RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Parketnummer: 07.620309-09(P)
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 4 mei 2011
in de strafzaak tegen
[Verdachte A],
geboren op [datum] 1982 te [Plaats],
wonende te [adres].
1 HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg. Het onderzoek ter terechtzitting is aangevangen ter openbare terechtzitting van 21 september 2010, waarbij verdachte niet is verschenen. De raadsman van verdachte mr. G.I. Roos, advocaat te Almere is evenmin verschenen. Het onderzoek ter terechtzitting is hervat op 16 december 2010, waarbij verdachte niet is verschenen en de raadsman van verdachte mr. V.C. van der Velde, advocaat te Almere wel is verschenen. Het onderzoek ter terechtzitting is op voornoemde data geschorst en opnieuw aangevangen op 21 april 2011, waarbij verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. G.I. Roos, voornoemd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. L.H.J. Vijlbrief en van hetgeen door de verdachte en diens raadsman naar voren is gebracht.
De verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op één of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 01 januari 2009 tot en met 04 augustus 2009 te [Plaats], (althans) in de gemeente Noordoostpolder, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [straat]) (een) hoeveelheid/hoeveelheden van (telkens) een (zeer) groot aantal hennepplanten (ongeveer 4200) en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
hij op of omstreeks 27 februari 2009, althans in of omstreeks de maand februari 2009, te [Plaats], (althans) in de gemeente Noordoostpolder, en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een huurovereenkomst opslagruimte - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt of doen opmaken of vervalst of doen vervalsen, immers heeft/hebben verdachte en/of verdachte's mededader(s) valselijk en/of in strijd met de waarheid vermeld of doen vermelden in voornoemde overeenkomst dat er een huurovereenkomst opslagruimte was aangegaan, ingaande 1 maart 2009 tussen de genoemde verhuurder [Verdachte A] en [Verdachte B] en de genoemde huurder [Getuige 1], zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
hij op een of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 01 januari 2008 tot en met 31 augustus 2009, te [Plaats] en/of te [Plaats 3] en/of te [Plaats], (althans) in de gemeente Noordoostpolder, en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, al dan niet van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft/hebben verdachte en/of verdachte's mededader(s), meermalen, althans eenmaal, een voorwerp, te weten één of meerdere geldbedrag(en) (zijnde opbrengsten uit hennepteelt) en/of een geldbedrag van 540.000 euro (afkomstig van een hypothecaire lening), verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, althans van een voorwerp, te weten voornoemde geldbedrag(en), gebruik gemaakt, terwijl verdachte en/of verdachte's mededader(s) wist(en) dat bovenomschreven voorwerp(en)
- onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 28 december 2007 tot en met 10 augustus 2008 te [Plaats] en/of te [Plaats 3] en/of te [Plaats] (althans) in de gemeente Noordoostpolder en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, een werkgeversverklaring (ten name van [Verdachte B] en/of [Verdachte A]) en/of een loonstro(o)k(en) (ten name van [Verdachte B] en/of [Verdachte A]) en/of een arbeidsovereenkomst(en) (ten name van [Verdachte B] en/of [Verdachte A]), - (elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt of doen opmaken of vervalst en/of doen vervalsen, immers heeft/hebben verdachte en/of verdachte's mededader(s) (telkens) valselijk en/of in strijd met de waarheid vermeld of doen vermelden op het model werkgeversverklaring (gedateerd 3 juli 2008) dat [Verdachte B] en/of [Verdachte A] een arbeidovereenkomst voor onbepaalde tijd had(den) of was/waren aangesteld in vaste dienst bij de werkgever [Verdachte C],
en/of
op de loonstrook van [Verdachte A] (over de maand juli 2008) dat een bedrag van 2970,- euro aan hem was betaald in zijn functie van vertegenwoordiger bij de werkgever [Verdachte C],
en/of
op de loonstrook van [Verdachte B] (over de maand januari 2008 tot en met juni 2008) dat deze een salaris van 5299.99,- euro had ontvangen in haar functie van manager bij de werkgever [Verdachte C],
en/of
dat er een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd tussen (de firma) [Verdachte C] en [Verdachte A] was aangegaan, ingaande 1 juli 2008
en/of
dat er een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd tussen [Verdachte C] en [Verdachte B] was aangegaan, ingaande 1 januari 2008 ,
zulks (telkens) met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken,
hij op of omstreeks 1 augustus 2008, althans in of omstreeks het tijdvakomvattende de maand(en) juli 2008 en augustus 2008, te [Plaats 3] en/of [Plaats] en/of [Plaats 4] en/of [Plaats], (althans) in de gemeente Noordoostpolder, en/of (elders) in Nederland,tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,Nationale Nederlanden Levensverzekeringsmaatschappij N.V., althans een(rechts)persoon heeft bewogen tot de afgifte van een hypothecaire geldlening van 540.000 Euro aan [Verdachte A] en/of [Verdachte B], in elk geval van enig goed, hebbende verdachte en/of verdachte's mededader(s) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid (een) (valselijk opgemaakte) arbeidsovereenkomst(en)
en/of werkgeversverklaring(en) en/of loonstro(o)k(en) ten name van voornoemde
[Verdachte A] en/of [Verdachte B] als zijnde werkzaam bij en inkomend genietend van de werkgever (firma) [Verdachte C] afgegeven of doen afgeven of gestuurd naar of doen toesturen aan of doen toekomen aan Nationale Nederlanden Levensverzekeringsmaatschappij N.V.,
waardoor voornoemde Nationale Nederlanden werd bewogen tot bovenomschreven afgifte.
