ECLI:NL:RBZLY:2011:BQ3551

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
4 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07.607240-09 (P)
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een vrouw voor witwassen, valsheid in geschrifte en oplichting richting hypotheekbank

Op 4 mei 2011 heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een vrouw die werd beschuldigd van witwassen, valsheid in geschrifte en oplichting. De rechtbank oordeelde dat de vrouw onvoldoende bewijs had geleverd voor haar betrokkenheid bij een hennepkwekerij, maar vond haar wel schuldig aan de andere aanklachten. De zaak begon met een melding van een mogelijke hennepplantage, waarna de politie een doorzoeking uitvoerde. Tijdens deze doorzoeking werden documenten aangetroffen die leidden tot de conclusie dat de vrouw en haar medeverdachten valse werkgeversverklaringen en loonstroken hadden gebruikt om een hypothecaire lening van €540.000,- te verkrijgen van Nationale Nederlanden. De rechtbank oordeelde dat de vrouw en haar medeverdachten opzettelijk valse documenten hadden opgemaakt om de hypotheekverstrekker te misleiden. De vrouw werd veroordeeld tot een taakstraf van 80 uur. De rechtbank hield rekening met haar persoonlijke omstandigheden en het feit dat zij niet eerder met justitie in aanraking was geweest.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector strafrecht
Parketnummer: 07.607240-09 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 4 mei 2011
in de strafzaak tegen
[Verdachte B],
geboren op [datum] 1983 te [plaats],
wonende [adres].
1 HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg. Het onderzoek ter terechtzitting is aangevangen ter openbare terechtzitting van 21 september 2010, waarbij verdachte niet is verschenen. De raadsman van verdachte mr. V.C. van der Velde, advocaat te Almere is evenmin verschenen. Het onderzoek ter terechtzitting is hervat op 16 december 2010, waarbij verdachte niet is verschenen en de raadsman van verdachte mr. V.C. van der Velde, voornoemd wel is verschenen. Het onderzoek ter terechtzitting is op voornoemde data geschorst en opnieuw aangevangen op 21 april 2011, waarbij verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. V.C. van der Velde, voornoemd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. L.H.J. Vijlbrief en van de standpunten door de raadsman van verdachte naar voren gebracht.
2 DE TENLASTELEGGING
De verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
zij op één of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 01 januari 2009 tot en met 04 augustus 2009 te [Plaats 1], (althans) in de gemeente Noordoostpolder, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres]) (een) hoeveelheid/hoeveelheden van (telkens) een (zeer) groot aantal hennepplanten (ongeveer 4200) en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2.
zij op of omstreeks 27 februari 2009, althans in of omstreeks de maand februari 2009, te [Plaats 1], (althans) in de gemeente Noordoostpolder, en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een huurovereenkomst opslagruimte - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt of doen opmaken of vervalst of doen vervalsen, immers heeft/hebben verdachte en/of verdachte's mededader(s) valselijk en/of in strijd met de waarheid vermeld of doen vermelden in voornoemde overeenkomst dat er een huurovereenkomst opslagruimte was aangegaan, ingaande 1 maart 2009 tussen de genoemde verhuurder [verdachte A] en [verdachte B] en de genoemde huurder [getuige 1], zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
3.
zij op een of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 01 januari 2008 tot en met 31 augustus 2009, te [Plaats 2] en/of te [plaats 3] en/of te [Plaats 1], (althans) in de gemeente Noordoostpolder, en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, al dan niet van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft/hebben verdachte en/of verdachte's mededader(s), meermalen, althans eenmaal, een voorwerp, te weten één of meerdere geldbedrag(en) (zijnde opbrengsten uit hennepteelt) en/of een geldbedrag van 540.000 euro (afkomstig van een hypothecaire lening), verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, althans van een voorwerp, te weten voornoemde geldbedrag(en), gebruik gemaakt, terwijl verdachte en/of verdachte's mededader(s) wist(en) dat bovenomschreven voorwerp(en)
- onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
4.
a.
zij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 28 december 2007 tot en met 10 augustus 2008 te [Plaats 2] en/of te [plaats 3] en/of te [Plaats 1] (althans) in de gemeente Noordoostpolder en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, een werkgeversverklaring (ten name van [verdachte B] en/of [verdachte A]) en/of een loonstro(o)k(en) (ten name van [verdachte B] en/of [verdachte A]) en/of een arbeidsovereenkomst(en) (ten name van [verdachte B] en/of [verdachte A]), - (elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt of doen opmaken of vervalst en/of doen vervalsen, immers heeft/hebben verdachte en/of verdachte's mededader(s) (telkens) valselijk en/of in strijd met de waarheid vermeld of doen vermelden op het model werkgeversverklaring (gedateerd 3 juli 2008) dat [verdachte B] en/of [verdachte A] een arbeidovereenkomst voor onbepaalde tijd had(den) of was/waren aangesteld in vaste dienst bij de werkgever [verdachte C],
en/of
op de loonstrook van [verdachte A] (over de maand juli 2008) dat een bedrag van 2970,- euro aan hem was betaald in zijn functie van vertegenwoordiger bij de werkgever [verdachte C],
en/of
op de loonstrook van [verdachte B] (over de maand januari 2008 tot en met juni 2008) dat deze een salaris van 5299.99,- euro had ontvangen in haar functie van manager bij de werkgever [verdachte C],
en/of
dat er een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd tussen (de firma) [verdachte C] en [verdachte A] was aangegaan, ingaande 1 juli 2008
en/of
dat er een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd tussen [verdachte C] en [verdachte B] was aangegaan, ingaande 1 januari 2008 ,
zulks (telkens) met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken,
en/of
b.
