ECLI:NL:RBZLY:2011:BT6265

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
6 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07.660036-11 en 08.710025-10 (tul) (P)
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in zaak van poging tot doodschudden van baby met Abusive Head Trauma

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 6 september 2011 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot het doodschudden van zijn baby. De tenlastelegging betrof dat de verdachte in de periode van 22 tot en met 26 december 2010 opzettelijk zijn kind, genaamd [slachtoffer], zou hebben geschud, wat zou hebben geleid tot ernstig letsel. De rechtbank heeft vastgesteld dat menselijk handelen, namelijk het met kracht heen en weer schudden van de baby, de oorzaak was van het letsel, maar kon niet bewijzen dat de verdachte dit had gedaan. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting gehouden op 23 augustus 2011, waarbij de verdachte werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. [advocaat]. De officier van justitie, mr. B.E.M. van der Ven, heeft de vordering ingediend, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen.

De rechtbank heeft in haar overwegingen aangegeven dat de tijdstippen van de incidenten niet voldoende konden worden vastgesteld en dat er geen wettig en overtuigend bewijs was dat de verdachte het letsel had veroorzaakt. De deskundige, L.L.B.M. van Duurling, had gerapporteerd dat het letsel bij de baby zeer waarschijnlijk het gevolg was van een niet-accidenteel trauma, maar de rechtbank kon niet vaststellen dat de verdachte de dader was. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verdachte niet kan worden veroordeeld voor de tenlastegelegde feiten en heeft hem vrijgesproken.

De beslissing van de rechtbank houdt ook in dat de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde werkstraf werd afgewezen, nu de verdachte was vrijgesproken van het ten laste gelegde. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en is openbaar uitgesproken in de zitting.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector strafrecht
Parketnummers: 07.660036-11 en 08.710025-10 (tul) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 6 september 2011
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres].
1 HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het onderzoek heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 23 augustus 2011 te Lelystad, waarbij verdachte, bijgestaan door mr. [advocaat], advocaat te Amsterdam, is verschenen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. B.E.M. van der Ven en van de standpunten door de raadsvrouw van verdachte naar voren gebracht.
2 DE TENLASTELEGGING
De verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 22 december 2010 tot en met 26 december 2010 in de gemeente Almere en/of Hengelo ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk zijn kind, [slachtoffer], geboren op [geboortedatum slachtoffer] van het leven te beroven, (telkens) met dat opzet voornoemde [slachtoffer] (met kracht) heen en weer heeft geschud, terwijl hij het hoofdje niet of niet voldoende heeft ondersteund, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 22 december 2010 tot en met 26 december 2010 in de gemeente Almere en/of Hengelo aan zijn kind, genaamd [slachtoffer], geboren op [geboortedatum slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (hersenletsel (Hygromen als gevolg van subdurale bloedingen aan beide zijden en/of twee ribfracturen en/of Atlanto-occipitale dislocatie (verschuiving tussen hoofd en bovenste gedeelte wervelkolom)), heeft toegebracht, door deze opzettelijk (met kracht) heen en weer te schudden, terwijl hij het hoofdje niet of niet voldoende had ondersteund en/of met grote kracht bij de borst/rug vast te pakken.
3 DE VOORVRAGEN
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN
4.1 Inleiding
Op 22 december 2010 heeft verdachte, die op dat moment alleen thuis was met zijn twee maanden oude dochter [slachtoffer], geconstateerd dat [slachtoffer] slap was, met haar oogjes draaide en stotend ademhaalde. Na de komst van de partner van verdachte en een bevriend stel heeft verdachte met hen [slachtoffer] naar de Spoedeisende Hulp van het Flevoziekenhuis in Almere gebracht. [slachtoffer] is hier onderzocht en op 24 december 2010 is ze in goede gezondheid ontslagen. Als diagnose werd een Apparent Life Threatening Event (ALTE) gesteld, veroorzaakt door een verslikincident bij overvoeding.
Op 26 december 2010 heeft verdachte bij [slachtoffer] wederom soortgelijke verschijnselen geconstateerd, terwijl hij [slachtoffer] aan het verschonen was. Verdachte was op dat moment alleen met [slachtoffer] op een slaapkamer in het huis van de ouders van zijn partner in Hengelo, waar tevens een aantal familieleden aanwezig was.