De rechtbank verbetert in de tenlastelegging een aantal kennelijke schrijffouten. De verdachte wordt blijkens het onderzoek ter terechtzitting daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN
Feiten 1 en 2:
Op 1 augustus 2009 wordt bij de politie in Emmeloord een melding gedaan (door de getuige [Getuige 2]) van een mogelijke hennepplantage aan de [adres].
Op 4 augustus 2009 wordt, naar aanleiding van voornoemde melding, een onderzoek ingesteld op voornoemd adres. Verdachte is op dat moment aanwezig. Uiteindelijk wordt door de verbalisanten rondom de schuur een onderzoek ingesteld en wordt er, nadat er contact is opgenomen met het regionale coördinatiepunt hennep van de Regiopolitie Flevoland, een in werking zijnde hennepplantage in de schuur aangetroffen. In de kweekruimten staan 4230 hennepplanten.
Er vinden doorzoekingen in de schuur en in de woning plaats, waarbij voorwerpen (waaronder documenten en mobiele telefoons) in beslag worden genomen.
Verdachte wordt aangehouden en door hem worden op 4 augustus 2009 en daarna meerdere verklaringen afgelegd.
Op 8 augustus 2009 wordt de vriendin van verdachte, medeverdachte [Verdachte B], aangehouden en ook door haar worden meerdere verklaringen afgelegd.
Op 10 augustus 2009 meldt [Getuige 3] zich bij het politiebureau in Emmeloord. Van voornoemde persoon is bij de zoeking in de schuur aan de [adres] een legitimatiebewijs aangetroffen. [Getuige 3] wordt aangehouden en ook door hem worden meerdere verklaringen afgelegd.
Voorts worden verklaringen afgelegd door de getuige [Getuige 4] (buurman van verdachte) en door de getuige [Getuige 2].
In de schuur aan de [adres] is een koelcel aangetroffen. Hiervan is nagegaan waar en wanneer deze is aangeschaft en naar aanleiding daarvan is de getuige [Getuige 5] gehoord.
Tijdens het onderzoek is een huurovereenkomst in beslag genomen, waarin als huurder stond opgenomen [Getuige 1]. Voornoemde [Getuige 1] is op 2 september 2009 als getuige gehoord.
Uit de verhoren van verdachte en de medeverdachten [Verdachte B] en [Getuige 3] komt de naam van de medeverdachte [Verdachte C] naar voren. Gedurende het onderzoek is meermalen getracht [Verdachte C] aan te houden in zijn woning aan de 2e Hugo de Grootstraat in [Plaats], echter werd hij daar steeds niet aangetroffen.
Uiteindelijk is [Verdachte C] op 24 juni 2010 in [Land] aangehouden, alwaar hij meerdere verklaringen heeft afgelegd. Hij is vervolgens op 6 juli 2010 uitgeleverd aan Nederland. Ook in Nederland zijn door [Verdachte C] meerdere verklaringen afgelegd.
Feit 3:
Door de FIOD is in 2009 een onderzoek gestart naar aanleiding van twee verdachte transacties gepleegd door verdachte. Tijdens dit onderzoek kreeg de FIOD de beschikking over fiscale gegevens en hypotheekgegevens van verdachte, medeverdachte [Verdachte B] en medeverdachte [Verdachte C]. Tevens is onderzoek gedaan naar de bankrekeningen van voornoemde personen.
Feit 4:
Naar aanleiding van voornoemd onderzoek door de FIOD ontstond het vermoeden dat de hypotheek voor de aankoop van het pand aan de [adres], was verkregen middels het plegen van valsheid in geschrifte en/of oplichting.
