RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Parketnummer: 07.662593-10 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 5 juli 2011
[verdachte],
geboren op 29 augustus 1986 te [geboorteland],
niet als ingezetene ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Flevoland,
Huis van Bewaring Almere Binnen te Almere.
1 HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg. Het onderzoek is aangevangen ter openbare terechtzitting van 29 maart 2011. Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. J.A. van Gemeren, advocaat te Capelle aan de IJssel.
Op 21 juni 2011 heeft de inhoudelijke behandeling plaatsgevonden. De verdachte is wederom verschenen, bijgestaan door voornoemde raadsvrouw. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. S.J. Buis en van de standpunten door de raadsvrouw van verdachte naar voren gebracht.
De verdachte is, na een wijziging tenlastelegging, ten laste gelegd dat,
hij op of omstreeks 30 oktober 2010 in de gemeente Lelystad opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer] met kracht
- met een hard en/of scherp en/of puntig voorwerp op/in het hoofd geslagen/gestoken en/of
- vervolgens met de vuist in/tegen het gezicht geslagen/gestompt, tengevolge waarvan
voornoemde [slachtoffer] in de periode van 31 oktober 2010 en 1 november 2010 is overleden;
De rechtbank verbetert in de tenlastelegging een kennelijke schrijffout. De verdachte wordt blijkens het onderzoek ter terechtzitting daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN
Bij de beoordeling van deze zaak stelt de rechtbank op basis van het voorliggende procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting als vaststaand het navolgende vast.
Ten aanzien van het ten laste gelegde
Op 30 oktober 2010 kwam er om 06:38 uur een melding binnen bij de politie Flevoland dat er een man in elkaar geslagen was in [straatnaam] te Lelystad. De man zou bloeden in zijn gezicht.
Eenmaal ter plaatse zagen verbalisanten een aantal mannen staan en één man op de grond zitten ter hoogte van café [naam café]. De zittende persoon werd herkend als zijnde [slachtoffer]. Hij werd ondersteund door zijn neef. De verbalisanten zagen veel bloed onder het haar van [slachtoffer], dat vervolgens over zijn gezicht naar beneden liep. Nadat de ambulance arriveerde, is [slachtoffer] door ambulancepersoneel ter controle meegenomen naar het Medisch Centrum Zuiderzee te Lelystad.
[slachtoffer] is op de intensive care van voornoemd ziekenhuis overleden. Op 31 oktober 2010 werd hij om 19:15 uur hersendood verklaard waarna op 1 november 2010 omstreeks 02:20 uur het medisch handelen is gestopt.
Tijdens een uiterlijke schouw op het lichaam van [slachtoffer] werd vastgesteld dat het slachtoffer een niet natuurlijke dood was gestorven. Het lichaam werd vervolgens voor pathologisch onderzoek aan het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) overgedragen.
Uit sectie bleek dat het intreden van de dood van (de heer) [slachtoffer] was gelegen in verwikkelingen van opgelopen schedelhersenletsel. Er werd uitwendig een kleine wond op het hoofd geconstateerd en inwendig was er letsel aan de hoofdhuid en het schedeldak. Het betrof een in het schedeldak en het harde hersenvlies gelokaliseerde spleetvormige perforatie van circa 2 cm. Er was een steekkanaal van meer dan 3 cm te herleiden met perforatie van de hoofdhuid, het onderhuidse weefsel, het schedeldak en het oppervlak van de rechter grote hersenhelft. Naar het oordeel van de patholoog is dit letsel bij het leven opgelopen als gevolg van uitwendig inwerkend scherprandig perforerend geweld op het hoofd zoals dat kan worden veroorzaakt door een mes. Een ander scherprandig voorwerp kan niet worden uitgesloten.
De conclusie van de patholoog is dat het overlijden van [slachtoffer] het gevolg is van verwikkelingen van uitwendig perforerend geweld op het hoofd. Deze conclusie wordt ondersteund door het onderzoek van de afdeling microsporen waaruit blijkt dat er in de schedel van [slachtoffer] deeltjes roestvrijstaal (een legering van ijzer en chroom) is aangetroffen.
Op 31 oktober 2010 werd een Assistentie Recherche Team (A.R.T.) opgericht onder de naam ART10 en werd een strafrechtelijk onderzoek ingesteld naar de toedracht van de dood van [slachtoffer].
