RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Parketnummer: 07.660181-10 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 22 april 2011
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats].
1 HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg. Het onderzoek is aangevangen op de openbare terechtzitting van 4 februari 2011, waarbij verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. S.C. Scherpenhuysen, advocaat te Dronten. Het onderzoek is hervat op 11 april 2011. De verdachte is verschenen bijgestaan door mr. S.C. Scherpenhuysen, voornoemd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. C.J.W.M. Janssen en van de standpunten door de raadsvrouw van verdachte naar voren gebracht.
De verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 11 juni 2010 in de gemeente [plaats], tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, aan een persoon genaamd [benadeelde partij], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (littekens in het gezicht als het gevolg van snijwonden en/of scheurwonden in het gezicht), heeft toegebracht, door deze opzettelijk,
- meermalen, althans éénmaal, in/tegen het gezicht/hoofd en/of tegen het lichaam, te stompen/slaan en/of
- (met) een gebroken (glazen) fles, in ieder geval een glazen voorwerp, in/tegen het gezicht/hoofd te slaan/gooien;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 11 juni 2010 in de gemeente [plaats] met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, [adres], in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde p[benadeelde partij], welk geweld bestond uit het meermalen, althans éénmaal, (met kracht)
- stompen/slaan in/tegen het gezicht/hoofd en/of tegen het lichaam van die [benadeelde partij] en/of
- (met) een (gebroken) glazen fles, in ieder geval een glazen voorwerp, in/tegen het gezicht/hoofd van die [benadeelde partij] slaan/gooien;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 11 juni 2010 in de gemeente [plaats] opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [benadeelde partij]), meermalen, althans éénmaal (met kracht) in/tegen het gezicht/hoofd en/of tegen het lichaam heeft gestompt/geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2.
hij op of omstreeks 23 juni 2010 in de gemeente [plaats] met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, [adres], in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een fiets (toebehorende aan [aangever 2]), welk geweld bestond uit het meermalen, althans éénmaal, (met kracht)
- oppakken en weer neergooien van die fiets en/of
- schoppen/trappen tegen die fiets.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN
4.1 Inleiding
Feit 1:
Op 11 juni 2010 hebben de verbalisanten de melding van de regionale meldkamer politie Flevoland gehoord dat zich op [adres] te [plaats] een slachtoffer van openlijke geweldpleging bevond. Ter plaatse gekomen zagen verbalisanten twee jongens, van wie één (aangever [benadeelde partij]) een bebloed gezicht had en wiens gehele kleding onder het bloed zat. [benadeelde partij] is vervolgens door het ambulancepersoneel meegenomen naar het ziekenhuis.
Feit 2:
Op 23 juni 2010 hebben de verbalisanten de melding van de centrale meldkamer Flevoland gekregen dat zij naar [adres] te [plaats] moesten gaan, omdat daar iemand zou staan van wie de fiets vernield was. Samen met aangever [aangever 2] zijn de verbalisanten naar het voetbalveldje bij [adres] gereden. Op dit voetbalveldje zagen de verbalisanten een zwarte omafiets liggen, waarvan de velgen krom waren en het stuur geheel verdraaid en verbogen was waardoor het voorwiel in tegengestelde richting stond en niet meer terug kon worden gedraaid. Ook waren de spatborden voor en achter verbogen. De fiets bleek van aangever te zijn. Een eindje verderop stonden verdachte en de medeverdachten, die vervolgens werden aangehouden.
4.2 Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft gesteld dat de onder 1 primair en onder 2 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
Ten aanzien van feit 1 primair heeft de officier van justitie aangevoerd dat verdachte verantwoordelijk is voor het ernstigste letsel van [benadeelde partij], te weten de snee in het gezicht. Uit de getuigenverklaring van [getuige 1] is gebleken dat verdachte met een fles heeft geslagen. Bovendien komt het letsel overeen met het slaan met een fles. Ook anderen hebben verklaard dat verdachte met een fles op hoofden aan het tikken was. De officier van justitie heeft gesteld dat verdachte opzet, in elk geval voorwaardelijk opzet, heeft gehad op het toebrengen van het letsel. Op het moment dat er met een fles in het gezicht geslagen wordt, is het de bedoeling om het gezicht zwaar te beschadigen.
Met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde feit heeft de officier van justitie aangevoerd dat uit het proces-verbaal bevindingen blijkt dat onder andere verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan vernieling van de fiets.