Uit de hypotheekakte bleek dat op 1 augustus 2008 door Nationale Nederlanden Levensverzekering Maatschappij N.V. een bedrag van € 540.000,00 is geleend aan verdachte en medeverdachte [Verdachte B] met als onderpand het perceel [adres].
Ter verkrijging van voornoemde hypotheek bleken aan de Nationale Nederlanden loonstroken, werkgeversverklaringen en arbeidsovereenkomsten te zijn overgelegd. Ook bij de doorzoeking aan de [adres] zijn afschriften van voornoemde documenten aangetroffen.
Op 2 november 2009 zijn op grond van artikel 126nd van het Wetboek van Strafvordering van de belastingdienst in Amsterdam en Almere de inkomens- en bankrekeninggegevens en van het UWV de gegevens van aangemelde dienstverbanden van verdachte, medeverdachte [Verdachte B] en medeverdachte [Verdachte C] gevorderd en deze gegevens zijn door de genoemde instanties overgelegd.
4.2 Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat hetgeen aan verdachte onder 1 tot en met 4 ten laste is gelegd wettig en overtuigend bewezen kan worden. Zij heeft daartoe, zoals vervat in een schriftelijk requisitoir, het navolgende aangevoerd.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde heeft de officier van justitie gewezen op de verklaringen van verdachte, medeverdachte [Verdachte C], medeverdachte [Verdachte B], getuige [Getuige 4], getuige [Getuige 2] en getuige [Getuige 5].
De verbalisanten hebben op het erf waargenomen dat de schuur hermetisch was afgesloten, er een uitlaatpijp aan de rechterzijkant zat (waar het woonhuis op uitkijkt) waar witte rook door naar buiten kwam. Zij hoorden het geluid van een werkende grote dieselmotor in de schuur. Tevens waren aan de achterkant drie grote ventilatoren in werking en aan de rechterkant waren vijf grote uitlaten te zien waardoor lucht naar buiten werd geblazen. In de schuur hebben zij fel licht onder de deur van een afgesloten, maar vrij toegankelijk deel, vandaan zien komen. Achter de deur was de plantage aanwezig.
Verdachte heeft, toen hem door de verbalisanten werd verzocht telefonisch contact op te nemen met de huurder van de schuur, telefonisch contact opgenomen met medeverdachte [Verdachte C], met [Getuige 6] die op dat moment de vriendin van medeverdachte [Verdachte C] was en met [naam]. Het telefoonnummer van [naam] bleek geprogrammeerd te staan in het sms-alert bij de hennepplantage.
Bij de hennepplantage werd een tas gevonden met daarin verschillende documenten op naam van verdachte. Tevens werd in de koelcel van de loods een brief van de belastingdienst gevonden van juli 2009 die gericht was aan medeverdachte [Verdachte B], aangaande kindertoeslag.
Uit een overzicht blijkt dat met het bouwdepot van het huis aan de [Straat], materialen zijn gekocht voor de verbouwing van de schuur en de aanleg van een oprit van betonplaten.
De officier van justitie heeft aangegeven dat verdachte haars inziens liegt over de huurovereenkomst van de schuur met [Getuige 1] en zijn wetenschap van en aandeel in de plantage.
De officier van justitie heeft aangegeven ervan overtuigd te zijn dat verdachte en de medeverdachten [Verdachte C] en [Verdachte B] van tevoren hadden bedacht een boerderij met loods te kopen voor de hennepteelt. Medeverdachte [Verdachte C] heeft met de financiering van de boerderij geholpen en verdachte en medeverdachte [Verdachte B] hebben de bij de woning behorende schuur ter beschikking gesteld en toegelaten dat daarin hennep werd geteeld. Verdachte en medeverdachte [Verdachte B] profiteerden van de opbrengst. Er was sprake van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de officier van justitie gewezen op de verklaringen van verdachte, medeverdachte [Verdachte C], medeverdachte [Verdachte B], getuige [Getuige 1] en getuige [Getuige 7]. Verdachte en medeverdachte [Verdachte B] hebben de huurovereenkomst getekend terwijl zij wisten dat de huurder niet bestond. Verdachte heeft gelogen over de ontmoeting met de Duitser. Het feit kan wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde heeft de officier van justitie aangevoerd dat de medeverdachte [Verdachte C] op grote schaal gebruik maakte van bankrekeningen en creditcards van anderen, onder wie verdachte en medeverdachte [Verdachte B]. Door de officier van justitie is gewezen op de verklaringen die door diverse personen over dit feit zijn afgelegd. Verdachte en medeverdachte [Verdachte B] hebben geld op hun rekening gestort gekregen van medeverdachte [Verdachte C]. Verdachte zegt hier onder meer zijn hypotheek van te hebben betaald en levensmiddelen te hebben gekocht. De herkomst van het aanzienlijke geldbedrag dat zij op hun rekeningen gestort kregen is in nevelen gehuld gebleven. Door de officier van justitie is gesteld dat het niet anders kan dan dat de contante geldbedragen een criminele herkomst hebben. Ook de hypotheek is verkregen door misdrijf, zodat ook daar sprake is van witwassen. Verdachte heeft van deze praktijken een gewoonte gemaakt, door bij herhaling dezelfde structuur te hanteren.
