ECLI:NL:RBZLY:2011:BQ3874

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
10 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07.607296-08
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in zaak van vermeende kindermishandeling met fatale afloop

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 10 mei 2011 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan haar kind, wat uiteindelijk leidde tot de dood van het kind. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen. De rechtbank concludeerde dat het bewijs dat de verdachte het kind met kracht had geschud, ontbrak. De rechtbank baseerde haar oordeel op de verklaringen van deskundigen, die aangaven dat het hersenletsel van het kind hoogstwaarschijnlijk het gevolg was van een acceleratie-deceleratietrauma, ook wel bekend als het Shaken Baby Syndroom. De rechtbank oordeelde dat de verdachte en haar medeverdachte, die samen zorg droegen voor het kind, niet konden worden aangemerkt als de dader van de fatale handelingen. De rechtbank heeft ook overwogen dat de verdachte niet in staat was om te weten dat het kind in een zorgelijke toestand verkeerde, en dat zij tijdig medische hulp had ingeroepen. Gezien deze overwegingen heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector strafrecht
Parketnummer: 07.607296-08 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 10 mei 2011
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats], [adres].
1 HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het onderzoek heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 26 april 2011 te Lelystad, waarbij verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. D.G. Nagel, advocaat te Almere.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M. Kamper en van de standpunten door de raadsvrouw van verdachte naar voren gebracht.
2 DE TENLASTELEGGING
De verdachte is, na een wijziging tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
zij in of omstreeks de periode van 18 augustus 2008 tot en met 30 november 2008 in de gemeente Lelystad en/of in de gemeente Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum]) van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) haar mededader(s) met dat opzet
- die [slachtoffer] een of meermalen (telkens) (met kracht) heen en weer geschud en/of
- die [slachtoffer] laten vallen en/of
- die [slachtoffer] een of meermalen (telkens) in de lucht gegooid en/of (vervolgens) weer opgevangen,
ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij in of omstreeks de periode van 18 augustus 2008 tot en met 30 november 2008 in de gemeente Lelystad en/of in de gemeente Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, aan haar kind genaamd [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum]), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een of meer bloedingen in de hersenen en/of hersenletsel (het zogenaamde Shaken-Baby-Syndroom) en/of een of meer botbreuk(en)), heeft toegebracht, door opzettelijk die [slachtoffer] een of meermalen (telkens) (met kracht) heen en weer te schudden en/of te laten vallen en/of in de lucht te gooien en/of (vervolgens) op te vangen, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij in of omstreeks de periode van 18 augustus 2008 tot en met 30 november 2008 in de gemeente Lelystad en/of in de gemeente Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onachtzaam en/of nalatig haar kind, te weten [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum]) ene of meermalen met kracht heen en weer heeft geschud en/of heeft laten vallen en/of in de lucht heeft gegooid en/of (vervolgens) heeft opgevangen en/of (vervolgens) terwijl verdachte en/of haar mededader wist(en), althans had(den) moet(en) weten/vermoeden dat [slachtoffer] in een zeer zorgelijke en/of slechte lichamelijke toestand verkeerde, niet direct, althans niet tijdig medische hulp heeft ingeroepen, althans geen adequate maatregelen ten behoeve van de (medische) verzorging heeft genomen, waardoor het aan haar schuld te wijten is geweest dat voornoemde [slachtoffer] zodanig letsel, te weten een of meer bloedingen in de hersenen en/of hersenletsel (het zogenaamd Shaken Baby Syndroom), heeft bekomen, dat deze aan de gevolgen daarvan is overleden;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij in of omstreeks de periode van 18 augustus 2008 tot en met 30 november 2008 in de gemeente Lelystad en/of in de gemeente Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, haar kind genaamd [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum]) tot wiens onderhoud, verpleging of verzorging zij krachtens de wet of overeenkomst verplicht was, in hulpeloze toestand heeft gebracht of gelaten, immers heeft zij verdachte en of haar mededader(s) die [slachtoffer] een of meermalen (telkens) (met kracht) heen en weer geschud en/of die [slachtoffer] laten vallen en/of die [slachtoffer] een of meermalen (telkens) in de lucht gegooid en (vervolgens) weer opgevangen en/of (vervolgens) terwijl verdachte en/of haar mededader wist(en), althans had(den) moet(en) weten/vermoeden dat [slachtoffer] in een zeer zorgelijke en/of slechte lichamelijke toestand verkeerde, niet direct, althans niet tijdig medische hulp ingeroepen, althans geen adequate maatregelen ten behoeve van de (medische) verzorging genomen, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] zodanig letsel, te weten een/of meer hersenbloedingen en/of hersenletsel (het zogenaamde Shaken Baby Syndroom) heeft bekomen, dat zij aan de gevolgen daarvan is overleden.