Hierop heeft één van de familieleden 112 gebeld. Toen het ambulancepersoneel was gearriveerd, was [slachtoffer] weer bijgekomen. Het ambulancepersoneel heeft na onderzoek geadviseerd [slachtoffer] naar het ziekenhuis te brengen. [slachtoffer] is daarop door verdachte en zijn partner naar de Spoedeisende Hulp van het ziekenhuis in Hengelo gebracht en op 27 december 2010 is [slachtoffer] naar het Flevoziekenhuis in Almere overgeplaatst. Hier zijn onder andere een bolgespannen fontanel en een uitgebreide vochtophoping tussen het harde hersenvlies en het spinnenwebvlies geconstateerd. Op basis van deze bevindingen is [slachtoffer] op 27 december 2010 overgeplaatst naar het AMC te Amsterdam, waar ze is opgenomen op de afdeling Kinder Intensive Care. In het AMC is ernstig hersenletsel geconstateerd, alsmede (onder meer) netvliesbloedingen en genezende ribbreuken. Op 29 december 2010 is [slachtoffer] geopereerd.
Op 27 december 2010 is vanuit het AMC een melding gedaan bij het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) wegens een vermoeden van ernstige kindermishandeling.
Op 31 december 2010 is een voorlopige ondertoezichtstelling met machtiging uithuisplaatsing uitgesproken en op 4 januari 2011 is door het AMK aangifte gedaan van mishandeling van [slachtoffer] door verdachte.
Op 5 april 2011 is L.L.B.M. van Duurling, verbonden aan de Forensische Polikliniek Kindermishandeling te Utrecht, door de rechter-commissaris benoemd als deskundige. De deskundige heeft op 1 augustus 2011 gerapporteerd.
4.2 Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is voor een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit.
Zij heeft hiertoe aangevoerd dat uit de conclusies van het forensisch-medisch onderzoek is gebleken dat er meerdere incidenten hebben plaatsgevonden, waarbij op 22 en 26 december 2010 sprake moet zijn geweest van het schudden van [slachtoffer], terwijl verdachte ook verklaard heeft dat hij op 22 december 2010 [slachtoffer] in paniek geschud heeft.
Voorts heeft zij aangevoerd dat verdachte op 22 en 26 december 2010 met [slachtoffer] alleen was op het moment dat de symptomen optraden en dat voor die tijd niemand iets vreemds met betrekking tot [slachtoffer] had opgemerkt, terwijl uit het forensisch-medisch onderzoek is gebleken dat het schudden met [slachtoffer] vlak voor het optreden van de symptomen moet hebben plaatsgevonden.
Ten slotte heeft de officier van justitie aangevoerd dat het een feit van algemene bekendheid is dat bij de verzorging van een baby de uiterste behoedzaamheid is geboden en het hoofd zoveel mogelijk ondersteund dient te worden, zodat verdachte zich door het schudden willens en wetens bloot heeft gesteld aan de aanmerkelijke kans op het overlijden van [slachtoffer].
4.3 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte van het ten laste gelegde integraal dient te worden vrijgesproken. Zij heeft daartoe kort weergegeven het volgende aangevoerd.
Uit het forensisch-medisch rapport, pagina 74, blijkt dat datering van het ontstaan van het letsel bij [slachtoffer] niet betrouwbaar mogelijk is. De deskundige heeft weliswaar aangegeven dat het schudden van [slachtoffer] vlak voor het optreden van de symptomen moet hebben plaatsgevonden, maar de deskundige heeft in zijn rapportage niet uitgewerkt wat onder het begrip “kort daarvoor” moet worden verstaan, zodat niet duidelijk is of dit minuten, uren of zelfs een dag zou kunnen zijn.
Ook is in het rapport gesteld dat bij 52 van de 57 onderzochte schudincidenten een onmiddellijk begin van de klinische verschijnselen bij het slachtoffer te constateren was, maar dit laat ruimte voor uitzonderingen, waarvan in het onderhavige geval sprake geweest kan zijn. Een en ander is van doorslaggevend belang, aangezien [slachtoffer] op 22 en 26 december 2010 voor het optreden van de symptomen niet uitsluitend met verdachte samen is geweest.