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde heeft de officier van justitie gewezen op de verklaringen van verdachte, medeverdachte [Verdachte C], medeverdachte [Verdachte B] en de getuigen [Getuige 7] en [Getuige 8]. Medeverdachte [Verdachte C] heeft de overeenkomsten en loonstroken laten opmaken en loonbetalingen laten verrichten. Verdachte en medeverdachte [Verdachte B] hebben deze stukken gebruikt om bij Nationale Nederlanden een hypotheek te verkrijgen en hebben zich daarmee schuldig gemaakt aan het onder 4 ten laste gelegde. De officier van justitie heeft aangegeven zich niet aan de indruk te kunnen onttrekken dat de boerderij slechts is aangeschaft met de reden dat daar een hennepplantage kon worden gestart.
4.3 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte van het onder 1 tot en met 4 ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. Hij heeft daartoe - zoals vervat in de pleitnota - het volgende aangevoerd.
Primair heeft de verdediging bepleit dat de doorzoeking van de schuur onrechtmatig is verlopen en er derhalve sprake is geweest van onrechtmatig verkregen bewijs. Daartoe heeft de verdediging aangevoerd dat uit de bevindingen van getuige [Getuige 2] geen redelijk vermoeden van een hennepkwekerij voortvloeit, hetgeen nodig is om de schuur op grond van artikel 9 van de Opiumwet binnen te treden. Er is rauwelijks overgegaan tot doorzoeking van de schuur, terwijl er nog volop mogelijkheden waren om de informatie van [Getuige 2] met minder ingrijpende dwangmiddelen te verifiëren. Er was sprake van onvoldoende verdenking om de doorzoeking op grond van artikel 9 van de Opiumwet rechtmatig te verklaren. Dit betreft een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering, hetgeen moet leiden tot bewijsuitsluiting. De verdediging heeft bepleit dat ook al het bewijsmateriaal dat nadien is verkregen dient te worden uitgesloten van het bewijs, omdat dit bewijs rechtstreeks is verkregen naar aanleiding van de onrechtmatige doorzoeking.
De verdediging heeft ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde subsidiair alle betrokkenheid bij en wetenschap van de hennepkwekerij ontkend. Het idee om de plantage op te zetten kwam van de medeverdachte [Verdachte C] die onder andere heeft verklaard dat verdachte van niets wist. Verdachte is niet in de schuur geweest waar de hennepplantage zich bevindt, wat wordt bevestigd door verklaringen van de getuigen [Getuige 3] en [Getuige 4]. Verdachte heeft geen bemoeienis gehad met wat er in de schuur gebeurde, omdat hij full-time werkte en geen sleutel van de schuur had.
Een eventuele schending van een onderzoeksplicht door verdachte is niet aan de orde, omdat verdachte wel heeft geïnformeerd wat er in de schuur gebeurde, maar zijn mond werd gesnoerd door medeverdachte [Verdachte C].
Dat verdachte bij ontdekking van de hennepkwekerij zijn vader heeft gebeld is niet verdacht, omdat hij de huurder van de schuur enkel via medeverdachte [Verdachte C] kon bereiken.