Diverse personen die zich in de nacht van 29 oktober op 30 oktober 2010 nabij de plaats delict bevonden werden als getuige gehoord. Daarnaast werden ook getuigen rondom het slachtoffer gehoord.
Op 31 oktober 2010 werd door de regionale criminele inlichtingen eenheid van de politie Flevoland informatie verstrekt met de inhoud: “[naam slachtoffer] is gistermorgen bij [uitgaansgelegenheid 2] in Lelystad, geslagen door [bijnaam verdachte].”
Met [naam slachtoffer] werd bedoeld [slachtoffer] en met [bijnaam verdachte] werd bedoeld [naam verdachte].
Op 1 november 2010 en 3 november 2010 werd [getuige 1] gehoord als getuige. In zijn verklaring gaf hij onder meer aan dat hij en [naam slachtoffer] neven zijn van elkaar, dat [bijnaam verdachte] en [naam slachtoffer] al langer ruzie met elkaar hadden en het [bijnaam verdachte] moet zijn geweest die [naam slachtoffer] op 30 oktober 2010 had geslagen.
Mede naar aanleiding van het bovenstaande werd [naam verdachte] als verdachte aangemerkt en op 15 december 2010 aangehouden. Verdachte heeft ter terechtzitting van 21 juni 2011 bevestigd dat zijn bijnaam ‘[bijnaam verdachte]’ is en heeft erkend [slachtoffer] een vuistslag in zijn gezicht te hebben gegeven.
4.2 Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de primair ten laste gelegde moord wordt veroordeeld. Hij heeft daartoe –zoals vervat in het schriftelijk requisitoir- kort weergegeven het navolgende aangevoerd.
Op basis van de verklaringen van [getuige 1], [getuige 2], [getuige 3] en de overige in het schriftelijk requisitoir aangehaalde getuigenverklaringen kan wettig en overtuigend bewezen worden verklaard dat verdachte op 30 oktober 2010 het slachtoffer [slachtoffer] zodanig letsel heeft toegebracht dat [slachtoffer] als gevolg daarvan is overleden. [getuige 1] en [getuige 2] zien dat verdachte het slachtoffer een harde klap op het hoofd geeft. Vervolgens geeft verdachte het slachtoffer een vuistslag in het gezicht en zien zij het slachtoffer vallen. Direct daarna bloedt [slachtoffer] in zijn gezicht en zien zij bloed van boven op het hoofd naar beneden lopen. Geen van de getuigen ziet dat een ander persoon gewelddadige handelingen verricht tegen [slachtoffer].
Ten aanzien van de voorbedachten rade heeft de officier van justitie gewezen op de verklaring van [getuige 1] en [getuige 2]. [getuige 1] verklaart immers dat verdachte “even iets moest halen”. Daarna zien [getuige 1] en [getuige 2] dat verdachte onverhoeds [slachtoffer] van achteren aanvalt en hem op zijn hoofd slaat.
4.3 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Zij heeft daartoe aangevoerd dat er geen sprake is van kalm en rijp beraad en er derhalve geen kwalificatie mogelijk is. Er valt immers niet vast te stellen dat verdachte een vooropgezet plan had.
Voorts heeft de raadsvrouw aangevoerd dat geen van de getuigen verdachte een stekende beweging heeft zien maken met een mes of een ander steekwapen. Alternatieve scenario’s waarbij iemand anders [slachtoffer] in zijn hoofd heeft gestoken zijn zodoende goed mogelijk. De autopsie sluit dit ook niet uit. Dr. Kubat heeft niet vastgesteld dat de fatale steekwond gelijktijdig is veroorzaakt met het letsel dat is ontstaan tengevolge van de klap die verdachte heeft gegeven.
4.4 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft kennisgenomen van de inhoud van de stukken van het onderliggende strafdossier en van hetgeen bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gebracht.
Ten aanzien van het ten laste gelegde
Opzettelijke levensberoving
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte [slachtoffer] op 30 oktober 2010 dusdanig letsel heeft toegebracht aan zijn hoofd dat voornoemde [slachtoffer] als gevolg daarvan is overleden.
Zij overweegt daartoe het navolgende.
