RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Parketnummer: 07.690359-10 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 6 september 2011
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres].
1 HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het onderzoek heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 23 augustus 2011 te Lelystad, waarbij verdachte, bijgestaan door mr. [advocaat], advocaat te ‘s Gravenhage, is verschenen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. B.E.M. van der Ven en van de standpunten door de raadsman van verdachte naar voren gebracht.
De verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in de periode van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2008 in de gemeente Almere (meermalen) ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarige dochter, [slachtoffer], geboren op [geboortedatum slachtoffer], bestaande die ontucht hierin dat hij meermalen, in ieder geval eenmaal
- de (ontblote) vagina van die [slachtoffer] heeft betast en/of
- tegen die [slachtoffer] is gaan aanliggen en/of zijn arm(en) om haar heen heeft geslagen (terwijl zij samen in bed lagen) en/of
- (vervolgens) het lichaam van die [slachtoffer] heeft gestreeld en/of betast en/of
- tussen de (ontblote) benen van die [slachtoffer] heeft gestreeld en/of gewreven en/of
- (over) de vagina van die [slachtoffer] heeft gewreven en/of gestreeld (terwijl zij een onderbroek droeg) en/of
- die [slachtoffer] tegen zich heeft aangetrokken/aangeduwd (terwijl zij in bed lagen en hij, verdachte, een erectie had) en/of
- (vervolgens) zijn penis heeft geduwd tegen de billen en/of de rug van [slachtoffer] (terwijl hij een erectie had);
hij in de periode van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2008 in de gemeente Almere, (meermalen) met [slachtoffer] (geboren [geboortedatum slachtoffer]), die toen (telkens) de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, (telkens) een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit het meermalen, in ieder geval eenmaal
- betasten van de (ontblote) vagina van die [slachtoffer] en/of
- tegen die [slachtoffer] aan gaan liggen en/of zijn arm(en) om haar heen slaan (terwijl zij samen in bed lagen) en/of
- (vervolgens) strelen en/of betasten van het lichaam van die [slachtoffer] en/of
- strelen en/of wrijven tussen de (ontblote) benen van die [slachtoffer] en/of
- wrijven en/of strelen (over) de vagina van die [slachtoffer] (terwijl zij een onderbroek droeg) en/of
- tegen zich aantrekken/aanduwen van die [slachtoffer] terwijl zij in bed lagen (en hij, verdachte, een erectie had) en/of
- (vervolgens) duwen van zijn penis tegen de billen en/of de rug van [slachtoffer] (terwijl hij een erectie had).
Ten gevolge van een kennelijke vergissing staat in de tenlastelegging in de tweede regel "minderjarig" in plaats van "minderjarige". De rechtbank herstelt deze vergissing door het laatste te lezen voor het eerste. Naar het oordeel van de rechtbank wordt de verdachte daardoor in zijn verdediging niet geschaad.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN
Op 8 april 2010 voerden twee verbalisanten van de regiopolitie Flevoland een intake-gesprek met [aangever], waarin [aangever] verklaarde dat verdachte hun gezamenlijke, minderjarige dochter, [slachtoffer], geboren op [geboortedatum slachtoffer], betast had.
Op 20 april 2010 werd [aangever] nader gehoord en deed zij aangifte van incest door verdachte jegens zijn dochter [slachtoffer].
Vervolgens werd [slachtoffer] op 30 juni 2010 gehoord in een kindvriendelijke studio. Tevens werden enkele getuigen gehoord en ten slotte werd verdachte op 10 november 2010 verhoord, waarbij hij een bekennende verklaring afgelegde .
4.2 Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat er ten aanzien van de beide ten laste gelegde feiten voldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is voor een bewezenverklaring, waarbij sprake is van eendaadse samenloop. Zij heeft hiertoe verwezen naar de bekennende verklaring van verdachte, de verklaring van aangeefster en de verklaring van getuige [getuige 1].
4.3 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de gedragingen, zoals in de tenlastelegging gesteld onder de aandachtsstreepjes 2, 3 en 4, niet kunnen worden gekwalificeerd als een strafbaar feit. Voorts heeft de raadsman betoogd dat de ten laste gelegde periode te lang is, nu gezien de bekennende houding van verdachte niet mag worden getwijfeld aan zijn verklaring dat er slechts twee incidenten zijn geweest, die kort na elkaar plaats hebben gevonden. Voor het overige heeft de raadsman gesteld dat er voldoende bewijs voor een bewezenverklaring voorhanden is.
4.4 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft kennisgenomen van de inhoud van de stukken van het onderliggende strafdossier en van hetgeen bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gebracht.
De rechtbank overweegt het volgende.