4.3 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte van het ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.
De verdediging heeft ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit aangevoerd dat enkel uit de verklaring van getuige [getuige 1] volgt dat verdachte met een fles heeft geslagen. De verdediging heeft de verklaring van [getuige 1] niet betrouwbaar geacht, omdat de verklaring niet overeen komt met de verklaringen van andere getuigen en de verklaring van aangever en omdat [getuige 1] niet consistent heeft verklaard.
Voorts heeft de verdediging aangevoerd dat het letsel niet overeen komt met de wijze waarop geslagen zou zijn met de fles, te weten bovenhands. De verdediging heeft het aannemelijker geacht dat aangever op de grond in aanraking is gekomen met glas. Verdachte heeft telkens uitdrukkelijk ontkend dat hij met een fles geslagen heeft. De verklaring van verdacht die hij bij de politie heeft afgelegd, inhoudende dat hij aangever mogelijk met een fles heeft geraakt, is niet bruikbaar omdat verdachte bij de politie een grote druk voelde. De verdediging heeft tevens aangevoerd dat het schoppen en slaan door verdachte niet wettig en overtuigend te bewijzen is, omdat het schoppen en slaan uit slechts twee verklaringen is gebleken en de verklaring van [getuige 1] niet betrouwbaar is. De andere getuige, [getuige 2], heeft niet uitgebreid verklaard, maar enkel gemeld dat iedereen heeft gevochten en dat verdachte dus ook wel gevochten zou hebben.
De verdediging heeft voorts gewezen op een uitspraak van de rechtbank Arnhem, met LJ nummer BK4855 dat het litteken in het gezicht van aangever als zodanig geen zwaar lichamelijk letsel oplevert.
Met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde feit heeft de verdediging bepleit dat slechts één getuige heeft verklaard dat verdachte het feit heeft gepleegd.
4.4 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft kennisgenomen van de inhoud van de stukken van het onderliggende strafdossier en van hetgeen bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gebracht.
Feit 1:
[benadeelde partij] heeft aangifte gedaan van zware mishandeling. Hij heeft aangegeven dat hij tussen de vijftien en twintig hechtingen in zijn lip, neus en wang heeft en dat de dokter heeft gezegd dat er littekens van over blijven. Aangever heeft verklaard dat hij in gevecht raakte met [getuige 3], dat vrienden van die [getuige 3] op hem sprongen en dat hij vervolgens een klap in zijn gezicht kreeg, die erg pijn deed. Aangever zag dat het bloed uit zijn neus spoot. In het ziekenhuis kreeg aangever te horen dat hij waarschijnlijk met een kapotte fles was geslagen, omdat zijn neus aan de onderzijde helemaal los was. Bij de aangifte zijn meerdere foto’s opgenomen, waarop het letsel van aangever zichtbaar is.
Getuige [getuige 1] heeft bij de politie verklaard dat hij heeft gezien dat verdachte met een fles op het hoofd van aangever heeft geslagen. Deze verklaring heeft hij herhaald bij de rechter-commissaris.
Verdachte heeft zelf verklaard dat hij een fles in zijn handen had en dat deze fles kapot was gegaan. Tevens heeft de verdachte verklaard dat hij tegen aangever aan is gekomen, dat hij aangever met de fles geraakt heeft en dat het zijn schuld is dat aangever letsel heeft opgelopen. De verklaring van verdachte dat hij aangever niet met opzet heeft geslagen, maar per ongeluk tegen aangever is aangekomen, acht de rechtbank niet geloofwaardig gelet op de verklaring van de getuige [getuige 1]. De rechtbank is niet gebleken dat er op verdachte dermate veel druk is uitgeoefend tijdens het verhoor op het politiebureau, dat verdachte niet in vrijheid zijn verklaring af heeft kunnen leggen, zodat de rechtbank het verweer van de verdediging dat de verklaring van verdachte buiten beschouwing moet blijven, af zal wijzen.
Door de verdediging is aangevoerd dat de verklaring van [getuige 1] ongeloofwaardig is, omdat hij niet consistent heeft verklaard. De rechtbank is van oordeel dat [getuige 1] op belangrijke punten telkens gelijkluidend heeft verklaard, zodat er geen aanleiding is om deze getuige niet geloofwaardig te achten. Bovendien is de rechtbank van oordeel dat het letsel dat bij aangever is ontstaan, overeenkomt met de verklaring van [getuige 1] dat verdachte met de fles heeft geslagen. Aangever had als gevolg van dit delict onder andere een doorlopende scheur door de basis van zijn neus, een scheurwond op zijn linkerwang, twee lineaire wondjes op de bovenlip aan de rechterkant en een wondje in het midden van zijn bovenlip. Verschillende wonden moesten gehecht worden.