zij op of omstreeks 1 augustus 2008, althans in of omstreeks het tijdvak omvattende de maand(en) juli 2008 en augustus 2008, te [plaats 3] en/of [Plaats 2] en/of [plaats 4] en/of [Plaats 1], (althans) in de gemeente Noordoostpolder, en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, Nationale Nederlanden Levensverzekeringsmaatschappij N.V., althans een (rechts)persoon heeft bewogen tot de afgifte van een hypothecaire geldlening van 540.000 Euro aan [verdachte A] en/of [verdachte B], in elk geval van enig goed, hebbende verdachte en/of verdachte's mededader(s) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid (een) (valselijk opgemaakte) arbeidsovereenkomst(en)
en/of werkgeversverklaring(en) en/of loonstro(o)k(en) ten name van voornoemde
[verdachte A] en/of [verdachte B] als zijnde werkzaam bij en inkomend genietend van de werkgever (firma) [verdachte C] afgegeven of doen afgeven of gestuurd naar of doen toesturen aan of doen toekomen aan Nationale Nederlanden Levensverzekeringsmaatschappij N.V.,
waardoor voornoemde Nationale Nederlanden werd bewogen tot bovenomschreven afgifte.
De rechtbank verbetert in de tenlastelegging een aantal kennelijke schrijffouten. De verdachte wordt blijkens het onderzoek ter terechtzitting daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
3 DE VOORVRAGEN
De verdediging heeft bepleit dat de dagvaarding ten aanzien van het onder 4b ten laste gelegde nietig moet worden verklaard, omdat dit deel van de tenlastelegging onvoldoende duidelijk is als bedoeld in artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank begrijpt het verweer van de verdediging aldus dat de combinatie van artikel 326 en 225 van het Wetboek van Strafrecht wettelijk niet bestaat en dat dit leidt tot onduidelijkheid voor de verdachte op grond van welke wetsartikelen zij wordt vervolgd. De verdediging heeft bepleit dat hier feitelijk om artikel 225 tweede lid van het Wetboek van Strafrecht gaat.
De rechtbank is van oordeel dat de omschrijving onder 4b van de tenlastelegging voldoende duidelijk is. In de tenlastelegging wordt een omschrijving van de feitelijkheden waarmee de oplichting heeft plaatsgevonden gegeven. Nationale Nederlanden is opgelicht door middel van valsheid in geschrift. Door op deze wijze de tenlastelegging op te stellen wordt voldaan aan de vereisten van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering. Immers in het tweede lid van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering wordt de verplichting opgelegd om de omstandigheden waaronder het feit is begaan te vermelden.
Tevens is de rechtbank van oordeel dat de wijze waarop de officier van justitie de feiten onder 4a en 4b ten laste heeft gelegd een cumulatief/alternatieve wijze van ten laste leggen betreft, hetgeen een gebruikelijke en ook een juridisch juiste wijze van tenlasteleggen is. Het ontbreken van de vermelding van één van de in de tenlastelegging bedoelde wetsartikelen doet aan het voorgaande niet af.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN
4.1 Inleiding
Feiten 1 en 2:
Op 1 augustus 2009 wordt bij de politie in Emmeloord een melding gedaan (door de getuige [getuige 2]) van een mogelijke hennepplantage aan de [adres].
Op 4 augustus 2009 wordt, naar aanleiding van voornoemde melding, een onderzoek ingesteld op voornoemd adres. Medeverdachte [verdachte A] is op dat moment aanwezig. Verdachte vertrekt op het moment dat de verbalisanten net zijn gearriveerd. Uiteindelijk wordt door de verbalisanten rondom de schuur een onderzoek ingesteld en wordt er, nadat er contact is opgenomen met het regionale coördinatiepunt hennep van de Regiopolitie Flevoland, een in werking zijnde hennepplantage in de schuur aangetroffen. In de kweekruimten staan 4230 hennepplanten.
Er vinden doorzoekingen in de schuur en in de woning plaats, waarbij voorwerpen (waaronder documenten en mobiele telefoons) in beslag worden genomen.
Medeverdachte [verdachte A] wordt aangehouden en door hem worden op 4 augustus 2009 en daarna meerdere verklaringen afgelegd.
Op 8 augustus 2009 wordt verdachte aangehouden en ook door haar worden meerdere verklaringen afgelegd.
Op 10 augustus 2009 meldt [getuige 3] zich bij het politiebureau in Emmeloord. Van voornoemde persoon is bij de zoeking in de schuur aan de [adres] een legitimatiebewijs aangetroffen. [getuige 3] wordt aangehouden en ook door hem worden meerdere verklaringen afgelegd.
Voorts worden verklaringen afgelegd door de getuige [getuige 4] (buurman van verdachte) en door de getuige [getuige 2].
In de schuur aan de [adres] is een koelcel aangetroffen. Hiervan is nagegaan waar en wanneer deze is aangeschaft en naar aanleiding daarvan is de getuige [getuige 5] gehoord.