De verdediging heeft aangevoerd dat er van een gezamenlijke uitvoering en/of bewust, nauw en volledig samenwerken met medeverdachte [Verdachte C] geen sprake is. Bovendien heeft de verdediging bepleit dat indien verdachte wetenschap had van de hennepkwekerij dit niet voldoende is voor het aannemen dat verdachte zich bezig hield met de hennepteelt, dan wel dat hij hennep voorhanden heeft gehad. Verdachte had geen controle over het gebruik van de schuur – hij had deze immers verhuurd –, zodat de ruimte waarin de hennepkwekerij zich bevond niet binnen zijn machtssfeer viel.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de verdediging bepleit dat de huurovereenkomst is opgesteld in opdracht van de medeverdachte [Verdachte C]. Het oogmerk tot misleiding ontbreekt bij verdachte. Verdachte mocht er van uit gaan dat de huurovereenkomst echt was, omdat deze was opgesteld door een boekhouder, [Verdachte C] een huurder had geregeld, verdachte in de veronderstelling was dat hij de huurder heeft gezien en er een identiteitsbewijs is getoond van de huurder. Zonder wetenschap van de vervalsing kan verdachte geen oogmerk hebben gehad op vervalsen van de huurovereenkomst toen hij deze tekende. Er is geen sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [Verdachte C] bij het valselijk opmaken van de huurovereenkomst, zodat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde heeft de verdediging - hierna voor zover relevant weergegeven - bepleit dat er geen sprake is van oplichting of valsheid in geschrift met betrekking tot het verkrijgen van de hypotheek, zodat er ook geen sprake kan zijn van witwassen van het geldbedrag van € 540.000,00 uit de hypothecaire lening. Met betrekking tot de hypothecaire lening heeft de verdediging subsidiair aangevoerd dat het gaat om een eenmalige lening, zodat er geen sprake is van gewoonte witwassen. Bovendien is er materieel gezien geen sprake van witwassen, omdat de hypotheek zelf een legaal product is. Er is geen nadeel ontstaan voor derden en er is geen geld gegenereerd.
Voorts heeft de verdediging bepleit dat uit de hennepteelt geen inkomsten zijn gegenereerd, zodat ook hierbij geen sprake kan zijn van witwassen. Eventuele overige geldstromen vallen buiten het bereik van de tenlastelegging. Daarenboven heeft de verdediging opgemerkt dat het geld afkomstig was van de vader van verdachte en verdachte geen wetenschap had dat het geld mogelijk van misdrijf afkomstig was.
Met betrekking tot het onder 4 ten laste gelegde heeft de verdediging bepleit dat medeverdachte [Verdachte C], met behulp van [Getuige 7], de feitelijk opsteller en opdrachtgever is van de werkgeversverklaringen, arbeidsovereenkomsten en loonstroken. De arbeidsovereenkomst is niet vals opgemaakt, omdat er geen omschrijving van de arbeid is opgenomen en er een salaris is uitbetaald waarover ook belasting wordt geheven. Dat er niet daadwerkelijk arbeid is geleverd door verdachte is niet strafbaar, omdat verdachte wel ter beschikking stond van de werkgever. Het is aan de werkgever om te bepalen of hij wil betalen voor ‘niet’ werken. Omdat de arbeidsovereenkomst op zichzelf niet valselijk is opgemaakt, kan valsheid in geschrift niet worden bewezen.
Ten aanzien van de oplichting heeft de verdediging primair bepleit dat er geen sprake is van oplichting, omdat de aangeleverde documenten aan Nationale Nederlanden niet vals waren en omdat Nationale Nederlanden geen aangifte heeft gedaan. Zonder aangifte kan niet worden vastgesteld dat, indien Nationale Nederlanden Levensverzekering Maatschappij N.V. over de juiste gegevens zou beschikken, zij de desbetreffende hypothecaire lening niet zou hebben gesloten.
4.4 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft kennisgenomen van de inhoud van de stukken van het onderliggende strafdossier en van hetgeen bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gebracht.
Ten aanzien van het verweer van de raadsman dat sprake is geweest van onrechtmatig binnentreden, overweegt de rechtbank het volgende.
Op 1 augustus 2009 wordt een melding gedaan door de getuige [Getuige 2]. [Getuige 2] heeft in zijn melding aangegeven dat in de twee schuren achter de boerderij van het perceel aan de [adres] constant licht brandt. Tevens is er constant een generator te horen en komt er ongeveer om de dag een auto die dieselolie naar de boerderij brengt. [Getuige 2] heeft tevens aangegeven dat hij in het verleden voor binnenlandse zaken heeft gewerkt in verband met drugszaken en dat naar zijn idee in beide schuren wietplantages aanwezig kunnen zijn. Voornoemde getuige is op 12 augustus 2009 door de politie gehoord en heeft daarbij het voorgaande herhaald.
Blijkens het proces-verbaal van bevindingen van 4 augustus 2009, hebben de verbalisanten die ter plaatse zijn geweest, aanvankelijk getracht de huurder van de bewuste schuur te spreken. Toen dit niet lukte, hebben zij een onderzoek rondom de schuur ingesteld. Bij dit onderzoek hebben de verbalisanten geconstateerd dat de schuur hermetisch was afgesloten en dat zich aan de rechterzijde van het pand een uitlaatpijp bevond waaruit witte rook zichtbaar naar buiten kwam. Tevens hoorden zij het geluid van een in werking zijnde grote dieselmotor in de betrokken schuur. Aan de achterzijde van de schuur zagen zij in de gevel een drietal grote ventilatoren die in werking waren. Aan de rechterzijde van de gevel bevonden zich voorts een vijftal uitlaten waardoor lucht vanuit het pand naar buiten werd geblazen. Naar aanleiding van deze bevindingen hebben verbalisanten contact opgenomen met het regionale coördinatiepunt hennep van de Regiopolitie Flevoland, waarop een collega van dit regionale coördinatiepunt hennep ter plaatse kwam.