De rechtbank ziet zich voorts geplaatst voor de vraag of het letsel gekwalificeerd kan worden als zwaar lichamelijk letsel.
De rechtbank is, gelet op bovengenoemde bewijsmiddelen, van oordeel dat verdachte aangever met een fles in het gezicht heeft geslagen, waarbij aangever snij- en scheurwonden in zijn gezicht heeft opgelopen die in het ziekenhuis gehecht moesten worden. De rechtbank is van oordeel dat de wonden zoals te zien op de foto’s die bij de aangifte zijn gevoegd en de littekens, zoals uit de geneeskundige verklaring en het proces-verbaal van bevindingen van 21 januari 2011 met de daarbij als bijlage gevoegde mail , genoegzaam is voor de slotsom dat zwaar lichamelijk letsel is toegebracht. Weliswaar leveren littekens zelf geen letsel op, maar het zijn de zichtbare gevolgen van de verwondingen. In de tenlastelegging wordt weliswaar gesproken over littekens, maar tevens over het feit dat de littekens zijn ontstaan als gevolg van de snijwonden en scheurwonden die verdachte heeft toegebracht aan aangever. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de verwondingen van aangever, gevolgd door blijvend ontsierende littekens in het aangezicht, als zwaar lichamelijk letsel worden aangemerkt.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde feit heeft begaan.
Feit 2:
De aangever heeft verklaard dat hij zijn fiets had achtergelaten bij een bankje bij [adres], omdat hij zich niet prettig voelde toen verdachte en de medeverdachten op een bankje naast hem kwamen zitten. Aangever werd vervolgens gebeld door twee vrienden van hem met de mededeling dat zijn fiets was vernield door verdachte en de medeverdachten. Toen aangever samen met de politie bij zijn fiets ging kijken, bleek het stuur en het wiel volledig vervormd te zijn en bleken er meerdere spaken uit het andere wiel te ontbreken. Verdachte en de medeverdachten zaten op dat moment nog verderop.
[verbalisant] heeft op 23 juni 2010 gebeld met [getuige 4], omdat hij getuige is geweest van de vernieling. [getuige 4] heeft verklaard dat verdachte en de medeverdachten aan hem hebben gevraagd of de bewuste fiets van aangever was. Vervolgens heeft één van hen de fiets opgepakt en tegen de stang van het voetbalveld gegooid. Verdachte en de medeverdachten hebben om de beurt op de velgen getrapt. [verbalisant] heeft tevens aangever gebeld en heeft toen onder andere [getuige 5] gesproken. [getuige 5] heeft verklaard dat verdachte en de medeverdachten de fiets van aangever meermalen hebben opgepakt en weer neer hebben gegooid en op de velgen hebben getrapt.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de aangifte en de processen-verbaal van bevindingen, het onder 2 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat:
1 primair.
hij op 11 juni 2010 in de gemeente [plaats], aan een persoon genaamd [benadeelde partij], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (littekens in het gezicht als het gevolg van snijwonden en scheurwonden in het gezicht), heeft toegebracht, door deze opzettelijk,
- met een gebroken fles, in het gezicht te slaan;
2.
hij op 23 juni 2010 in de gemeente [plaats] met anderen, aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een fiets (toebehorende aan [aangever 2]), welk geweld bestond uit het meermalen,
- oppakken en weer neergooien van die fiets en
- schoppen/trappen tegen die fiets.
Van het onder 1 primair en 2 meer of anders ten laste gelegde zal verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
Feit 1 primair:
Zware mishandeling.
Feit 2:
Openlijk in vereniging geweld plegen tegen goederen.
De feiten en verdachte zijn strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
8 STRAFOPLEGGING
8.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 240 uur, subsidiair 120 dagen hechtenis, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
De officier van justitie heeft daarbij rekening gehouden met de oriëntatiepunten zoals zijn vastgesteld door het LOVS en met de persoonlijke omstandigheden zoals blijkt uit het beknopte reclasseringsadvies d.d. 6 september 2010.