Dat de bij [slachtoffer] geconstateerde ribbreuken volgens het rapport vóór 22 december 2010 moeten zijn toegebracht is in zoverre van belang dat verdachte niet eerder dan op 22 december 2010 met [slachtoffer] alleen is geweest. Het was dan ook logischer geweest dat het onderzoek van de politie zich niet alleen tot verdachte had beperkt, maar dat ook de rol van anderen, waaronder de partner van verdachte, was onderzocht.
Voorts is volgens de deskundige vast komen te staan dat het handelen van verdachte op 22 december 2010, zoals door hem omschreven en gedemonstreerd, niet passend is bij het letsel dat (op 27 december 2010) bij [slachtoffer] is geconstateerd.
Tot slot heeft de raadsvrouw ten aanzien van het door de officier van justitie gestelde schudincident op 26 december 2010 betoogd dat het niet aannemelijk is dat verdachte dit schudincident op zijn geweten heeft en het daarna geconstateerde letsel toegebracht heeft, omdat hij slechts een kort moment met [slachtoffer] alleen is geweest en de aanwezige getuigen, met name getuige [getuige 1], een en ander gehoord zouden moeten hebben.
4.4 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft kennisgenomen van de inhoud van het strafdossier en van hetgeen bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gebracht.
De rechtbank overweegt het volgende ten aanzien van het ontstaan van het letsel.
Uit het rapport van de deskundige Van Duurling blijkt dat er bij [slachtoffer] geen onderliggende medische aandoeningen zijn vastgesteld die de letsels bij haar verklaren. Tevens is het volgens de deskundige uitgesloten dat de letsels een gevolg zijn van een mogelijk geboortetrauma. Ook zullen de gebruikelijke of ongelukkig uitgevoerde verzorgingshandelingen niet leiden tot de vastgestelde letsels. Hierdoor is een niet accidenteel trauma als oorzaak voor de bij [slachtoffer] geconstateerde bloedingen onder het harde hersenvlies, specifiek een acceleratie-deceleratietrauma (schudincident), zeer veel waarschijnlijker dan een andere oorzaak. Ook de bij [slachtoffer] geconstateerde netvliesbloedingen zijn vrijwel zeker van niet-accidentele aard en passend bij een acceleratie-deceleratietrauma. De bij [slachtoffer] geconstateerde ribbreuken zijn vrijwel zeker van niet-accidentele aard.
De deskundige heeft dan ook geconcludeerd dat de bevindingen bij [slachtoffer], zonder aannemelijke verklaring voor het ontstaan van de letsels, het gevolg moeten zijn van toegebracht schedel-/hersenletsel (Abusive Head Trauma).
De rechtbank is van oordeel dat op grond van het voorgaande moet worden vastgesteld dat menselijk handelen, te weten het met kracht heen en weer schudden van [slachtoffer], de oorzaak is geweest van het bij haar geconstateerde letsel.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag geplaatst of verdachte degene is die dit letsel aan [slachtoffer] heeft toegebracht en overweegt hiertoe het volgende.
Vooropgesteld dient te worden dat door de officier van justitie weliswaar de periode van 22 december 2010 tot en met 26 december 2010 ten laste gelegd is, maar dat uit haar requisitoir moet worden afgeleid dat zij heeft bedoeld om – in die periode – specifiek twee schudincidenten ten laste te leggen die plaats zouden hebben gevonden op 22 december 2010 en op 26 december 2010.
22 december 2010:
Verdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer] op 22 december 2010 slap aantrof, terwijl ze met haar oogjes draaide en stotend ademhaalde. Hij heeft verklaard dat hij [slachtoffer] probeerde bij te brengen, onder andere door haar te schudden.