Aangeefster heeft verklaard dat [slachtoffer] eind 2008 tijdens het afdrogen tegen haar zei: “Dit doet pijn, als papa dat doet”, terwijl aangeefster op dat moment [slachtoffer]s vagina afdroogde. [slachtoffer] heeft blijkens de aangifte hierna nog enkele malen soortgelijke opmerkingen gemaakt en heeft tevens meerdere malen gezegd: “Het doet ook pijn als papa tegen mij aanligt”.
Toen aangeefster verdachte hiermee confronteerde, heeft verdachte blijkens de aangifte onder meer verklaard dat hij [slachtoffer] tussen de beentjes “gekribbeld” en “gekroeld” had.
Verdachte heeft bij de politie een bekennende verklaring afgelegd, welke hij ter terechtzitting heeft gehandhaafd.
Verdachte heeft ter terechtzitting over zijn handelen verklaard dat er twee incidenten met [slachtoffer] zijn voorgevallen in april, mei of juni 2007 in de destijds echtelijke woning in Almere, waarbij hij beide malen met [slachtoffer] in bed lag en [slachtoffer] tussen haar benen heeft gestreeld. De eerste maal heeft hij daarnaast over [slachtoffer]s vagina gestreeld, terwijl ze een onderbroek droeg. De tweede maal heeft verdachte [slachtoffer]s ontblote vagina betast en heeft hij [slachtoffer] tegen zich aangeduwd. Dit laatste terwijl hij een erectie had en hij daarbij zijn erecte penis tegen de rug van [slachtoffer] duwde. Verdachte heeft ten slotte verklaard dat hij zich de tweede maal realiseerde dat hij seksuele gevoelens voor zijn dochter had en dat niet de bedoeling was, waarop hij stopte.
Verdachte heeft bovengenoemde handelingen gepleegd bij zijn biologische dochtertje van destijds vier jaar, dat hij samen met aangeefster verzorgde. Deze handelingen zijn van seksuele aard en daardoor in strijd met de sociaal-ethische norm. De rechtbank is derhalve van oordeel dat de handelingen van verdachte zoals ten laste gelegd als ontuchtig kunnen worden aangemerkt.
Aldus staat naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend vast dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van ontucht met zijn minderjarige kind en het plegen van de ontuchtige handelingen met een minderjarige zoals hierna onder 5 bewezen is verklaard.
Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de gedragingen, zoals in de tenlastelegging gesteld onder de aandachtsstreepjes 2 en 3, niet kunnen worden gekwalificeerd als ontuchtig. Het onder aandachtstreepje 4 gestelde kan echter gezien de verklaringen van verdachte en in het licht van het overige bewezen verklaarde niet anders gezien worden dan ontuchtig.
Ten slotte is de rechtbank met de raadsman van oordeel dat voldoende vast staat dat de betrokken handelingen gedurende een kortere periode dan ten laste gelegd, plaatsgevonden hebben.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
in de periode van 1 april 2007 tot en met 30 juni 2007 in de gemeente Almere meermalen ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarige dochter, [slachtoffer], geboren op [geboortedatum slachtoffer], bestaande die ontucht hierin dat hij
- de ontblote vagina van die [slachtoffer] heeft betast en
- meermalen tussen de benen van die [slachtoffer] heeft gestreeld en
- over de vagina van die [slachtoffer] heeft gestreeld terwijl zij een onderbroek droeg en
- die [slachtoffer] tegen zich heeft aangeduwd terwijl zij in bed lagen en hij, verdachte, een erectie had en
- vervolgens zijn penis heeft geduwd tegen de rug van [slachtoffer] terwijl hij een erectie had;
in de periode van 1 april 2007 tot en met 30 juni 2007 in de gemeente Almere, meermalen met [slachtoffer] (geboren [geboortedatum slachtoffer]), die toen telkens de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, telkens ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit het
- betasten van de ontblote vagina van die [slachtoffer] en
- meermalen strelen tussen de benen van die [slachtoffer] en
- strelen over de vagina van die [slachtoffer] terwijl zij een onderbroek droeg en
- tegen zich aanduwen van die [slachtoffer] terwijl zij in bed lagen en hij, verdachte, een erectie had en
- vervolgens duwen van zijn penis tegen de rug van [slachtoffer] terwijl hij een erectie had.
Van het meer of anders ten laste gelegde zal verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
ontucht plegen met zijn minderjarig kind
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen.
De feiten en verdachte zijn strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die de strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
8.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, waarvan 4 voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en als bijzondere voorwaarden begeleiding door de reclassering en behandeling bij De Waag.
