ECLI:NL:RBZLY:2011:BR4771

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
17 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/650385-10
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met letsel door onoplettend rijgedrag

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 17 mei 2011, stond de verdachte terecht voor een verkeersongeval dat plaatsvond op 15 september 2010 in Zwolle. De verdachte, bestuurder van een personenauto, werd beschuldigd van roekeloos rijgedrag, wat resulteerde in een aanrijding met een motorfiets, waarbij de bestuurder van de motorfiets zwaar lichamelijk letsel opliep. De officier van justitie betoogde dat de verdachte niet de nodige zorgvuldigheid in acht had genomen bij het uitvoeren van een bijzondere manoeuvre, direct na een vluchtheuvel, en dat hij onvoldoende had gekeken naar tegemoetkomend verkeer.

De rechtbank oordeelde echter dat de verdachte, voordat hij de manoeuvre uitvoerde, had gestopt en had gekeken of er verkeer naderde. De rechtbank kwam tot de conclusie dat er geen sprake was van roekeloos of aanmerkelijk onvoorzichtig rijgedrag. De verdachte werd vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit, en ook het subsidiair ten laste gelegde werd niet wettig en overtuigend bewezen geacht. De rechtbank stelde vast dat er geen feiten of omstandigheden waren die de strafbaarheid van de verdachte uitsloten, maar besloot dat er geen straf of maatregel opgelegd zou worden, mede gezien de hoge leeftijd van de verdachte en zijn blanco strafblad.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor bestuurders om extra voorzichtig te zijn bij het uitvoeren van bijzondere manoeuvres, vooral in drukke verkeerssituaties. De rechtbank hield rekening met de omstandigheden waaronder het ongeval plaatsvond en de persoonlijke situatie van de verdachte, wat leidde tot de beslissing om geen straf op te leggen.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnummer: 97/650385-10(P)
Uitspraak: 17 mei 2011
VONNIS IN DE STRAFZAAK VAN:
het openbaar ministerie
tegen
(verdachte)
(geboortedatum)
(adres).
ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 3 mei 2011.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. A.H.T. de Haas, advocaat te Nijkerk.
Als officier van justitie was aanwezig mr. R. den Haan.
TENLASTELEGGING
De verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 15 september 2010 in de gemeente Zwolle als
verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig
(personenauto), daarmede rijdende over de weg, (adres) zich zodanig
heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft
plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk,
onvoorzichtig en/of onoplettend, op die weg te rijden, immers heeft hij,
verdachte, bij het uitvoeren van een bijzondere manoeuvre en/of bij het keren
op die weg en/of het naar links draaien op die weg, een hem over dezelfde weg
rijdende en tegemoetkomende bestuurder van een motorfiets (slachtoffer) niet
voor laten gaan, althans geen vrije doorgang verleend, en/of is hij, verdachte
(vervolgens) met dat door hem bestuurde motorrijtuig in botsing gekomen met
die motorfiets, waardoor die (slachtoffer) zwaar lichamelijk letsel, te weten
rechter pols gebroken (titaniumplaat gezet) en/of grote teen gebroken en/of
linker scheenbeen op meerdere plaatsen gebroken en/of linkerkuitbeen gebroken
(platen in het linkerbeen) en/of linker duim gebroken, of zodanig lichamelijk
letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de
uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 15 september 2010 in de gemeente Zwolle als bestuurder van
een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, (adres),
bij het uitvoeren van een bijzondere manoeuvre en/of bij het keren op die weg
en/of het naar links draaien op die weg, een hem over dezelfde weg rijdende en
tegemoetkomende bestuurder van een motorfiets (slachtoffer) niet heeft voor
laten gaan, althans geen vrije doorgang heeft verleend, en/of is hij,
verdachte (vervolgens) met dat door hem bestuurde motorrijtuig in botsing
gekomen met die motorfiets, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op
die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op
die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 15 september 2010 in de gemeente Zwolle als bestuurder van
een personenauto op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, (adres), is gekeerd, althans is gaan keren zonder een bestuurder van een
motorfiets voor te laten gaan, waarbij letsel aan personen is ontstaan of
schade aan goederen is toegebracht.