Doodsoorzaak
Uit de onder 4.1. genoemde sectie verricht door het NFI is gebleken dat [slachtoffer] is overleden tengevolge van schedelhersenletsel. Dit letsel is gelet op de bevindingen van de patholoog en het kras, indruk en vormsporen onderzoek het resultaat van uitwendig inwerkend scherprandig perforerend geweld op het hoofd.
De rechtbank stelt gelet op het vorenstaande vast dat [slachtoffer] overleden is door letsel toegebracht door van buiten komend geweld. De rechtbank neemt de bevindingen/interpretatie van het NFI over dat het dodelijke letsel is veroorzaakt door een scherprandig voorwerp, en de conclusie dat het overlijden van [slachtoffer] het gevolg is van verwikkelingen van uitwendig perforerend geweld op het hoofd.
Geweld
Terzake van het gebeurde in de vroege ochtend op 30 oktober 2010 verklaren onder meer getuigen [getuige 1] en [getuige 2].
Vaststaat dat verdachte het slachtoffer [slachtoffer] een vuistslag in zijn gezicht heeft gegeven. Verdachte erkent dit en zowel [getuige 1] als [getuige 2] verklaren hierover. Deze vuistslag is echter niet de oorzaak van het overlijden van [slachtoffer] en behoeft zodoende niet verder besproken te worden.
Voorts verklaart [getuige 1] over het gebeurde dat hij op 30 oktober 2010 rond 01:00 uur samen met ‘[bijnaam verdachte]’ (verdachte) in de [uitgaansgelegenheid 1] in Lelystad was. Na het bezoek aan de [uitgaansgelegenheid 1] zijn ze naar de [uitgaansgelegenheid 2] gegaan. Bij beide uitgaansgelegenheden heeft hij zijn neef [slachtoffer] gezien. Tegen sluitingstijd verliet ‘[bijnaam verdachte]’ [uitgaansgelegenheid 2]. Hij moest iets halen en verzocht [getuige 1] op hem te wachten. [getuige 1] is vervolgens naar buiten gegaan en heeft een praatje gemaakt met zijn neef. Op een gegeven moment, tijdens dit praatje, zag [getuige 1] dat zijn neef een klap boven op zijn hoofd kreeg. Hij zag een schim van achter [slachtoffer] te voorschijn komen. Deze schim rende na deze klap direct achter [slachtoffer] aan. [slachtoffer] draaide zich om waarop de persoon een vuistslag in het gezicht van [slachtoffer] gaf. Door deze vuistslag viel [slachtoffer] met zijn gezicht vol op de grond voor café [naam café]. ‘[bijnaam verdachte]’ rende vervolgens weg. [slachtoffer] lag op de grond te shaken en was moeilijk aanspreekbaar. Er zat bloed op het hoofd en de haren van [slachtoffer]. Duidelijk was dat [slachtoffer] naar het ziekenhuis moest. Een man heeft 112 gebeld en korte tijd later arriveerden de ambulance en de politie. In een latere verklaring bevestigt [getuige 1] dat het ‘[bijnaam verdachte]’ was die zijn neef met zijn vuist op zijn hoofd sloeg. Hij omschrijft dit slaan als van boven naar beneden bonken op het hoofd. Daarna gaf ‘[bijnaam verdachte]’ een vuistslag in het gezicht van [slachtoffer] waardoor hij op de grond viel. [getuige 1] weet zeker dat het verdachte was omdat hij hem aan zijn bewegingen en houding herkende.
[getuige 2] verklaart met [getuige 3] in de [uitgaansgelegenheid 2] te zijn geweest in de vroege ochtend van 30 oktober 2010. Eenmaal buitengekomen zag hij bij de Bart Smit een groepje negers met meiden staan. Eén van deze negers rende op [slachtoffer] af. Toen deze kleine neger met kort kroeshaar bij [slachtoffer] was, sprong hij omhoog waarna hij [slachtoffer] op het hoofd sloeg. Dit slaan moest naar het oordeel van [getuige 2] wel hard zijn gegaan, omdat [slachtoffer] direct daarna in elkaar zakte en hij een gat in zijn hoofd had. Vervolgens renden de negers en de meiden weg. Een glaszetter heeft 112 gebeld en daarop is een ambulance gekomen.