Tijdens het onderzoek is een huurovereenkomst in beslag genomen, waarin als huurder stond opgenomen [getuige 1]. Voornoemde [getuige 1] is op 2 september 2009 als getuige gehoord.
Uit de verhoren van verdachte en de medeverdachten [verdachte A] en [getuige 3] komt de naam van de medeverdachte [verdachte C] naar voren. Gedurende het onderzoek is meermalen getracht [verdachte C] aan te houden in zijn woning aan de [adres], echter werd hij daar steeds niet aangetroffen.
Uiteindelijk is [verdachte C] op 24 juni 2010 in [land] aangehouden, alwaar hij meerdere verklaringen heeft afgelegd. Hij is vervolgens op 6 juli 2010 uitgeleverd aan Nederland. Ook in Nederland zijn door [verdachte C] meerdere verklaringen afgelegd.
Feit 3:
Door de FIOD is in 2009 een onderzoek gestart naar aanleiding van twee verdachte transacties gepleegd door medeverdachte [verdachte A]. Tijdens dit onderzoek kreeg de FIOD de beschikking over fiscale gegevens en hypotheekgegevens van verdachte, medeverdachte [verdachte A] en medeverdachte [verdachte C]. Tevens is onderzoek gedaan naar de bankrekeningen van voornoemde personen.
Feit 4:
Naar aanleiding van voornoemd onderzoek door de FIOD ontstond het vermoeden dat de hypotheek voor de aankoop van het pand aan de [adres], was verkregen middels het plegen van valsheid in geschrifte en/of oplichting.
Uit de hypotheekakte bleek dat op 1 augustus 2008 door Nationale Nederlanden Levensverzekering Maatschappij N.V. een bedrag van € 540.000,00 is geleend aan verdachte en medeverdachte [verdachte A] met als onderpand he[adres]l [adres].
Ter verkrijging van voornoemde hypotheek bleken aan de Nationale Nederlanden loonstroken, werkgeversverklaringen en arbeidsovereenkomsten te zijn overgelegd. Ook bij de doorzoeking aan de [adres] zijn afschriften van voornoemde documenten aangetroffen.
Op 2 november 2009 zijn op grond van artikel 126nd van het Wetboek van Strafvordering van de belastingdienst in Amsterdam en Almere de inkomens- en bankrekeninggegevens en van het UWV de gegevens van aangemelde dienstverbanden van verdachte, medeverdachte [verdachte A] en medeverdachte [verdachte C] gevorderd en deze gegevens zijn door genoemde instanties overgelegd..
4.2 Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat hetgeen aan verdachte onder 1 tot en met 4 ten laste is gelegd wettig en overtuigend bewezen kan worden. Zij heeft daartoe, zoals vervat in een schriftelijk requisitoir, het navolgende aangevoerd.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde heeft de officier van justitie gewezen op de verklaringen van verdachte, medeverdachte [verdachte C], medeverdachte [verdachte A], getuige [getuige 4], getuige [getuige 2] en getuige [getuige 5].
De verbalisanten hebben op het erf waargenomen dat de schuur hermetisch was afgesloten, er een uitlaatpijp aan de rechterzijkant zat (waar het woonhuis op uitkijkt) waar witte rook door naar buiten kwam. Zij hoorden het geluid van een werkende grote dieselmotor in de schuur. Tevens waren aan de achterkant drie grote ventilatoren in werking en aan de rechterkant waren vijf grote uitlaten te zien waardoor lucht naar buiten werd geblazen. In de schuur hebben zij fel licht onder de deur van een afgesloten, maar vrij toegankelijk deel, vandaan zien komen. Achter de deur was de plantage aanwezig.
Medeverdachte [verdachte A] heeft, toen hem door de verbalisanten werd verzocht telefonisch contact op te nemen met de huurder van de schuur, telefonisch contact opgenomen met medeverdachte [verdachte C], met [getuige 6] die op dat moment de vriendin van medeverdachte [verdachte C] was en met [naam]. Het telefoonnummer van [naam] bleek geprogrammeerd te staan in het sms-alert bij de hennepplantage.
Bij de hennepplantage werd een tas gevonden met daarin verschillende documenten op naam van medeverdachte [verdachte A]. Tevens werd in de koelcel van de loods een brief van de belastingdienst gevonden van juli 2009 die gericht was aan verdachte, aangaande kindertoeslag.
Uit een overzicht blijkt dat met het bouwdepot van het huis aan de [adres], materialen zijn gekocht voor de verbouwing van de schuur en de aanleg van een oprit van betonplaten.
De officier van justitie heeft aangegeven dat zij verdachte niet gelooft in haar verklaring dat zij geen wetenschap had van de plantage.
