband verklaard dat het bedrag van € 30.000,- op de bankrekening van verdachte is overgemaakt en dat zij er beiden gebruik van hebben gemaakt. Verdachte heeft bovendien verklaard dat zij het geld direct van haar rekening heeft afgehaald en het vervolgens in haar huis heeft bewaard. Verdachte heeft verder verklaard dat zij het bedrag heeft gemeld aan Kardoes, de organisatie die haar belastingaangifte deed.
De rechtbank overweegt dat van voornoemd bedrag geen opgave is gedaan bij de belastingdienst en dat er (derhalve) geen belasting over is betaald terwijl dit wel had dienen te gebeuren. In het geval van medeverdachte [medeverdachte] had het als inkomsten uit arbeid moeten worden opgegeven, nu het hier ging om een tegenprestatie voor verrichte diensten. De rechtbank tekent hierbij aan dat ook als het een gift zou zijn geweest hiervan, gelet op de hoogte van het bedrag, opgave had moeten worden gedaan. In het geval van verdachte had zij het in ieder geval moeten opgeven als vermogen. Hiermee staat vast dat sprake is van een fiscaal delict waarmee de herkomst van het geld uit enig misdrijf een feit is.
Conclusie
De rechtbank overweegt op grond van het voorgaande dat ten aanzien van de money transfers, de Opel Astra cabrio, de BMW 5er en het bedrag van € 30.000,- afkomstig van [getuige 1] niet anders kan worden geoordeeld dan dat deze een legale herkomst ontberen, zodat de betreffende geldbedragen kennelijk uit enig misdrijf afkomstig zijn.
De rechtbank is hierbij van oordeel dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] in bewuste en nauwe samenwerking hebben gehandeld. Zo hebben zij elkaars auto’s over en weer gebruikt, heeft medeverdachte [medeverdachte] meebetaald bij de aanschaf van de Opel Astra, betaalde verdachte de autoverzekering ten behoeve van verdachte en hebben zij beiden gebruik gemaakt van het geld van [getuige 1], dat medeverdachte op haar rekening ontving, terwijl het bedrag voor verdachte bestemd was.
De rechtbank is voorts van oordeel dat medeverdachte [medeverdachte]’s opzet gericht was op het witwassen. De rechtbank acht immers wettig en overtuigend bewezen dat medeverdachte [medeverdachte] de 158 verdachte transacties/ money transfers heeft uitgevoerd, dat hij zijn BMW5er, evenals een deel van de Opel Astra cabrio heeft gefinancierd met gelden die uit enig misdrijf afkomstig zijn en dat hij gebruik heeft gemaakt van het bedrag van € 30.000,- in de wetenschap dat hierover geen belasting was betaald.
Voor zover verdachte gebruik heeft gemaakt van geld waarover, naar zij moest weten, ten onrechte geen belasting was betaald kan ook ten aanzien van haar boos opzet aanwezig worden geacht. Voor het overige is naar het oordeel ten aanzien van verdachte in ieder geval sprake van voorwaardelijk opzet op het witwassen. Zij was bekend met de contacten met justitie van medeverdachte [medeverdachte] en was op de hoogte van het feit dat hij onvoldoende inkomen genereerde voor zijn levensstijl. De rechtbank acht hierbij relevant de opmerking die verdachte maakte tijdens haar verhoor, namelijk: “Ik heb in 2001 geleerd dat ik niets wil weten” . Door geen vragen te stellen over de herkomst van het geld van medeverdachte [medeverdachte] heeft verdachte willens en wetens de kans aanvaard dat het beschikbare geld uit een misdrijf afkomstig was.
Derhalve is de rechtbank van oordeel dat verdachte en medeverdachte - gezien de lange periode waarin zij het ten laste gelegde hebben begaan - zich schuldig hebben gemaakt aan gewoonte-witwassen.
Ten aanzien van het verweer dat een eenvoudige kasopstelling als enig bewijsmiddel onvoldoende is merkt de rechtbank tot slot op dat uit bovenstaande overwegingen blijkt dat het oordeel van de rechtbank op andere bewijsmiddelen dan alleen de kasopstelling is gebaseerd, zodat het gevoerde verweer grondslag mist.
5 BEWEZENVERKLARING
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op een of meer tijdstippen gelegen in de periode van 14 december 2001 tot en met 16 juli 2010, in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers hebben verdachte en verdachtes mededaders meermalen een voorwerp, te weten geldbedragen (onder meer zoals beschreven in bijlage 5 van het dossier), en een personenauto (merk Opel, type Astra Cabrio) en een personenauto (merk BMW, type 5er) verworven, voorhanden gehad, overgedragen en omgezet, althans van een voorwerp, te weten geldbedragen en auto’s gebruik gemaakt, terwijl verdachte en verdachtes mededaders wisten dat bovenomschreven voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.