[getuige 2] omschrijft de persoon die [slachtoffer] een klap op zijn hoofd gaf als een kleine neger, met kort kroeshaar met aan de achterkant dreads. Deze man droeg een bruine driekwart jas van gladde stof. De rechtbank heeft tijdens de inhoudelijke behandeling vastgesteld dat verdachte aan dit signalement voldoet hoewel de dreads niet (meer) aanwezig zijn. Verdachte heeft ter terechtzitting ook verklaard die avond een donkerkleurige jas te hebben gedragen en dat hij in die periode rastaharen had.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van vorenstaande verklaringen wettig bewezen kan worden verklaard dat het verdachte is geweest die slachtoffer [slachtoffer] het fatale hoofdletsel heeft toegebracht. Uit de verklaringen van zowel getuige [getuige 2] als getuige [getuige 1] komt naar voren dat er na het geweldsincident geen ander persoon is geweest die gewelddadige handelingen heeft verricht ten aanzien van het slachtoffer [slachtoffer]. Dat er voor de confrontatie tussen verdachte en het slachtoffer een andere fysieke confrontatie is geweest waarbij letsel is veroorzaakt bij [slachtoffer] is eveneens uitgesloten. Verdachte heeft immers verklaard dat hij niet gezien heeft dat [slachtoffer] geslagen is door een ander persoon. [getuige 1] die zijn neef in [uitgaansgelegenheid 1] en [uitgaansgelegenheid 2] heeft gezien, verklaart ook niet over een ander persoon die een fysieke confrontatie heeft gehad met [slachtoffer].
De rechtbank concludeert dat het alternatieve scenario dat een ander persoon de fatale verwonding bij het slachtoffer [slachtoffer] heeft veroorzaakt niet aannemelijk is geworden.
De rechtbank verwerpt daarmee het verweer dat er sprake zou zijn van een alternatief scenario.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen van getuigen [getuige 2] en [getuige 1] gelet op de onderlinge consistentie voldoende betrouwbaar zijn om voor het bewijs te bezigen. Temeer nu de rechtbank deze verklaringen ondersteund ziet door de verklaring van [getuige 4] en de verklaring[getuige 3]]
[getuige 4] heeft verklaard dat zij haar broer [slachtoffer] in het ziekenhuis bezocht heeft en hij op de vraag wie hem geslagen had bij het noemen van de naam [bijnaam verdachte] (fon) een ja-knikkende beweging maakte.
De verklaring van [getuige 3] ondersteunt de verklaringen van getuigen [getuige 1] en [getuige 2] in die zin dat hij bij café [naam café] [slachtoffer] zag ‘struggelen’ met een man met korte rastaharen en een donkerkleurige jas aan. Hij ziet dat [slachtoffer] op de grond valt en dat de andere jongen wegrent en een damesfiets pakte. Het leek alsof [slachtoffer] dood was. Hij had veel bloed op zijn hoofd. [getuige 2] en een jongen met rastaharen hebben [slachtoffer] rechtop gezet tegen een boom aan.
Gelet op de verklaringen van de getuigen [getuige 1], [getuige 2], [getuige 4] en [getuige 3] heeft de rechtbank tevens de overtuiging dat verdachte aan [slachtoffer] het fatale hoofdletsel heeft toegebracht.
Opzet
De rechtbank is van oordeel dat verdachte opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd. Dit opzet leidt zij af uit de eerder aangehaalde verklaringen van [getuige 2] en [getuige 1] (het omschrijven van het slaan als ‘bonken’) en daarnaast uit de gerechtelijke sectie.
Uit de NFI rapportage blijkt dat er sprake was van een impressiefractuur in het schedeldak en een perforatie van het harde hersenvlies. De lengte van het steekkanaal was niet duidelijk vast te stellen maar betrof meer dan 3 cm. De rechtbank concludeert dat dergelijk letsel slechts veroorzaakt kan worden door opzettelijk met kracht in te steken met een scherprandig voorwerp in het hoofd van i.c. slachtoffer [slachtoffer].
Voorbedachten rade
Voor het bewijs van de voorbedachten rade is voldoende dat vaststaat dat verdachte tijd heeft gehad zich te beraden op het te nemen of genomen besluit, zodat er gelegenheid was tot nadenken over de betekenis en gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Daarbij is niet van belang of die gelegenheid slechts gedurende een korte tijd heeft bestaan.