De officier van justitie heeft aangegeven ervan overtuigd te zijn dat verdachte en de medeverdachten [verdachte C] en [verdachte A] van tevoren hadden bedacht een boerderij met loods te kopen voor de hennepteelt. Medeverdachte [verdachte C] heeft met de financiering van de boerderij geholpen en verdachte en medeverdachte [verdachte A] hebben de bij de woning behorende schuur ter beschikking gesteld en toegelaten dat daarin hennep werd geteeld. Verdachte en medeverdachte [verdachte A] profiteerden van de opbrengst. Er was sprake van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de officier van justitie gewezen op de verklaringen van verdachte, medeverdachte [verdachte C], medeverdachte [verdachte A], getuige [getuige 1] en getuige [getuige 7]. Verdachte en medeverdachte [verdachte A] hebben de huurovereenkomst getekend terwijl zij wisten dat de huurder niet bestond. Het feit kan wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde heeft de officier van justitie aangevoerd dat de medeverdachte [verdachte C] op grote schaal gebruik maakte van bankrekeningen en creditcards van anderen, onder wie verdachte en medeverdachte [verdachte A]. Door de officier van justitie is gewezen op de verklaringen die door diverse personen over dit feit zijn afgelegd. Verdachte en medeverdachte [verdachte A] hebben geld op hun rekening gestort gekregen van medeverdachte [verdachte C]. Medeverdachte [verdachte A] zegt hier onder meer zijn hypotheek van de te hebben betaald en levensmiddelen te hebben gekocht. De herkomst van het aanzienlijke geldbedrag dat zij op hun rekeningen gestort kregen is in nevelen gehuld gebleven. Door de officier van justitie is gesteld dat het niet anders kan dan dat de contante geldbedragen een criminele herkomst hebben. Ook de hypotheek is verkregen door misdrijf, zodat ook daar sprake is van witwassen. Verdachte heeft van deze praktijken een gewoonte gemaakt, door bij herhaling dezelfde structuur te hanteren.
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde heeft de officier van justitie gewezen op de verklaringen van verdachte, medeverdachte [verdachte C], medeverdachte [verdachte A] en de getuigen [getuige 7] en [getuige 8]. Medeverdachte [verdachte C] heeft de overeenkomsten en loonstroken laten opmaken en loonbetalingen laten verrichten. Verdachte en medeverdachte [verdachte A] hebben deze stukken gebruikt om bij Nationale Nederlanden een hypotheek te verkrijgen en hebben zich daarmee schuldig gemaakt aan het onder 4 ten laste gelegde. De officier van justitie heeft aangegeven zich niet aan de indruk te kunnen onttrekken dat de boerderij slechts is aangeschaft met de reden dat daar een hennepplantage kon worden gestart.
4.3 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte van het onder 1 tot en met 4 ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. Hij heeft daartoe - zoals vervat in de pleitnota - weergegeven het volgende aangevoerd.
Primair heeft de verdediging bepleit dat de doorzoeking van de schuur onrechtmatig is verlopen en er derhalve sprake is geweest van onrechtmatig verkregen bewijs. Daartoe heeft de verdediging aangevoerd dat uit de bevindingen van getuige [getuige 2] geen redelijk vermoeden van een hennepkwekerij voortvloeit, hetgeen nodig is om de schuur op grond van artikel 9 van de Opiumwet binnen te treden. Er heeft naast de melding van [getuige 2] geen zelfstandig onderzoek plaatsgevonden naar een mogelijke overtreding van de Opiumwet. Op 4 augustus 2009 gaan verbalisanten naar [adres] waarbij op voorhand hun doel was om de loods te doorzoeken. Pas daarna is onderzoek ingesteld rondom de loods. Op het moment dat met de eigenaar van de schuur, medeverdachte [verdachte A], wordt gesproken, wordt enkel meegedeeld dat er in de schuur gekeken moet worden, zonder eerst uitleg te vragen ten aanzien van de melding van [getuige 2]. De onrechtmatige doorzoeking in de loods heeft geleid tot de doorzoeking in het woongedeelte van de loods en het woonhuis. Dit vormverzuim dient ingevolge artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering te leiden tot bewijsuitsluiting. De verdediging heeft bepleit dat dit moet leiden tot vrijspraak van het onder 1 en 2 ten laste gelegde, omdat het bewijsmateriaal rechtstreeks afkomstig is van de onrechtmatige doorzoeking in de loods.
De verdediging heeft ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde subsidiair bepleit dat de tenlastegelegde periode een te lang tijdsbestek bestrijkt. Voorts heeft de verdediging bepleit dat verdachte geen wetenschap had van de aanwezigheid van de hennepplantage, de koelinstallatie en de installatie van de luchtbehandeling. Het idee om de plantage op te zetten kwam van de medeverdachte [verdachte C] die onder andere heeft verklaard dat verdachte niets met de plantage te maken had. Verdachte heeft de hennepplantage nooit betreden en doordat verdachte en medeverdachte [verdachte A] veelvuldig elders verbleven, hebben zij geen zicht kunnen uitoefenen op de schuur. Van het poststuk van de belastingdienst gericht aan verdachte, dat in de schuur is aangetroffen, blijkt uit de feiten en omstandigheden niet dat verdachte dit zelf in de schuur heeft achtergelaten. Verdachte en medeverdachte [verdachte A] hadden geen sleutel van de schuur.