De rechtbank is van oordeel dat de inhoud van voornoemde melding van de getuige in combinatie met de bevindingen van de verbalisanten, zoals hiervoor aangehaald, een redelijk vermoeden opleverden in de zin van artikel 9 van de Opiumwet.
De rechtbank verwerpt mitsdien het verweer van de raadsman en is van oordeel dat alle zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen tot het bewijs kunnen worden gebezigd.
Feiten 1 en 2:
In de schuur van verdachte is een in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen.
De rechtbank stelt voorop dat degene die de eigendom en de beschikkingsmacht heeft over een schuur in beginsel verantwoordelijk kan worden geacht voor de aanwezigheid van datgene wat zich in die schuur bevindt. Voorts kan die persoon in beginsel geacht worden wetenschap te hebben van hetgeen in die schuur aanwezig is. Dit klemt in het onderhavige geval te meer omdat verdachte op hetzelfde perceel woonde als waar de schuur zich bevond.
De rechtbank begrijpt het verweer van verdachte zo, dat de schuur, omdat deze was verhuurd aan een derde, zich niet in de machtssfeer van verdachte bevond en dat hij – om die reden – ook geen wetenschap had van het feit dat in zijn schuur een hennepplantage was opgezet. Hij heeft in dat kader verklaard dat hij, met tussenkomst van zijn vader, de schuur had verhuurd aan ene [Getuige 1]. Verdachte heeft verklaard dat hij deze huurder ook daadwerkelijk had ontmoet en dat deze huurder zich in zijn bijzijn heeft geïdentificeerd maar dat hij in de loop van de tijd zich verder niet met deze huurder en zijn bezigheden heeft bemoeid. Ook bij de behandeling ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat toen zijn vader hem de huurovereenkomst toonde, hierbij een man aanwezig was, de huurder, waarvan hij dacht dat deze de Duitse nationaliteit had.
Medeverdachte [Verdachte C] heeft echter verklaard dat hij op straat een identiteitsbewijs heeft gevonden met een Duitse naam erop en dat hij deze naam heeft gebruikt voor het opstellen van een huurovereenkomst. De huurovereenkomst heeft hij vervolgens aan verdachte gegeven om in zijn kluis te bewaren. [Getuige 1] heeft bevestigd dat hij zijn identiteitsbewijs is kwijtgeraakt en dat hij geen huurovereenkomst heeft afgesloten. [Verdachte C] heeft bekend dat hij in de bewuste schuur de hennepplantage heeft opgezet. De verklaring van verdachte is gelet op het voorgaande onaannemelijk te achten, zodat naar het oordeel van de rechtbank vast staat dat de schuur niet verhuurd is geweest aan een hem verder onbekende derde, maar dat verdachte de schuur in gebruik heeft gegeven aan zijn vader.
Voorts is voor het bewijs het volgende redengevend. Verbalisanten hebben op het moment dat zij de hennepkwekerij hadden ontdekt aan verdachte gevraagd om telefonisch contact op te nemen met de huurder van de schuur. Uit de telefoongegevens is gebleken dat verdachte op dat moment heeft gebeld met zijn vader (medeverdachte [Verdachte C]) en met het telefoonnummer [nummer] welk nummer in de telefoon van verdachte is gekoppeld aan de naam [naam]. Dit nummer bleek tevens te zijn geprogrammeerd in het in de hennepkwekerij aangetroffen SMS Alert alarmsysteem.
Tijdens het onderzoek ter terechtzitting heeft verdachte, toen hij daarnaar gevraagd werd, niet overtuigend kunnen verklaren wie deze [naam] was en waarom hij deze persoon gebeld heeft op het moment dat hem gevraagd werd om de huurder van de schuur te bellen. Hij heeft volstaan met de verklaring dat hij veel mensen kent die [naam] heten en heeft vervolgens geen verklaring gegeven voor het feit dat het nummer van deze [naam] ook in het SMS Alert alarmsysteem van de hennepkwekerij was geprogrammeerd. De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de conclusie dat verdachte zijn vader en – via [naam] – door middel van het SMS Alert alarmsysteem andere betrokkenen bij de hennepkwekerij heeft willen waarschuwen.