De rechtbank verbetert in de tenlastelegging een aantal kennelijke schrijffouten. De verdachte wordt blijkens het onderzoek ter terechtzitting daardoor niet in haar verdediging geschaad.
3 DE VOORVRAGEN
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN
4.1 Inleiding
Op 22 augustus 2008 rond 16.00 uur komen verdachte en [medeverdachte] met hun dochter [slachtoffer] bij de huisartsenpost in Lelystad, nadat zij daartoe rond 11.00 uur die dag een afspraak hadden gemaakt. De betreffende huisarts krijgt de indruk dat het niet goed gaat met [slachtoffer] en hij heeft [slachtoffer] en de ouders vervolgens naar het ziekenhuis in Lelystad gebracht.
Op 23 augustus 2008 wordt [slachtoffer] vanuit het ziekenhuis in Lelystad overgebracht naar het AMC in Amsterdam. Vanaf het moment van opname wordt gesproken over een uiterst sombere prognose over de ontwikkelkansen van [slachtoffer] en als zij het al overleeft over grote beperkingen in zelfstandig functioneren en grote afhankelijkheid van (medische) zorg.
Op 25 augustus 2008 wordt besloten de beademing stop te zetten. Op 26 augustus 2008 blijkt dan dat [slachtoffer] zelfstandig blijft ademen en wordt herstart met de sondevoeding.
Op 30 november 2008 overlijdt [slachtoffer].
4.2 Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd de verdachte te veroordelen ter zake van het uiterst subsidiair ten laste gelegde. Zij heeft gesteld dat zij verdachte niet in de rol plaatst van de persoon die [slachtoffer] heeft geschud. De officier van justitie heeft aangegeven dat zij [medeverdachte] in die rol plaatst.
Ten aanzien van verdachte heeft zij aangevoerd dat zij op meerdere momenten merkte dat het niet goed ging met [slachtoffer]. Een ondertemperatuur werd geconstateerd, maar er werd geen arts geconsulteerd. Een dag later huilt [slachtoffer], drinkt zij niet goed, is er sprake van een ondertemperatuur en ook dan wordt geen arts geconsulteerd. Een dag later staan beide ouders pas laat op en pas op dat moment wordt gebeld met de huisartsenpost, waar zij later die dag terecht kunnen. De officier van justitie heeft concluderend gesteld dat het op de weg van verdachte had gelegen medische zorg in te roepen en dat zij dit niet heeft gedaan.
4.3 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat van het ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. Zij heeft daartoe - zoals vervat in de pleitnota - kort weergegeven het volgende aangevoerd.
De raadsvrouw heeft een overzicht geschetst van de gebeurtenissen in de periode van 20 augustus 2008 tot en met 22 augustus 2008 en heeft vervolgens gewezen op een aantal getuigenverklaringen, te weten die van de kraamverzorgster, een vriendin van verdachte, een consulente van stichting MEE, de woonbegeleider, de verpleegkundige van de jeugdgezondheidszorg, de reclasseringswerker en de vroegere begeleider van verdachte.
De raadsvrouw heeft aangegeven dat niet zonder meer tot een bewezenverklaring kan worden gekomen dat de handelingen die in de ten laste gelegde periode zijn verricht tot de dood van [slachtoffer] hebben geleid, zodat reeds om die reden vrijspraak dient te volgen van alle ten laste gelegde feiten.
Door de raadsvrouw is voorts aangevoerd dat het causale verband tussen de in de tenlastelegging opgenomen handelingen en het overlijden van [slachtoffer] ontbreekt en dat het handelingen zijn die niet door verdachte zijn verricht.
Het overlijden van [slachtoffer] is het gevolg geweest van het stopzetten van de voeding, hetgeen een beslissing is geweest waartegen de ouders zich hebben verzet en een second opinion hebben aangevraagd. Ook om die reden dient vrijspraak te volgen van alle ten laste gelegde feiten.