Tevens heeft de verdediging bepleit dat indien de rechtbank van oordeel is dat verdachte wetenschap heeft gehad van de hennepplantage, deze enkele wetenschap niet voldoende is voor een bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde. Verdachte heeft geen controle over het gebruik van de schuur gehad, zodat de ruimte waarin de hennepkwekerij zich bevindt niet binnen haar machtssfeer valt en er een vrijspraak dient te volgen.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de verdediging bepleit dat verdachte wel wist van het bestaan van de huurovereenkomst ten behoeve van de schuur, maar geen wetenschap had van de vermoedelijke valselijkheid van het document. Verdachte kan derhalve geen oogmerk hebben gehad om het zogenaamde valse document als echt en onvervalst te gebruiken. Het huurcontract is opgesteld in opdracht van medeverdachte [verdachte C]. De betrokkenheid van verdachte is minimaal geweest. Verdachte heeft enkel haar handtekening gezet en heeft zich afzijdig gehouden van onderhandelingen met betrekking tot de verhuur. Zij hield zich niet bezig met het innen van de huurpenningen, maar liet dit over aan medeverdachte [verdachte A].
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde heeft de verdediging bepleit dat de rechtbank bij de medeverdachte [verdachte C] heeft overwogen dat hij het feit niet tezamen en in vereniging met een ander, dan wel met anderen heeft gepleegd. Ten aanzien van de in de tenlastelegging genoemde geldbedragen `zijnde opbrengsten uit hennepteelt’ heeft de verdediging bepleit dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat de hennepkwekerij inkomsten gegenereerd heeft. Bovendien heeft verdachte geen wetenschap gehad van de aanwezigheid van de hennepkwekerij.
Ten aanzien van de hypothecaire geldlening heeft de verdediging bepleit dat deze niet afkomstig is uit enig misdrijf. Voorts heeft de verdediging bepleit dat de hypotheek zelf een legaal product betreft en is altijd maandelijks afgelost. Tevens ontbreekt een aangifte van de Nationale Nederlanden. Zonder die aangifte is er onvoldoende bewijs dat de hypotheek illegaal is verstrekt. Er kan bovendien geen sprake zijn van gewoontewitwassen, omdat het slechts één lening betreft.
Met betrekking tot het onder 4 ten laste gelegde heeft de verdediging bepleit dat medeverdachte [verdachte C], met behulp van [getuige 7], de feitelijke opsteller en opdrachtgever is van de werkgeversverklaringen, arbeidsovereenkomsten en loonstroken. Verdachte heeft alleen de arbeidsovereenkomst ondertekend. De in de tenlastelegging genoemde geschriften zijn niet vals opgemaakt. Er is geen omschrijving van de arbeid opgenomen en hoe aan een arbeidsovereenkomst uitvoering wordt gegeven, is ter beslissing van de partijen die de overeenkomst aangaan. Het louter beschikbaar zijn voor arbeid kan voldoende zijn. Verdachte heeft maandelijks loon uitbetaald gekregen, waarover werkgeverslasten betaald zijn en belasting is geheven. Subsidiair heeft de verdediging bepleit dat verdachte en medeverdachte [verdachte A] over voldoende financiële middelen beschikten om de woning daadwerkelijk te kunnen financieren. Er was geen opzet om de bescheiden te gebruiken om een hypotheek aan te vragen die niet voldaan kon worden. De hypotheek is altijd betaald.
Ten aanzien van de oplichting heeft de verdediging bepleit dat er geen aangifte is van Nationale Nederlanden en niet kan worden vastgesteld dat deze hypotheekverstrekker, als zij over de juiste gegevens had beschikt, de hypotheek niet zou hebben verstrekt. Voorts heeft de verdediging bepleit dat verdachte en medeverdachte [verdachte A] nooit de intentie hebben gehad om Nationale Nederlanden een hypotheek te laten verstrekken die zij niet konden voldoen. Er is geen sprake van wederrechtelijk voordeel aangezien de schuld moet worden terugbetaald en er een zekerheid in de vorm van een hypotheek is gesteld. Het bestanddeel “oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen” kan niet worden bewezen.
4.4 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft kennisgenomen van de inhoud van de stukken van het onderliggende strafdossier en van hetgeen bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gebracht.
Ten aanzien van het verweer van de raadsman dat sprake is geweest van onrechtmatig binnentreden, overweegt de rechtbank het volgende.
Op 1 augustus 2009 wordt een melding gedaan door de getuige [getuige 2]. [getuige 2] heeft in zijn melding aangegeven dat in de twee schuren achter de boerderij van het perceel aan de [adres] constant licht brandt. Tevens is er constant een generator te horen en komt er ongeveer om de dag een auto die dieselolie naar de boerderij brengt. [getuige 2] heeft voorts aangegeven dat hij in het verleden voor binnenlandse zaken heeft gewerkt in verband met drugszaken en dat naar zijn idee in beide schuren wietplantages aanwezig kunnen zijn. Voornoemde getuige is op 12 augustus 2009 door de politie gehoord en heeft daarbij het voorgaande herhaald.
Blijkens het proces-verbaal van bevindingen van 4 augustus 2009, hebben de verbalisanten die ter plaatse zijn geweest, aanvankelijk getracht de huurder van de bewuste schuur te spreken. Toen dit niet lukte, hebben zij een onderzoek rondom de schuur ingesteld. Bij dit onderzoek hebben de verbalisanten geconstateerd dat de schuur hermetisch was afgesloten en dat zich aan de rechterzijde van het pand een uitlaatpijp bevond waaruit witte rook zichtbaar naar buiten kwam. Tevens hoorden zij het geluid van een in werking zijnde grote dieselmotor in de betrokken schuur. Aan de achterzijde van de schuur zagen zij in de gevel een drietal grote ventilatoren die in werking waren. Aan de rechterzijde van de gevel bevonden zich voorts een vijftal uitlaten waardoor lucht vanuit het pand naar buiten werd geblazen. Naar aanleiding van deze bevindingen hebben verbalisanten contact opgenomen met het regionale coördinatiepunt hennep van de Regiopolitie Flevoland, waarop een collega van dit regionale coördinatiepunt hennep ter plaatse kwam.