Ter terechtzitting heeft verdachte op vragen omtrent de ontvangen huurgelden van de schuur bovendien verklaard dat hij maandelijks (weliswaar wisselende) bedragen contant van zijn vader voor de huur van de schuur ontving.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte tezamen en in vereniging met anderen 4200 hennepplanten en/of delen daarvan aanwezig heeft gehad zodat het onder 1 ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
De rechtbank is van oordeel dat niet de gehele ten laste gelegde periode wettig en overtuigend bewezen kan worden. Medeverdachte [Verdachte C] heeft verklaard dat hij in mei 2009 is begonnen met proefdraaien met 1000 planten. Uit de verklaring van de getuige [Getuige 5] (die sandwichpanelen en een koelcelinstallatie heeft geleverd) blijkt dat deze getuige eind februari, begin maart 2009 in de schuur aan de [adres] is geweest en dat hij toen aldaar geen andere zaken in de schuur heeft zien staan.
De rechtbank zal met het voorgaande, bij de bewezenverklaring alsmede met het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf, rekening houden.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van het voorgaande vaststaat dat de schuur aan de [adres] nooit verhuurd is geweest aan [Getuige 1] en dat verdachte op de hoogte was van het feit dat de huurovereenkomst vals was. De rechtbank is echter van oordeel dat zich in het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevindt voor een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en medeverdachte [Verdachte C] bij het valselijk opmaken van de huurovereenkomst.
Verdachte zal mitsdien van het onder 2 ten laste gelegde worden vrijgesproken.
Feiten 3 en 4:
Verdachte en medeverdachte [Verdachte B] hadden met het oog op de wens een huis te kopen gegevens en stukken nodig, teneinde een hypotheekverstrekker bereid te vinden een aanzienlijk bedrag aan hen te lenen (€ 540.000,00).
Medeverdachte [Verdachte C] heeft verklaard dat hij verdachte en medeverdachte [Verdachte B] heeft geholpen om de financiering voor de woning [adres] rond te krijgen. [Verdachte C] heeft verklaard dat hij heeft aangeboden om verdachte en medeverdachte [Verdachte B] op de loonlijst te zetten van zijn bedrijf en arbeidscontracten op te stellen zodat het leek dat zij daar werkzaam waren, terwijl dit niet het geval was. Verdachte en medeverdachte [Verdachte B] hadden op dat moment geen inkomsten en door hen op de loonlijst te zetten konden verdachte en medeverdachte [Verdachte B] een lening krijgen voor de financiering van hun huis.
Tevens heeft medeverdachte [Verdachte C] verklaard dat hij een aantal malen geld heeft laten overmaken naar de rekening van [Verdachte B] met een omschrijving alsof het om een loonbetaling ging. In werkelijkheid heeft [Verdachte B] geen werkzaamheden verricht. De dienstverbanden van verdachte en [Verdachte B] zijn kort na het verkrijgen van de hypotheek beëindigd, omdat het doel, het krijgen van de hypotheek, was gerealiseerd. Medeverdachte [Verdachte C] heeft verklaard dat hij zijn bedrijf toen failliet heeft laten verklaren.
Medeverdachte [Verdachte B] heeft verklaard dat medeverdachte [Verdachte C] heeft geholpen bij de totstandkoming van de financiering voor hun woning aan de [adres]. Tevens heeft zij verklaard dat het klopte dat zij niet of nauwelijks werkzaamheden heeft verricht voor het bedrijf van [Verdachte C] en dat de dienstverbanden zijn beëindigd kort nadat de hypotheek was verstrekt.
In het dossier bevinden zich Model-Werkgeversverklaringen voor verdachte en medeverdachte [Verdachte B] , arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde tijd van verdachte en medeverdachte [Verdachte B] en loonstroken van verdachte en medeverdachte [Verdachte B].
Deze stukken geven, anders dan door verdachte betoogd, een onjuiste weergave van de realiteit. Immers, gelet op de verklaringen van verdachte en zijn medeverdachten hebben verdachte en zijn medeverdachte [Verdachte B] de facto geen werkzaamheden verricht en was dit ook nimmer de bedoeling. Nu het wezenskenmerk van een arbeidsovereenkomst is dat de ene partij zich tegenover de andere partij verplicht arbeid te verrichten kan een overeenkomst waarbij op voorhand duidelijk is dat het niet de bedoeling is dat arbeid wordt verricht niet als arbeidsovereenkomst worden aangemerkt. De rechtbank is van oordeel dat er sprake is van een papieren constructie met geen ander doel dan verdachte en [Verdachte B] in aanmerking te brengen voor een hypotheek. De arbeidsovereenkomsten en de aan deze arbeidsovereenkomsten gerelateerde verklaringen en loonstroken dienen, nu de inhoud daarvan niet in overeenstemming is met de werkelijke situatie, als vals te worden aangemerkt.