VOORVRAGEN
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging
en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
BEWIJSMOTIVERING
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie is van oordeel dat het primair ten laste gelegde feit bewezen kan worden, met dien verstande dat sprake is van aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, omdat verdachte niet de extra zorgplicht in acht heeft genomen die op hem rust bij het uitvoeren van een dergelijke bijzondere manoeuvre, direct na een vluchtheuvel. De officier van justitie verwijt de verdachte nagelaten te hebben goed te kijken of er tegemoetkomend verkeer naderde.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde. De verdediging heeft zich ten aanzien van het primair ten laste gelegde op het standpunt gesteld dat geen sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 aangezien verdachte volkomen rustig heeft gereden, juist nadrukkelijk heeft opgelet en ook overigens niet is gebleken van verwijten die hem met betrekking tot het ongeval gemaakt kunnen worden.
Ten aanzien van het subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde heeft de verdediging naast het hiervoor overwogene gesteld dat van enig concreet gevaarscheppend rijgedrag niet is gebleken.
Het oordeel van de rechtbank
De vaststaande feiten.
Op 15 september 2010, omstreeks 17.00 uur, heeft op (adres) te Zwolle een verkeersongeval plaatsgevonden tussen de door verdachte bestuurde personenauto, Opel Corsa, kenteken (XX-XX-XX), en de door (slachtoffer) bestuurde motorfiets, Honda, kenteken (XX-XX-XX).
Verdachte heeft, komende uit de richting van de rotonde (adres), direct na het passeren van een middengeleider, ter hoogte van het perceel (adres) zijn voertuig op de weg gekeerd en heeft tijdens het uitvoeren van deze bijzondere manoeuvre geen vrije doorgang verleend aan de over dezelfde weg rijdende en hem tegemoetkomende bestuurder van de motorfiets, (slachtoffer).
Verdachte heeft verklaard de hem tegemoet komende bestuurder van de motorfiets niet te hebben gezien.
(slachtoffer) is met zijn motorfiets tegen de rechter voorzijde van de door verdachte bestuurde personenauto gebotst en is vervolgens ten val gekomen, waardoor hij zwaar gewond is geraakt.
Het door (slachtoffer) opgelopen lichamelijk letsel bestond onder meer uit een gebroken (onderste deel van het spaakbeen van de) rechter pols, een gebroken linker scheenbeen en een gebroken linker kuitbeen.
De toegestane maximum snelheid voor motorvoertuigen bedroeg ter plaatse 50 kilometer per uur. Bijzondere verkeersmaatregelen waren niet van kracht. Ten tijde van het verkeersongeval was er sprake van daglicht. De weersgesteldheid was droog.
Ter plaatse is in de rijrichting van de motorfiets onder meer een recent remblokkeerspoor met een lengte van circa 10 meter aangetroffen.
De motorfiets verkeerde in een voldoende rijtechnische staat van onderhoud en vertoonde geen gebreken die eventueel de oorzaak van of van invloed op het ontstaan dan wel het verloop van het ongeval zouden kunnen zijn geweest .
Uit de op grond van de aangetroffen sporen en overige omstandigheden gemaakte berekeningen volgt dat de bestuurder van de motorfiets, (slachtoffer) vermoedelijk heeft gereden met een snelheid van minimaal 45 kilometer per uur en maximaal 50 kilometer per uur.
Overwegingen.
De verdachte dient van het primair ten laste gelegde te worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dit niet wettig en overtuigend bewezen acht. Naar het oordeel van de rechtbank is uit de inhoud van de bewijsmiddelen voldoende komen vast te staan dat verdachte alvorens de bijzondere manoeuvre uit te voeren is gestopt en heeft gekeken of tegemoet komend verkeer naderde. Van roekeloos, dan wel aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend rijgedrag is naar het oordeel van de rechtbank onder de gegeven omstandigheden dan ook geen sprake.
De rechtbank overweegt ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde het navolgende.
De rechtbank stelt vast dat de (adres) ter plaatse is onderverdeeld in twee rijstroken, waarbij naast de rijbaan aan beide zijden zogenaamde rode suggestiefietsstroken zijn gerealiseerd. Aan weerszijden is parkeerruimte voor motorvoertuigen gerealiseerd in de vorm van parkeerhavens. De verkeerssituatie ter plaatse kenmerkt zich door de aanwezigheid van winkels aan weerszijden, waarbij regelmatig sprake is van overstekend winkelend publiek, alsmede van parkerende auto’s. Het ongeval heeft plaatsgevonden op een recht gedeelte van de (adres)
Verdachte is direct nadat hij de middengeleider was gepasseerd gestopt teneinde te keren, om zijn personenauto aan de overzijde van de weg in één van de aldaar gelegen parkeerhavens te parkeren.