De rechtbank is van oordeel dat de inhoud van voornoemde melding van de getuige in combinatie met de bevindingen van de verbalisanten, zoals hiervoor aangehaald, een redelijk vermoeden opleverden in de zin van artikel 9 van de Opiumwet.
De rechtbank verwerpt mitsdien het verweer van de raadsman en is van oordeel dat alle zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen tot het bewijs kunnen worden gebezigd.
Feiten 1 en 2:
In de schuur van verdachte is een in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen.
De rechtbank stelt voorop dat degene die de eigendom en de beschikkingsmacht heeft over een schuur in beginsel verantwoordelijk kan worden geacht voor de aanwezigheid van datgene wat zich in die schuur bevindt. Voorts kan die persoon in beginsel geacht worden wetenschap te hebben van hetgeen in die schuur aanwezig is.
Hoewel aan het vereiste, dat verdachte een zekere mate van wetenschap van de aanwezigheid van de hennepkwekerij moet hebben gehad, doorgaans al snel is voldaan, kan de rechtbank in de onderhavige zaak uit de beschikbare bewijsmiddelen niet afleiden dat dit ten aanzien van verdachte, voorafgaand aan de komst van de politie op 4 augustus 2009, het geval is geweest.
Verdachte heeft verklaard dat zij in de veronderstelling verkeerde dat de schuur was verhuurd. De rechtbank is tot het oordeel gekomen dat vast staat dat de schuur aan de [adres] nooit verhuurd is geweest aan [getuige 1]. Medeverdachte [verdachte C] heeft immers verklaard dat hij op straat een identiteitsbewijs heeft gevonden met een Duitse naam erop en dat hij deze naam heeft gebruikt voor het opstellen van een huurovereenkomst. De huurovereenkomst heeft hij vervolgens aan medeverdachte [verdachte A] gegeven om in zijn kluis te bewaren. [getuige 1] heeft bevestigd dat hij zijn identiteitsbewijs is kwijtgeraakt en dat hij geen huurovereenkomst heeft afgesloten. Op grond van het dossier en uit het verhandelde ter terechtzitting kan slechts worden vast gesteld dat medeverdachte [verdachte A] met de huurovereenkomst bij verdachte kwam en dat zij deze overeenkomst op zijn verzoek mede heeft ondertekend.
Het voorgaande is onvoldoende voor het oordeel dat het onder 1 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden. Verdachte zal derhalve hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank is van oordeel dat zich in het dossier evenmin voldoende wettig en overtuigend bewijs bevindt dat verdachte op de hoogte was van het feit dat de huurovereenkomst vals was waardoor niet bewezen kan worden verklaard dat er sprake was van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en medeverdachte [verdachte C] bij het valselijk opmaken van de huurovereenkomst, zodat verdachte ook van het onder 2 ten laste gelegde zal worden vrijgesproken.
Feiten 3 en 4:
Verdachte en medeverdachte [verdachte A] hadden met het oog op de wens een huis te kopen gegevens en stukken nodig, teneinde een hypotheekverstrekker bereid te vinden een aanzienlijk bedrag aan hen te lenen (€ 540.000,00).
Medeverdachte [verdachte C] heeft verklaard dat hij verdachte en medeverdachte [verdachte A] heeft geholpen om de financiering voor de woning [adres] rond te krijgen. [verdachte C] heeft verklaard dat hij heeft aangeboden om verdachte en medeverdachte [verdachte A] op de loonlijst te zetten van zijn bedrijf en arbeidsovereenkomsten op te stellen, zodat het leek dat zij daar werkzaam waren, maar dat dit niet het geval was. Verdachte en medeverdachte [verdachte A] hadden op dat moment geen inkomsten en door hen op de loonlijst te zetten konden verdachte en medeverdachte [verdachte A] een lening krijgen voor de financiering van hun huis.
Tevens heeft medeverdachte [verdachte C] verklaard dat hij een aantal malen geld heeft laten overmaken naar de rekening van verdachte met een omschrijving alsof het om een loonbetaling ging. In werkelijkheid heeft verdachte geen werkzaamheden verricht. De dienstverbanden van verdachte en medeverdachte [verdachte A] zijn kort na het verkrijgen van de hypotheek beëindigd, omdat het doel, het krijgen van de hypotheek, was gerealiseerd. Medeverdachte [verdachte C] heeft verklaard dat hij zijn bedrijf toen failliet heeft laten verklaren.
Verdachte heeft verklaard dat medeverdachte [verdachte C] heeft geholpen bij de totstandkoming van de financiering voor hun woning aan de [adres]. Tevens heeft zij verklaard dat het klopt dat zij niet of nauwelijks werkzaamheden voor het bedrijf van [verdachte C] heeft verricht en dat de dienstverbanden zijn beëindigd kort nadat de hypotheek was verstrekt.
In het dossier bevinden zich Model-Werkgeversverklaringen voor verdachte en medeverdachte [verdachte A] , arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde tijd van verdachte en medeverdachte [verdachte A] en loonstroken van verdachte en medeverdachte [verdachte A].