In dit verband overweegt de rechtbank het volgende.
Getuigen [getuige 1] en [getuige 2] verklaren beiden dat het slachtoffer van achteren werd benaderd door verdachte. [getuige 1] verklaart over een onverhoedse aanval van achteren waartegen [slachtoffer] zich niet kon verdedigen. Daarnaast verklaart [getuige 2] over deze aanval dat de kleine neger op een afstand van 4 meter achter [slachtoffer] stond en op hem afrende.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte, in de tijdspanne die gelegen is in het van achteren op het slachtoffer afrennen en daadwerkelijk steken in het hoofd tijd heeft gehad om na te denken over de betekenis van zijn handelen. De rechtbank wijst er –wellicht ten overvloede- op dat niet hoeft te blijken dat verdachte heeft nagedacht over zijn besluit en de gevolgen daarvan.
Op grond van voornoemde verklaringen, de verklaring van verdachte en de bevindingen van het NFI in het pathologie onderzoek, zoals hierboven onder 4.1 genoemd, kan wettig en overtuigend bewezen worden verklaard dat verdachte op 30 oktober 2010 [slacht[slachtoffer], opzettelijk en met voorbedachten rade, met een scherp en/of puntig voorwerp in zijn hoofd heeft gestoken tengevolge waarvan het slachtoffer is overleden.
5.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat er geen sprake is van noodweer dan wel noodweerexces.
5.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat er sprake is van noodweer dan wel noodweerexces. Daartoe heeft de raadsvrouw gewezen op de angst die heerst bij verdachte en zijn familie. Op 30 oktober 2010 kwam het slachtoffer op verdachte aflopen en sloeg hem. Verdachte heeft uit zelfverdediging eenmaal teruggeslagen.
Voorts heeft de raadsvrouw betoogd dat er sprake is van vrijwillige terugtred.
5.3 Het oordeel van de rechtbank
Noodweer/noodweerexces
De rechtbank heeft onder 4.4 geoordeeld dat verdachte ten aanzien van het slachtoffer opzettelijk en met voorbedachten rade heeft gehandeld. Indien er sprake is van handelen met voorbedachten rade, is er weinig ruimte voor een geslaagd beroep op noodweer dan wel noodweerexces. Voorbedachten rade vooronderstelt immers dat een verdachte gelegenheid heeft gehad om zich te beraden en zich rekenschap te geven van het besluit en de gevolgen daarvan. De kern van handelen in een noodweersituatie ligt daarentegen in een kort moment om over te gaan tot verdedigen. In de regel verdragen deze verschillende manieren van wilsvorming zich niet met elkaar, de uitzondering van acute dreiging daar buiten gelaten.
De rechtbank is van oordeel dat een dergelijke uitzonderingssituatie niet aannemelijk is geworden en verwerpt het verweer dat ziet op noodweer dan wel noodweerexces.
Vrijwillige terugtred
Voor het aannemen van vrijwillige terugtred bij een voltooide poging is de subjectieve gesteldheid van de verdachte beslissend. Er is vereist dat de dader een handeling heeft verricht om het intreden van het gevolg te beletten.
In het onderhavige geval heeft het door de verdachte beoogde gevolg (het benemen van het leven van slachtoffer [slachtoffer]) zich gerealiseerd. Het enkel en alleen achteruit stappen van verdachte is geen verweer dat opgevat kan worden als vrijwillige terugtred welke het intreden van het daarvóór beoogde gevolg verijdelt.
De rechtbank verwerpt dit verweer.
Het feit en de verdachte zijn strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden aanwezig zijn die de strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 30 oktober 2010 in de gemeente Lelystad opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer] met kracht
- met een scherp en/of puntig voorwerp in het hoofd gestoken
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] in de periode van 31 oktober 2010 en 1 november 2010 is overleden.
Van het meer of anders ten laste gelegde zal verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
Moord, strafbaar gesteld bij artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht.
8 OPLEGGING VAN STRAF EN/OF MAATREGEL
8.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het door hem bewezen verklaarde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 (zestien) jaren met aftrek van het reeds ondergane voorarrest. De officier van justitie heeft in zijn eis rekening gehouden met vonnissen gewezen in soortgelijke zaken waarin bij de strafoplegging voor moord als basis wordt uitgegaan van een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) jaar. Als strafverzwarende factor heeft hij benoemd dat er sprake is van weloverwogen levensberoving waarbij het slachtoffer geen enkele kans had. Nu verdachte geen inzicht heeft willen geven in zijn persoonlijkheid en zodoende onduidelijk is of er in de toekomst gevaar voor herhaling bestaat, is slechts een langdurige gevangenisstraf passend.