8.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van een op te leggen straf opgemerkt dat verdachte van meet af aan heeft beseft dat hij verkeerd gehandeld heeft en heeft getracht een oplossing te vinden, waarbij hij het belang van [slachtoffer] in het oog wilde houden. Hiertoe is verdachte echter onmachtig geweest door toedoen van derden. Zo wilde verdachte hulp zoeken bij het maatschappelijk werk, wat aangeefster niet wenste.
Tevens heeft de raadsman opgemerkt dat het voorval enkele jaren geleden uit is gekomen, maar aangeefster en verdachte vervolgens nog lang samen hebben geleefd, waarbij verdachte ook participeerde in de verzorging van [slachtoffer].
Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte geen justitiële documentatie heeft, vrijwillig hulpverlening heeft gezocht en aanvaard en dat het recidiverisico laag is.
Ten slotte heeft de raadsman gesteld dat de door hem verzochte partiële vrijspraak door dient te werken in de strafoplegging, waarbij dient mee te spelen dat de onderhavige incidenten hebben geresulteerd in een echtscheiding en financiële problemen, waardoor verdachte reeds vergelding heeft ondervonden.
De raadsman heeft verzocht verdachte een geheel voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarde begeleiding door de reclassering. Subsidiair heeft de raadsman verzocht verdachte een onvoorwaardelijke werk- of leerstraf op te leggen.
8.3 Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend, waarbij het volgende wordt overwogen.
Verdachte heeft ontucht gepleegd met zijn minderjarige dochter en ontuchtige handelingen bij haar verricht.
Dergelijk misbruik kan langdurige gevolgen hebben voor het slachtoffer, omdat er sprake is van ernstige schending van de integriteit van het lichaam van het slachtoffer. Bovendien is er kans op een scheefgroei in de psycho-seksuele ontwikkeling van het slachtoffer. Door het handelen van verdachte kan ten slotte het vertrouwen in de medemens bij zijn dochter ernstig verstoord raken. De ervaring leert dat dit vaak het gevolg is van feiten als door verdachte begaan. Het voorgaande klemt temeer nu het slachtoffer erop mocht vertrouwen dat zij volledig veilig was bij haar vader. Dat hij dit vertrouwen heeft beschaamd, rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
Bij haar beslissing ten aanzien van de op te leggen straf en strafmaat heeft de rechtbank voorts rekening gehouden met een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 18 juli 2011 en na te noemen reclasseringsrapportages en psychologisch onderzoek pro justitia.
Uit de reclasseringsrapportages d.d. 22 juli 2011 en 11 augustus 2011 blijkt dat verdachte sinds april 2011 op vrijwillige basis een behandeling bij De Waag ondergaat en naar verwachting medio september 2011 kan starten met groepsbehandeling. Het risico op recidive en onttrekken aan voorwaarden wordt ingeschat als laag. Geadviseerd wordt om verdachte een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldingsgebod en behandelverplichting bij De Waag, inhoudende de Training Zedendelinquenten.
Uit het psychologisch onderzoek pro justitia d.d. 5 augustus 2011, uitgevoerd door M. Spring in ’t Veld, orthopedagoog-generalist, blijkt dat er geen sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van verdachte of een ziekelijke stoornis. Het ten laste gelegde kan, indien bewezen, dan ook in volledige mate worden toegerekend. De kans op recidive is laag. Geadviseerd wordt verdachte een voorwaardelijk strafdeel op te leggen met als bijzondere voorwaarde dat verdachte zich houdt aan de aanwijzingen van de Reclassering, ook als dat inhoudt dat verdachte de reeds ingezette behandeling bij De Waag blijft volgen.
De rechtbank neemt de conclusies en adviezen zoals deze voortvloeien uit de rapportages over en maakt die tot de hare.
De rechtbank concludeert derhalve op grond van het rapport van de deskundige Spring in ‘t Veld dat de bewezen verklaarde feiten in volledige mate aan verdachte kunnen worden toegerekend.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat een gevangenisstraf passend is, omdat de aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden.
De rechtbank overweegt echter dat er drie jaar is verstreken sinds de feiten aan het licht kwamen en dat verdachte nadien nog enkele jaren als verzorger van [slachtoffer] in het gezin heeft geleefd. Daarom acht de rechtbank het passend om de gevangenisstraf geheel voorwaardelijk op te leggen, teneinde verdachte ervan te weerhouden in de toekomst strafbare feiten te plegen en om het opleggen van de bijzondere voorwaarden mogelijk te maken zoals geadviseerd door de reclassering. In het licht van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat daarnaast een onvoorwaardelijke taakstraf, te weten werkstraf, voor de maximale duur passend is.
Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten voeren, acht de rechtbank niet aanwezig.