Deze stukken geven een onjuiste weergave van de realiteit. Immers, gelet op de verklaringen van medeverdachten [verdachte A] en [verdachte C] hebben verdachte en haar medeverdachte [verdachte A] de facto geen werkzaamheden verricht en was dit ook nimmer de bedoeling. Nu het wezenskenmerk van een arbeidsovereenkomst is dat de ene partij zich tegenover de andere partij verplicht arbeid te verrichten kan een overeenkomst waarbij op voorhand duidelijk is dat het niet de bedoeling is dat arbeid wordt verricht niet als arbeidsovereenkomst worden aangemerkt. De rechtbank is van oordeel dat er sprake is van een papieren constructie met geen ander doel dan verdachte en [verdachte A] in aanmerking te brengen voor een hypotheek. De arbeidsovereenkomsten en de aan deze arbeidsovereenkomsten gerelateerde verklaringen en loonstroken dienen, nu de inhoud daarvan niet in overeenstemming is met de werkelijke situatie, als vals te worden aangemerkt.
De rechtbank overweegt dat Nationale Nederlanden Levensverzekering Maatschappij N.V. door middel van de werkgeversverklaringen, arbeidsovereenkomsten en loonstroken ertoe is bewogen een lening ter hoogte van € 540.000,00 te verstrekken aan verdachte en medeverdachte [verdachte A] met als onderpand het perceel [adres].
De rechtbank overweegt voorts dat verdachte en medeverdachten [verdachte A] en [verdachte C] in dezen nauw hebben samengewerkt teneinde die benodigde stukken te produceren. Het is een feit van algemene bekendheid dat men, teneinde een hypotheek te kunnen verkrijgen, stukken moet overleggen waaruit blijkt dat men een vast inkomen heeft dat hoog genoeg is om aan de hypotheekverplichtingen te kunnen voldoen.
Door de verdediging is bepleit dat er geen sprake is van oplichting, omdat Nationale Nederlanden geen aangifte heeft gedaan.
De rechtbank merkt hierover op dat voor oplichting vereist is dat het middel geëigend moet zijn om het slachtoffer te bedriegen en dat het slachtoffer ook inderdaad door het middel is misleid. Beslissend is slechts of in werkelijkheid het slachtoffer door het bedrog is misleid. Zelfs indien het slachtoffer het geld anders ook had gegeven of indien het slachtoffer wist dat hij misleid werd, doet dit aan de feitelijke gang van zaken niet af.
De rechtbank is van oordeel dat de valse werkgeversverklaringen, loonstroken en arbeidsovereenkomsten een geëigend middel zijn om het slachtoffer, in dit geval Nationale Nederlanden, te misleiden ten aanzien van de inkomsten van verdachte en haar medeverdachte [verdachte A] en daardoor Nationale Nederlanden heeft bewogen tot het verstrekken van de bewuste hypotheek.
Uit het voorgaande volgt dat het onder 4a en 4b ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Verdachte en medeverdachte [verdachte A] hebben de lening van Nationale Nederlanden, die zoals hiervoor overwogen door misdrijf is verkregen, ook daadwerkelijk gebruikt om de woning aan de [adres] te kopen. Hiermee is naar het oordeel van de rechtbank ook het onder 3 ten laste gelegde met betrekking tot het witwassen van de hypotheekgelden wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de overige in de tenlastelegging genoemde geldbedragen zijn verkregen uit de opbrengsten uit hennepteelt of anderszins uit misdrijf afkomstig zijn, zodat verdachte van dat deel van de tenlastelegging zal worden vrijgesproken.
5 BEWEZENVERKLARING
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat:
3.
zij in de periode van 01 januari 2008 tot en met 31 augustus 2009, te ’s Hertogenbosch en/of te [Plaats 1] en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen een geldbedrag van 540.000 euro (afkomstig van een hypothecaire lening), heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet terwijl verdachte en verdachte’s mededaders wisten dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
4.
a.
zij in de periode van 28 december 2007 tot en met 10 augustus 2008 te [Plaats 2] en/of te [plaats 3] en/of te [Plaats 1] en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, een werkgeversverklaring (ten name van [verdachte B] en [verdachte A]) en loonstroken (ten name van [verdachte B] en [verdachte A]) en arbeidsovereenkomsten (ten name van [verdachte B] en [verdachte A]), - elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft doen opmaken, immers hebben verdachte en verdachte's mededaders (telkens) valselijk en in strijd met de waarheid doen vermelden op het model werkgeversverklaring (gedateerd 3 juli 2008) dat [verdachte B] en [verdachte A] een arbeidovereenkomst voor onbepaalde tijd hadden of waren aangesteld in vaste dienst bij de werkgever [verdachte C],
en
op de loonstrook van [verdachte A] (over de maand juli 2008) dat een bedrag van 2970,- euro aan hem was betaald in zijn functie van vertegenwoordiger bij de werkgever [verdachte C],
en
op de loonstrook van [verdachte B] (over de maand januari 2008 tot en met juni 2008) dat deze een salaris van 5299.99,- euro had ontvangen in haar functie van manager bij de werkgever [verdachte C],
en
dat er een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd tussen (de firma) [verdachte C] en [verdachte A] was aangegaan, ingaande 1 juli 2008
en
dat er een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd tussen [verdachte C] en [verdachte B] was aangegaan, ingaande 1 januari 2008,
zulks telkens met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken,
en
b.