8.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft opgemerkt dat verdachte geen relevant strafblad heeft.
8.3 Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.
Verdachte heeft met het bewezen verklaarde handelen het hoogste rechtsgoed dat een mens bezit op de meest ernstige en onomkeerbare manier aangetast. Hij heeft [slachtoffer] zijn leven benomen. Hij heeft dit gedaan door het slachtoffer op laffe wijze onverhoeds van achteren aan te vallen en met een voorwerp in het hoofd te steken. Door aldus te handelen heeft verdachte de nabestaanden onherstelbaar leed toegebracht, hetgeen ook blijkt uit de indrukwekkende verklaring van (één van de nabestaanden,) de moeder van [slachtoffer], zoals deze ter zitting is afgelegd en voorgehouden. Bovendien heeft verdachte door aldus te handelen het veiligheidsgevoel van burgers in een uitgaansgebied, maar ook daarbuiten, ernstig geschaad. Ten slotte constateert de rechtbank dat de verdachte ter terechtzitting geen enkel berouw heeft getoond.
Moord is een van de ernstigste delicten die ons Wetboek van Strafrecht kent. Door dit misdrijf is de rechtsorde ernstig geschokt en is grote onrust in de samenleving veroorzaakt.
De ernst van het bewezen verklaarde en de gevolgen voor de nabestaanden rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank, mede vanwege de generale preventie, oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
De rechtbank neemt daarbij als uitgangspunt dat voor een enkelvoudige moord, straffen opgelegd worden variërend tussen de tien en twintig jaar. De rechtbank ziet in tegenstelling tot de officier van justitie geen strafverzwarende omstandigheden. Het benemen van het leven van een ander is bij uitstek een laffe daad voor welke men gestraft dient te worden.
De rechtbank heeft ten voordele van verdachte rekening gehouden met het uittreksel justitiële documentatie d.d. 31 mei 2011, waaruit naar voren komt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten.
Voor aanvang van de terechtzitting heeft [naam benadeelde partij] zich als benadeelde partij in dit geding gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van schade ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde. De hoogte van die schade wordt door de benadeelde partij begroot op € 737 -, zijnde materiële schade (begrafeniskosten).
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering toe te wijzen met oplegging van de maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
De raadsvrouw heeft met betrekking tot de vordering primair opgemerkt dat de benadeelde partij gelet op de door haar betoogde vrijspraak afgewezen dient te worden. Subsidiair heeft zij zich indien het ten laste gelegde bewezen wordt verklaard, gerefereerd.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij [naam benadeelde partij] rechtstreekse schade heeft geleden ten gevolge van het primair bewezen verklaarde feit.
De hoogte van deze schade is vast komen te staan op een bedrag van € 737, -.
De vordering van de benadeelde partij, die in haar vordering ontvankelijk is, is in dier voege toewijsbaar.
De rechtbank zal voorts aan de verdachte op de voet van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van deze geldsom ten behoeve van genoemd slachtoffer.
10 TOEPASSELIJKHEID WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De beslissing berust op de artikelen 10, 27, 36f en 289 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Ten aanzien van de tenlastelegging
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 6 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart de verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 (tien) jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht, in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partij
- wijst toe de vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde partij];
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [naam benadeelde partij], wonende te Lelystad, van een bedrag van € 737, - (zegge: zevenhonderd zevenendertig euro) vermeerderd met de wettelijke rente sinds de dag waarop het onder primair bewezen verklaarde feit jegens de benadeelde partij werd gepleegd, te weten 30 oktober 2010, tot die van voldoening;
- veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en die welke ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog dienen te worden gemaakt;
- legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag, groot
€ 737, -, ten behoeve van [naam benadeelde partij], bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 14 (veertien) dagen hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Iedema, voorzitter, mrs. A.J.P. Schotman en W.F. Roelink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Doornwaard, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 juli 2011.
Mrs. Schotman, Roelink en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.