De rechtbank is ten slotte van oordeel dat er sprake is van eendaadse samenloop in de zin van artikel 55, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, daar het onder 5 bewezen verklaarde onder twee strafbepalingen valt, namelijk die van artikel 247 en artikel 249 van het Wetboek van Strafrecht. Beide strafbepalingen beogen minderjarigen respectievelijk (anderszins) afhankelijke personen te beschermen tegen seksuele handelingen.
Bovendien is bij de bewezenverklaring van beide feiten sprake van dezelfde periode, pleegplaats en handelingen.
Nu beide artikelen dezelfde strafhoogte bepalen en de specialiteit van artikel 249 bij de onderhavige feiten van toepassing is, zal de rechtbank bij de straftoemeting alleen de strafbepaling van artikel 249 van het Wetboek van Strafrecht toepassen.
Voor aanvang van de terechtzitting heeft [slachtoffer] – daartoe vertegenwoordigd door [aangever] – zich als benadeelde partij in dit geding gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van schade ten gevolge van de aan verdachte ten laste gelegde feiten. De hoogte van die schade wordt door de benadeelde partij begroot op een bedrag van
€ 10.863,--.
9.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de immateriële schadevergoeding te matigen tot een bedrag van € 1000,-- en de vordering tot een bedrag van € 1649.-- als voorschot toe te wijzen op de voet van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
9.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair verzocht de vordering niet-ontvankelijk te verklaren gezien de complexiteit van de vordering.
Ten aanzien van hetgeen als immateriële schade gesteld is, heeft de raadsman aangevoerd dat de ter onderbouwing genoemde jurisprudentie ziet op ernstiger delicten, waarbij onder andere sprake is van seksueel binnendringen.
Ten aanzien van de materiële schade heeft de raadsman gesteld dat de kosten onvoldoende uit de stukken blijken en dat daarnaast een verschil van inzicht is tussen verdachte en aangever over welke behandeling voor [slachtoffer] geïndiceerd is, wat tevens inzet is in een civiele procedure die thans nog loopt. Hierbij heeft de raadsman genoemd dat aangeefster eigenhandig behandeling heeft gestart, in strijd met hetgeen de civiele rechter bepaald heeft en zonder dat verdachte hierbij betrokken is.
Subsidiair heeft de raadsman verzocht de schadevergoeding toe te wijzen tot een bedrag van € 500,-- als voorschot.
9.3 Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het immateriële deel van de gevorderde schadevergoeding is de rechtbank van oordeel dat de ter onderbouwing genoemde jurisprudentie niet passend is, aangezien deze op ernstiger delicten ziet. Tevens is de rechtbank van oordeel dat uit de ter onderbouwing van dit deel van de vordering over gelegde stukken niet duidelijk is geworden welke immateriële schade het slachtoffer geleden heeft.
Ten aanzien van het materiële deel van de gevorderde schadevergoeding staat vast dat een dispuut tussen verdachte en aangeefster bestaat over de passende behandeling voor [slachtoffer], hetgeen inzet is in een civielrechtelijke procedure. De rechtbank is van oordeel dat doorkruising van de civielrechtelijke procedure door het onderhavige strafgeding niet wenselijk is en dat aanhouding van de zaak om de uitkomst van de civiele procedure af te wachten een onevenredige belasting van het strafgeding op zou leveren.
De rechtbank zal derhalve bepalen dat de benadeelde partij in de vordering, ook voor zover het een voorschot betreft, niet-ontvankelijk is en dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
10 TOEPASSELIJKHEID WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De beslissing berust op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 55, 247 en 249 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 5 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart de bewezen verklaarde feiten strafbaar;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt de verdachte tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden met een proeftijd voor de duur van 2 jaar;
- bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* op grond dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of;
* op grond dat verdachte gedurende de proeftijd de hierna te melden bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen, hem te geven door of namens Reclassering Nederland, ook indien dit inhoudt het volgen van een (zeden)behandeling bij De Waag, dan wel bij een andere, soortgelijke instelling, zulks zolang Reclassering Nederland of een door haar aan te wijzen andere reclasseringsinstelling dat gedurende de proeftijd nodig oordeelt, met opdracht aan die instelling als bedoeld in artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht;
- legt aan verdachte op een taakstraf, te weten werkstraf, voor de duur van 240 uren;
- beveelt dat voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet of niet naar behoren verricht de werkstraf wordt vervangen door 120 dagen hechtenis, althans een aantal dagen hechtenis dat evenredig is aan het niet verrichte aantal uren werkstraf;
Benadeelde partij
- bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde partij] in haar vordering niet ontvankelijk is en dat zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.C. Schroten, voorzitter, mrs. A.I. van der Kris en A.J. van Dijk, rechters, in tegenwoordigheid van mr. B. Nitrauw, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 september 2011.