Door de raadsvrouw is voorts aangevoerd dat op basis van onvoorwaardelijk opzet (boos opzet) niet tot een bewezenverklaring kan worden gekomen. Om te kunnen komen tot een bewezenverklaring van voorwaardelijk opzet ten aanzien van het primair of subsidiair ten laste gelegde, is het noodzakelijk dat bewezen kan worden dat verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan een bepaalde kans dat van enig handelen de dood dan wel zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer] het gevolg zou zijn. Voorgaande kan niet bewezen worden verklaard, zodat ook om die reden vrijspraak zou moeten volgen van het primair en subsidiair ten laste gelegde.
Subsidiair heeft de raadsvrouw ten aanzien van het primair en subsidiair ten laste gelegde bepleit dat niet bewezen kan worden verklaard dat sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking, welke samenwerking gericht diende te zijn op de dood, dan wel zwaar lichamelijk letsel. Door verdachte zijn geen uitvoeringshandelingen verricht.
Ten aanzien van het meer subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte zelf geen enkele aanschouwing heeft gehad van handelswijzen die zouden kunnen leiden tot enig letsel, zodat zij niet had moeten vermoeden dat er dergelijk ernstig letsel zich voordeed. Dit geldt volgens de raadsvrouw des te meer nu de uiterlijke verschijningsvormen in deze dusdanig waren dat zij hier ook geen enkele verwachting over had dienen te hebben.
Gelet op het voorgaande dient ook vrijspraak te volgen voor het meer subsidiair ten laste gelegde.
4.4 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft kennisgenomen van de inhoud van de stukken van het onderliggende strafdossier en van hetgeen bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gebracht.
Uit de conclusie van het rapport van dr. R.A.C. Bilo, forensisch geneeskundige / consulent forensische kindergeneeskunde bij het NFI, blijkt dat op basis van exclusie een niet-accidentele toedracht (kindermishandeling) de enige plausibele verklaring voor het aangetroffen hersenletsel vormt. Het niet-accidentele karakter wordt bevestigd door het aantreffen van andere afwijkingen (de uitgebreide netvliesbloedingen en de metafysaire hoekfracturen) en het gegeven dat uitgesloten is dat een geboortetrauma of een accidentele oorzaak als verklaring kan gelden voor de combinatie van bevindingen. Het is voor deskundige niet mogelijk om op basis van de verstrekte gegeven vast te stellen op welk moment de schade is ontstaan, anders dan in de periode van maximaal enkele dagen voor opname in het ziekenhuis in Lelystad.
Door de deskundige is bij de behandeling ter zitting op 26 april 2011 aangegeven dat het laten vallen van [slachtoffer] (handeling die als derde gedachtenstreepje is omschreven in de tenlastelegging) niet tot het ontstane letsel heeft kunnen leiden.
In zijn voorlopige conclusie is door dr. Bilo, voornoemd, aangegeven dat het hersenletsel hoogst waarschijnlijk het gevolg is geweest van een acceleratie-deceleratietrauma (ook wel shaken baby syndroom). Ook door de arts-pathaloog bij het NFI, dr. V. Soerdjbalie-Maikoe, is in haar voorlopige bevindingen van de sectie op het lichaam van [slachtoffer] aangegeven dat de afwijkingen kunnen ontstaan na inwerking van uitwendig mechanisch geweld, zoals bij hevig heen en weer schudden van een kind (acceleratie-deceleratie trauma).
De rechtbank is dan ook van oordeel dat op grond van het voorgaande kan worden vastgesteld dat menselijk handelen, te weten het met kracht heen en weer schudden van [slachtoffer], de oorzaak is geweest van het bij haar aangetroffen hersenletsel en dat dit menselijk handelen in een periode van maximaal enkele dagen voordat [slachtoffer] werd opgenomen (op 22 augustus 2008) heeft plaatsgevonden.