zij op 1 augustus 2008, althans in het tijdvak omvattende de maanden juli 2008 en augustus 2008, te [plaats 3] en/of [Plaats 2] en/of [plaats 4] en/of [Plaats 1] en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, Nationale Nederlanden Levensverzekeringsmaatschappij N.V., heeft bewogen tot de afgifte van een hypothecaire geldlening van 540.000 Euro aan [verdachte A] en [verdachte B], hebbende verdachte en verdachte's mededader(s) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid valselijk opgemaakte arbeidsovereenkomsten
en werkgeversverklaringen en loonstroken ten name van voornoemde
[verdachte A] en [verdachte B] als zijnde werkzaam bij en inkomen genietend van de werkgever (firma) [verdachte C] afgegeven of doen afgeven of gestuurd naar of doen toesturen aan of doen toekomen aan Nationale Nederlanden Levensverzekeringsmaatschappij N.V.,
waardoor voornoemde Nationale Nederlanden werd bewogen tot bovenomschreven afgifte.
Van het onder 3 en 4 meer of anders ten laste gelegde zal verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
6 KWALIFICATIE
Het bewezene levert op:
Feit 3:
Witwassen.
Feit 4a:
Medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd.
Feit 4b:
Medeplegen van oplichting.
7 STRAFBAARHEID
De feiten en verdachte zijn strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
8 STRAFOPLEGGING
8.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
8.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft met betrekking tot een op te leggen straf opgemerkt dat de rol van verdachte met betrekking tot de tenlastegelegde feiten zeer gering is geweest. Zij is misleid door medeverdachte [verdachte C]. De verdediging heeft tevens verwezen naar de reclasseringsrapportage en heeft verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waaronder het feit dat zij niet eerder met justitie in aanraking is geweest.
8.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat ter zake de onder 3 en 4b ten laste gelegde en bewezen verklaarde feiten sprake is van eendaadse samenloop als bedoeld in artikel 55 van het Wetboek van Strafrecht en dat zij – gelet op het bepaalde in voornoemd artikel – bij de bepaling van de strafmaat zal uitgaan van de strafbepaling waarop de zwaarste hoofdstraf is gesteld.
LOVS-orientatiepunten ten aanzien van de strafmaat voor bewezenverklaarde strafbare feiten als de onderhavige, ontbreken. De rechtbank acht evenwel, uitgaande van alle omstandigheden van deze zaak, waaronder is meegewogen de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, de na te noemen beslissing passend.
Ten aanzien van de onder 3 en 4 ten laste gelegde feiten overweegt de rechtbank daartoe nog dat verdachte door middel van valselijk opgemaakte documenten Nationale Nederlanden een aanzienlijk bedrag afhandig heeft gemaakt. Banken moeten kunnen uitgaan van de juistheid van geschriften. Verdachte heeft met haar handelswijze inbreuk gemaakt op het broodnodige vertrouwen dat men moet kunnen hebben in het financieel-economisch verkeer.
De rechtbank houdt bij haar beslissing voorts rekening met het (beknopte) reclasseringsadvies d.d. 18 maart 2011, uitgebracht door M. Groeneveld en A. van de Boer, respectievelijk reclasseringswerker en leidinggevende van Reclassering Nederland.
Bovendien weegt mee dat verdachte, gelet op een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 23 maart 2011, niet eerder met politie en
justitie in aanraking is geweest.
Tevens houdt de rechtbank rekening met het feit dat de partner van verdachte, medeverdachte [verdachte A], in de aanloop naar de terechtzitting te maken heeft gehad met grote belangstelling vanuit de media voor deze strafzaak en hiervan onevenredig veel hinder heeft ondervonden, hetgeen naar de rechtbank aanneemt ook op verdachte zijn weerslag heeft gehad.
9 BESLAG
9.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de in beslag genomen diesel wordt onttrokken aan het verkeer.
9.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich onthouden van een standpunt omtrent het beslag.
9.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft geconstateerd dat de diesel onder medeverdachte [verdachte A] in beslag is genomen, zodat in onderhavige zaak hierover geen uitspraak zal worden gedaan.
10 TOEPASSELIJKHEID WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De beslissing berust op de artikelen 22c, 22d, 27, 47, 55, 57, 225, 326 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
11 BESLISSING
De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart niet bewezen hetgeen onder 1 en 2 aan verdachte is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij.
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 3 en 4 ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 5 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat onder 3 en 4 meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart de bewezen verklaarde feiten strafbaar;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- legt aan verdachte op een werkstraf voor de duur van 80 uren.
- beveelt dat voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet of niet naar behoren verricht de werkstraf wordt vervangen door 40 dagen hechtenis, althans een aantal dagen hechtenis dat evenredig is aan het niet verrichte aantal uren werkstraf.
- bepaalt dat de tijd, die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde werkstraf in mindering zal worden gebracht, berekend naar de maatstaf van 2 uren werkstraf per dag.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.C. Schroten, voorzitter, mrs. A.I. van der Kris en R.M. van Vuure, rechters, in tegenwoordigheid van mr. B.T. Feenstra, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 mei 2011.
Mr. R.M. van Vuure is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.