In het Flevoziekenhuis werd op dezelfde dag onderzoek naar [slachtoffer] verricht. Er is die dag (slechts) een ALTE, veroorzaakt door een verslikincident bij overvoeding, als diagnose gesteld. Hoewel uit het rapport van de deskundige blijkt dat het zeer wel mogelijk is dat de op 22 december 2010 bij [slachtoffer] geconstateerde verschijnselen veroorzaakt werden door toegebracht hersenletsel, is hersenletsel op 22 december 2010 in het Flevoziekenhuis niet gediagnosticeerd. Uit radiologisch onderzoek dat op 27 december 2010 bij [slachtoffer] is verricht, volgt weliswaar dat er aanwijzingen zijn voor oude (en verse) bloedingen in het hoofd van [slachtoffer], maar niet is komen vast te staan dat die bloedingen zijn ontstaan op 22 december 2010, laat staan dat hieruit kan worden afgeleid dat deze bloedingen zijn veroorzaakt door het handelen van verdachte op 22 december 2010. Het voorgaande klemt te meer, nu uit het rapport van de deskundige volgt dat het handelen van verdachte op 22 december 2010, zoals door verdachte is omschreven, niet passend is bij de uiteindelijk bij [slachtoffer] vastgestelde bloedingen onder het harde hersenvlies.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte op 22 december 2010 letsel aan [slachtoffer] heeft toegebracht.
26 december 2010:
Verdachte heeft verklaard dat [slachtoffer] op 26 december 2010, terwijl hij haar aan het verschonen was, soortgelijke verschijnselen als op 22 december 2010 vertoonde. Verdachte heeft ontkend dat hij [slachtoffer] op 26 december 2010 heeft geschud.
Uit het rapport van de deskundige blijkt dat een incident op 26 december 2010 vlak voor het ontstaan van de verschijnselen bij [slachtoffer] tot de acute klinische noodsituatie heeft geleid, zoals die in de avonduren van die dag bij [slachtoffer] is ontstaan. De deskundige heeft daarbij echter geen nadere aanduiding gegeven van het met de term “vlak voor” bedoelde tijdsbestek. Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat hiermee niet is komen vast te staan dat uitsluitend het handelen van verdachte de oorzaak kan zijn geweest van het uiteindelijk bij [slachtoffer] geconstateerde letsel. Uit het dossier en het verhandelde ter zitting moet bovendien worden afgeleid dat [slachtoffer] de gehele dag steeds door meerdere personen is omgeven, dat verdachte slechts zeer korte tijd alleen was met [slachtoffer], dat geen van de gehoorde getuigen op die dag van belang zijnde bijzonderheden met betrekking tot [slachtoffer] of verdachte hebben opgemerkt alsmede dat de woning waarin het incident zich zou hebben afgespeeld heel gehorig was en dat een van de getuigen zich op de bovenverdieping in de buurt van verdachte en [slachtoffer] bevond, terwijl die getuige niets heeft gehoord.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank het niet aannemelijk geworden dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte het uiteindelijk bij [slachtoffer] geconstateerde letsel op 26 december 2010 heeft toegebracht.
Aldus acht de rechtbank het niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair noch het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zodat verdachte dient te worden vrijgesproken.
5 DE VORDERING TENUITVOERLEGGING
5.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de bij vonnis van 27 augustus 2010 met parketnummer 08/710025-10 door de politierechter bij de rechtbank te Almelo opgelegde voorwaardelijke 20 uur werkstraf ten uitvoer gelegd zal worden.
5.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft geen opmerkingen gemaakt ten aanzien van de vordering tenuitvoerlegging.
5.3 Het oordeel van de rechtbank
Nu verdachte wordt vrijgesproken van het ten laste gelegde, wijst de rechtbank de vordering tot tenuitvoerlegging af.
6 BESLISSING
Ten aanzien van de tenlastelegging
De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Ten aanzien van de vordering tenuitvoerlegging
De rechtbank:
- wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de in de zaak met parketnummer 08/710025-10 door de politierechter bij de rechtbank te Almelo bij vonnis d.d.
27 augustus 2010 voorwaardelijk opgelegde werkstraf voor de duur van 20 uren.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.C. Schroten, voorzitter, mrs. A.I. van der Kris en A.J. van Dijk, rechters, in tegenwoordigheid van mr. B. Nitrauw, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 september 2011.