Van het meer of anders ten laste gelegde zal verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
6. KWALIFICATIE
Het bewezene levert op: van het plegen van witwassen een gewoonte maken.
7. DE STRAFBAARHEID
De feiten en verdachte zijn strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die de strafbaarheid opheffen of uitsluiten.
8. DE STRAFOPLEGGING
8.1 De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het door hem bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot 240 uur werkstraf. De officier van justitie heeft hierbij opgemerkt dat wat hem betreft in de door hem te vorderen verbeurdverklaring van de auto’s een deel van de straf is verwerkt.
8.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van een op te leggen straf opgemerkt dat een gevangenisstraf enkel contraproductief zal werken. Zij heeft voorts verwezen naar een uitspraak van deze rechtbank van 4 mei 2011 (LJN BQ3551) waarbij een vrouw is veroordeeld tot 80 uur taakstraf.
8.3 Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend, waarbij het volgende wordt overwogen.
Verdachte heeft zich als medepleger schuldig gemaakt aan witwassen. Door (mede) haar handelen zijn criminele opbrengsten aan het zicht van justitie onttrokken door daaraan een schijnbaar legale herkomst te verschaffen, waardoor de integriteit van het financiële en economische verkeer is geschonden.
Op grond van de stukken van voornoemd voorbereidend onderzoek en gelet op hetgeen ter terechtzitting naar voren is gebracht stelt de rechtbank vast dat medeverdachte een onevenredig grote rol ten opzichte van verdachte heeft gespeeld bij het verkrijgen van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Zo staan de verzonden money transfers op de naam van medeverdachte en betreffen het beltegoed, de vliegreizen, de contanten en de verbouwingskosten eveneens slechts medeverdachte.
Gezien de omvang van het witwassen en de duur van de periode waarbinnen de feiten gepleegd zijn, is de rechtbank van oordeel dat een gedeeltelijk voorwaardelijke taakstraf, te weten werkstraf, passend is. Het voorwaardelijke deel dient daarbij om te voorkomen dat verdachte zich in de toekomst nogmaals schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Bij haar beslissing ten aanzien van de op te leggen straf en strafmaat heeft de rechtbank rekening gehouden met een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 10 maart 2011.
9 BESLAG
9.1 De vordering van de officier van justitie
Ten aanzien van het beslag heeft de officier van justitie aangevoerd dat de beide auto’s verbeurd dienen te worden verklaard. De officier van justitie heeft hierbij opgemerkt dat de auto’s reeds zijn vervreemd.
De officier van justitie heeft tevens opheffing van het strafvorderlijk beslag verzocht.
9.2 Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van het beslag heeft de raadsvrouw betoogd dat de in beslag genomen goederen dienen te worden teruggegeven aan verdachte, waarbij zij heeft opgemerkt dat met name de Opel Astra voor verdachte van belang is.
9.3 Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de in beslag genomen voorwerpen is de rechtbank van oordeel dat de BMW 5er met kenteken [kenteken] en de Opel Astra met kenteken [kenteken] verbeurd verklaard dienen te worden. De strafvorderlijke beslagen op de beide auto’s evenals het strafvorderlijk beslag op het geldbedrag van € 1.775,40 zullen worden opgeheven.
10. TOEPASSELIJKHEID WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De beslissing berust op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 27, 33, 33a, 47, 420bis en 420ter van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
11. BESLISSING
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 5 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde feit strafbaar;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- legt aan verdachte op een taakstraf, te weten een werkstraf, voor de duur van 240 uren, waarvan 140 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar;
- bepaalt dat de voorwaardelijke straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast op grond dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
- beveelt dat - voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet of niet naar behoren verricht - de werkstraf wordt vervangen door 120 dagen hechtenis, althans een aantal dagen hechtenis dat evenredig is aan het niet verrichte aantal uren werkstraf;
Beslag
- verklaart verbeurd de voorwerpen, te weten de personenauto BMW 5er met kenteken [kenteken], de personenauto Opel Astra met kenteken [kenteken];
- heft op de (strafvorderlijke) beslagen zoals gelegd op de personenauto BMW 5er met kenteken [kenteken], de personenauto Opel Astra met kenteken [kenteken] en het geldbedrag van € 1.775,40.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.I. van der Kris, voorzitter, mrs. A.J. van Dijk en
H.H.J. Harmeijer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. B. Nitrauw als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 september 2011.
mr. H.H.J. Harmeijer is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.