8.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich onthouden van een standpunt omtrent de eventuele strafoplegging.
8.3 Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
De rechtbank heeft bij haar beslissing rekening gehouden met de oriëntatiepunten zoals zijn vastgelegd door het LOVS. Uit deze oriëntatiepunten volgt dat voor het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel in beginsel een gevangenisstraf van drie maanden wordt opgelegd.
De rechtbank houdt bij haar beslissing ten nadele van verdachte rekening met het feit dat naast zware mishandeling tevens openlijke geweldpleging tegen goederen wettig en overtuigend bewezen is.
Voorts houdt de rechtbank in het voordeel van verdachte rekening met een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 16 maart 2011. Verdachte is niet eerder veroordeeld voor een strafbaar feit. Mede gelet op het beknopte reclasseringsadvies d.d. 6 september 2010, opgemaakt door J. Hoekstra en A. van de Boer, respectievelijk reclasseringswerker en leidinggevende van Reclassering Nederland, is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf hier geen passende sanctie is. De rechtbank zal daarom een werkstraf van na te melden duur opleggen.
De rechtbank is wel van oordeel dat de straf van verdachte hoger dient te zijn dan de straf voor zijn medeverdachte [medeverdachte], omdat het verdachte is geweest die het zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht bij [benadeelde partij].
Voor aanvang van de terechtzitting heeft [benadeelde partij] zich als benadeelde partij in dit geding gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van schade ten gevolge van het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde feit. De hoogte van die schade wordt door de benadeelde partij begroot op een bedrag van € 1.735,00.
9.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij volledig en hoofdelijk wordt toegewezen, met oplegging van de maatregel overeenkomstig artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht en verhoogd met de wettelijke rente.
9.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren, omdat zij een vrijspraak heeft bepleit. Voorts heeft de verdediging aangegeven dat de vordering onvoldoende onderbouwd is. Met betrekking tot het eigen risico heeft de verdediging aangevoerd dat er slechts een afschrift van een rekening is toegevoegd, waaruit niet blijkt van wie die rekening is en waarvoor het bedrag is afgeschreven. De verdediging heeft tevens aangevoerd dat bij de immateriële schade ook onderbouwd moet worden, waarom aansluiting wordt gezocht bij een bepaalde uitspraak uit de smartengeldgids. De verdediging heeft gesteld dat nummer 1373 van de smartengeldgids meer overeenkomsten vertoond met onderhavige zaak en dat daarbij € 300,00 schadevergoeding was toegewezen.
9.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de vordering van [benadeelde partij] voldoende duidelijk en voldoende onderbouwd is. Ook de verwijzing naar de smartengeldgids is voldoende duidelijk.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij [benadeelde partij] rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van het onder 1 primair bewezen verklaarde feit. De hoogte van die schade is genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van € 1.735,00, vermeerderd met de kosten die – tot op heden – worden begroot op nihil en vermeerderd met de wettelijke rente.
De verdachte is voor de schade, voor zover toegewezen, naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk.
De rechtbank zal voorts aan de verdachte op de voet van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een geldsom van € 1.735,00 ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij].
10 TOEPASSELIJKHEID WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De beslissing berust op de artikelen 22c, 22d, 27, 36f, 57, 141 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Ten aanzien van de tenlastelegging
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 5 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat onder 1 primair en 2 meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart de bewezen verklaarde feiten strafbaar;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- legt aan verdachte op een werkstraf voor de duur van 240 uren.
- beveelt dat voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet of niet naar behoren verricht de werkstraf wordt vervangen door 120 dagen hechtenis, althans een aantal dagen hechtenis dat evenredig is aan het niet verrichte aantal uren werkstraf.
- bepaalt dat de tijd, die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde werkstraf in mindering zal worden gebracht, berekend naar de maatstaf van 2 uren werkstraf per dag.
Benadeelde partij
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij], wonende te [plaats], van een bedrag van € 1.735,00 (zegge: zeventienhonderd en vijfendertig euro), met veroordeling tevens van verdachte in de wettelijke rente en in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
- legt op aan verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 1.735,00 ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij] voornoemd, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 27 dagen hechtenis.
- bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij] in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij], daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. G. Blomsma, voorzitter, mrs. R.M. van Vuure en M. Iedema, rechters, in tegenwoordigheid van mr. B.T. Feenstra, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 april 2011.
Mr. M. Iedema is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.