Door de verdediging is aangevoerd dat causaal verband tussen de ten laste gelegde handelingen en het overlijden van [slachtoffer] ontbreekt. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
Volgens vaste rechtspraak dient de causaliteit tussen gedraging en gevolg uiteindelijk te worden bepaald aan de hand van de maatstaf van de redelijke toerekening (toerekeningscriterium). Indien de gedraging naar haar aard geschikt was om het uiteindelijk resultaat teweeg te brengen of het risico daarop in relevante mate heeft verhoogd, doorbreken tussenkomende factoren de causaliteitsketen niet. Dit wordt niet anders doordat de nadien opgekomen omstandigheden in belangrijke mate tot het intreden van het gevolg hebben bijgedragen, of zelfs moeten worden aangemerkt als de rechtstreekse oorzaak van dat gevolg. Het causaal verband wordt doorbroken wanneer er een reële mogelijkheid is dat het gevolg ook zou zijn ingetreden indien de als strafbaar aan te merken gedraging was uitgebleven.
Uit het verslag betreffende een niet natuurlijke dood volgt dat de conclusie van de arts is dat [slachtoffer] is overleden aan hersenletsel met mogelijk schudden voorafgaand aan het letsel en door de arts wordt geadviseerd sectie te laten verrichten .
Uit de voorlopige bevindingen van de sectie op het lichaam van [slachtoffer] volgt dat dr. Soerdjbalie-Maikoe, voornoemd, in haar voorlopige samenvatting aangeeft dat de afwijkingen onder het harde hersenvlies hebben geleid tot hersenschade, waarmee het intreden van de dood wordt verklaard . Uit de conclusie van haar rapport d.d. 15 september 2009 volgt dat bij [slachtoffer] sprake is van traumatisch hersenletsel, dat geleid heeft tot ernstige klinische verschijnselen en uiteindelijk het overlijden . Tot diezelfde conclusie komt dr. Bilo, voornoemd.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de ten laste gelegde handelingen uiteindelijk hebben geleid tot het overlijden van [slachtoffer]. Dat de nadien opgekomen omstandigheid, in casu het stopzetten van de sondevoeding, wellicht in belangrijke mate heeft bijgedragen tot het intreden van het overlijden of wellicht zou kunnen worden aangemerkt als de rechtstreekse oorzaak van het overlijden, doet dit causaal verband niet doorbreken. Het gevolg, het overlijden van [slachtoffer], zou immers niet zijn ingetreden indien de gedraging, te weten het met kracht heen en weer schudden van [slachtoffer], was uitgebleven.
De rechtbank ziet zich geplaatst voor de vraag of wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte, al dan niet tezamen en in verenging met [medeverdachte], degene is geweest die [slachtoffer] met kracht heen en weer heeft geschud met uiteindelijk fataal gevolg. De rechtbank overweegt daarover het volgende.
De rechtbank overweegt dat verdachte en [medeverdachte] bij de behandeling ter terechtzitting op 26 april 2011 hebben verklaard dat het in de dagen voorafgaande aan de ziekenhuisopname van [slachtoffer] niet is voorgekomen dat er andere personen bij haar aanwezig waren en dat er geen momenten zijn geweest waarop [slachtoffer] niet onder het toezicht van verdachte en/of [medeverdachte] stond. In die dagen was, zo heeft [medeverdachte] verklaard, altijd één van hen beiden bij [slachtoffer]. De rechtbank acht het mitsdien hoogst onaannemelijk dat een andere persoon dan verdachte en/of [medeverdachte] [slachtoffer] met kracht heen en weer heeft geschud met uiteindelijk fataal gevolg en aldus hebben verdachte en/of [medeverdachte] feitelijk de mogelijkheid gehad deze handelingen te hebben verricht.
[medeverdachte] heeft bij de politie verklaard dat hij met zorg probeert zijn kind op te voeden, maar dat hij een beetje onhandig is en het wel eens is voorgekomen dat hij met de armen van [slachtoffer] tegen de deur aanbotste en [slachtoffer] met haar handje of voetje ergens tegen aan kwam of dat hij met de kinderwagen waar [slachtoffer] in lag tegen de deurpost botste. [medeverdachte] heeft daarover ook verklaard dat dit niet recent is gebeurd.
Hij heeft verder verklaard dat hij [slachtoffer], de dag voordat zij werd opgenomen in het ziekenhuis, een paar keer heeft opgetild, haar onder haar oksels heeft vastgehouden, zijn vingers achter haar hoofdje heeft gedaan, haar voor zijn gezicht heeft getild en haar lichtjes heen en weer heeft bewogen om contact met haar te kunnen krijgen.