Onder de gegeven omstandigheden rustte op verdachte een bijzondere zorgplicht om zich ervan te vergewissen dat de rijbaan voor het tegemoetkomende verkeer geheel vrij was. Naar het oordeel van de rechtbank had verdachte de naderende motorbestuurder moeten waarnemen en daarnaar moeten handelen teneinde een ongeval te voorkomen. Doordat verdachte niettemin de bijzondere manoeuvre heeft uitgevoerd kon de motorbestuurder, die in ieder geval niet harder heeft gereden dan de ter plaatse toegestane maximumsnelheid van 50 kilometer per uur, niet tijdig stoppen en is hij in botsing gekomen met de (voorzijde van) de personenauto van verdachte. In die zin heeft verdachte zich naar het oordeel van de rechtbank schuldig gemaakt een vermijdbare fout in het verkeer.
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat door het handelen van verdachte het verkeer in gevaar is gebracht waarmee is voldaan aan de omschrijving van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Uit het vorenoverwogene volgt dat verdachte op enig moment in enige mate, zij het niet in aanmerkelijke mate, onoplettend en/of onvoorzichtig is geweest en zich aldus heeft schuldig gemaakt aan het plegen van overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994. Het beroep van de raadsman op afwezigheid van alle schuld (avas) gaat daarom niet op. Door zijn gedragingen heeft verdachte het verkeer in gevaar gebracht.
BEWEZENVERKLARING
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte
subsidiair ten laste is gelegd, met dien verstande dat
hij op 15 september 2010 in de gemeente Zwolle als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de (adres), bij het uitvoeren
van een bijzondere manoeuvre, een hem over dezelfde weg rijdende en
tegemoetkomende bestuurder van een motorfiets (slachtoffer) niet heeft voorlaten
gaan, en is hij, verdachte vervolgens met dat door hem bestuurde motorrijtuig in
botsing gekomen met die motorfiets, door welke gedraging van verdachte gevaar op
die weg werd veroorzaakt.
Van het subsidiair meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
DE STRAFBAARHEID VAN HET FEIT
Het bewezene levert op:
Overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994,
strafbaar gesteld bij artikel 177 van de Wegenverkeerswet 1994.
Er zijn geen feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Dit levert het genoemde strafbare feit op.
DE STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
Er zijn geen feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is derhalve strafbaar.
OPLEGGING VAN STRAF EN/OF MAATREGEL
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd de verdachte te veroordelen tot een werkstraf van 80 uur subsidiair 40 dagen hechtenis en tot een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de tijd van 6 maanden, met een proeftijd van 2 jaar.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair geconcludeerd tot schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel.
De verdediging heeft subsidiair geconcludeerd tot het opleggen van een geheel voorwaardelijke geldboete en (eventueel) tot een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden
waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte,
zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de
na te noemen beslissing passend.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de strafsoort laten meewegen dat de verdachte
over een blanco strafblad beschikt en zich uiterst schuldbewust opstelt richting zijn slachtoffer. Mede in aanmerking genomen de hoge leeftijd van de verdachte, 70 jaren inmiddels, acht de rechtbank in dit geval het opleggen van een werkstraf en/of een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen niet zinvol. De rechtbank zal daarom bepalen dat aan de verdachte geen straf of maatregel zal worden opgelegd.
De rechtbank heeft bij haar beslissing rekening gehouden met:
een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 28 maart 2011, waaruit blijkt dat verdachte een blanco strafblad heeft.
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 9a en 91 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het primair ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
Het subsidiair ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert het strafbare feit op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
Het subsidiair meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank bepaalt dat geen straf of maatregel zal worden opgelegd.
Aldus gewezen door mr. M.A. Wijnands-Veninga, voorzitter, mrs. A.I. van der Kris en
A.M. van der Pal, rechters, in tegenwoordigheid van H. Kamp als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 mei 2011.
Mrs. Van der Kris en Van der Pal voornoemd waren buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.