Deze verklaring van [medeverdachte] wordt bevestigd door verdachte. Zij heeft verklaard dat [medeverdachte] [slachtoffer] onder haar armpjes heeft opgetild, waarbij hij haar hoofdje ondersteunde. Hij heeft haar licht heen en weer geschud, waarbij haar hoofdje niet heen en weer ging. Hij deed dit volgens verdachte om contact met haar te maken.
Deskundige Bilo heeft bij de behandeling ter terechtzitting op 26 april 2011 verklaard dat het handelen van [medeverdachte], zoals hij heeft verklaard en hiervoor is omschreven, qua kracht, duur en frequentie niet de medische bevindingen (het hersenletsel) kan verklaren.
Verdachte ontkent [slachtoffer], op welke wijze dan ook, te hebben geschud.
De rechtbank is van oordeel dat de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen er niet toe dwingen dat verdachte de dader was en niet [medeverdachte]. Daarmee blijft in het ongewisse wat zich de dagen voordat [slachtoffer] werd opgenomen in het ziekenhuis heeft afgespeeld in de woning van verdachte en [medeverdachte].
Onder die omstandigheden ontbreekt het overtuigende bewijs dat verdachte [slachtoffer] met kracht heen en weer heeft geschud waardoor het hersenletsel aan haar is toegebracht en zij uiteindelijk is overleden.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde.
Alsdan resteert de vraag of het uiterst subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen. Vast staat dat verdachte de biologische moeder is van [slachtoffer] en zij ook samen met [medeverdachte] de dagelijkse zorg had voor [slachtoffer]. Voor verdachte bestond een wettelijke plicht tot verzorging en opvoeding van [slachtoffer].
De vraag is of wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte [slachtoffer] in een hulpeloze toestand heeft gebracht en/of gelaten. Gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen ten aanzien van de primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde feiten, is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte [slachtoffer] in een hulpeloze toestand heeft gebracht.
Evenmin kan naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte [slachtoffer] in een hulpeloze toestand heeft gelaten door, terwijl zij had moeten weten/vermoeden dat zij in een zeer zorgelijke en/of slechte lichamelijke toestand verkeerde, niet direct, althans niet tijdig medische hulp in te roepen dan wel adequate maatregelen te nemen ten behoeve van de (medische) verzorging. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Uit de verklaringen van verdachte en [medeverdachte] blijkt (onder meer) dat [slachtoffer] woensdagavond 20 augustus 2008 koud en nat aanvoelde en zij een ondertemperatuur had. Zij hebben [slachtoffer] warm aangekleed en de rest van de nacht is het volgens hen rustig gebleven.
Donderdag 21 augustus 2008 heeft [slachtoffer] vrijwel de hele dag gehuild en had zij nog steeds een ondertemperatuur. In die avond werd [slachtoffer] rustiger, huilde zij minder en is zij uiteindelijk gaan slapen. Volgens verdachte hebben zij die hele dag in de gaten gehouden dat [slachtoffer] bleef plassen en drinken.
Vrijdagochtend 22 augustus 2008 worden verdachte en [medeverdachte] pas laat (ongeveer 11.00 uur) wakker en beiden constateren dan dat [slachtoffer] slap was, met haar ogen draaide, zij scheel keek en zij beiden geen contact met haar konden maken. Op dat moment hebben zij vrijwel direct telefonisch contact gezocht met de huisartsenpost, waar zij rond 16.00 uur die dag terecht konden.
De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte op woensdagavond dan wel op donderdag had moeten weten/vermoeden dat [slachtoffer] in een zeer zorgelijke en/of slechte lichamelijke toestand verkeerde. Dit was naar het oordeel van de rechtbank wel het geval op vrijdagochtend. Op dat moment is echter ook medische hulp ingeroepen.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank verdachte tevens vrijspreken van het uiterst subsidiair ten laste gelegde.
5 BESLISSING
De rechtbank:
Vrijspraak
- Verklaart niet bewezen hetgeen primair, subsidiair, meer subsidiair en uiterst subsidiair aan verdachte is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H. Meijer, voorzitter, mrs. L.P. de Haas en W.F. Roelink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N. van Olst-van Esch, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 mei 2011.