De rechtbank overweegt dat Nationale Nederlanden Levensverzekering Maatschappij N.V. door middel van de werkgeversverklaringen, arbeidsovereenkomsten en loonstroken ertoe is bewogen een lening ter hoogte van € 540.000,00 te verstrekken aan verdachte en medeverdachte [Verdachte B] met als onderpand het perceel [adres].
De rechtbank overweegt voorts dat verdachte en medeverdachten [Verdachte B] en [Verdachte C] in dezen nauw hebben samengewerkt teneinde die benodigde stukken te produceren. Het is een feit van algemene bekendheid dat men, teneinde een hypotheek te kunnen verkrijgen, stukken moet overleggen waaruit blijkt dat men een vast inkomen heeft dat hoog genoeg is om aan de hypotheekverplichtingen te kunnen voldoen.
Door de verdediging is bepleit dat er geen sprake is van oplichting, omdat Nationale Nederlanden geen aangifte heeft gedaan.
De rechtbank merkt hierover op dat voor oplichting vereist is dat het middel geëigend moet zijn om het slachtoffer te bedriegen en dat het slachtoffer ook inderdaad door het middel is misleid. Beslissend is slechts of in werkelijkheid het slachtoffer door het bedrog is misleid. Zelfs indien het slachtoffer het geld anders ook had gegeven of indien het slachtoffer wist dat hij misleid werd, doet dit aan de feitelijke gang van zaken niet af.
De rechtbank is van oordeel dat de valse werkgeversverklaringen, loonstroken en arbeidsovereenkomsten een geëigend middel zijn om het slachtoffer, in dit geval Nationale Nederlanden, te misleiden ten aanzien van de inkomsten van verdachte en zijn medeverdachte [Verdachte B] en daardoor Nationale Nederlanden heeft bewogen tot het verstrekken van de bewuste hypotheek.
Uit het voorgaande volgt dat het onder 4a en 4b ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Verdachte en medeverdachte [Verdachte B] hebben de hypothecaire lening van Nationale Nederlanden, die zoals hiervoor overwogen door misdrijf is verkregen, ook daadwerkelijk gebruikt om de woning aan de [adres] te kopen. Hiermee is naar het oordeel van de rechtbank ook het onder 3 ten laste gelegde met betrekking tot het witwassen van de hypotheekgelden wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de overige in de tenlastelegging genoemde geldbedragen zijn verkregen uit de opbrengsten uit hennepteelt of anderszins uit misdrijf afkomstig zijn, zodat verdachte van dat deel van de tenlastelegging zal worden vrijgesproken.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat:
hij in de periode van 01 maart 2009 tot en met 04 augustus 2009 te [Plaats] tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [straat]) een (zeer) groot aantal hennepplanten (ongeveer 4200) en/of delen daarvan, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
hij in de periode van 01 januari 2008 tot en met 31 augustus 2009, te [Plaats 3] en/of te [Plaats] en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen een geldbedrag van 540.000 euro (afkomstig van een hypothecaire lening), heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet terwijl verdachte en verdachte’s mededaders wisten dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
hij in de periode van 28 december 2007 tot en met 10 augustus 2008 te [Plaats] en/of te [Plaats 3] en/of te [Plaats] en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, een werkgeversverklaring (ten name van [Verdachte B] en [Verdachte A]) en loonstroken (ten name van [Verdachte B] en [Verdachte A]) en arbeidsovereenkomsten (ten name van [Verdachte B] en [Verdachte A]), - elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft doen opmaken, immers hebben verdachte en verdachte's mededaders (telkens) valselijk en in strijd met de waarheid doen vermelden op het model werkgeversverklaring (gedateerd 3 juli 2008) dat [Verdachte B] en [Verdachte A] een arbeidovereenkomst voor onbepaalde tijd hadden of waren aangesteld in vaste dienst bij de werkgever [Verdachte C],
en
op de loonstrook van [Verdachte A] (over de maand juli 2008) dat een bedrag van 2970,- euro aan hem was betaald in zijn functie van vertegenwoordiger bij de werkgever [Verdachte C],
en
op de loonstrook van [Verdachte B] (over de maand januari 2008 tot en met juni 2008) dat deze een salaris van 5299.99,- euro had ontvangen in haar functie van manager bij de werkgever [Verdachte C],
en
dat er een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd tussen (de firma) [Verdachte C] en [Verdachte A] was aangegaan, ingaande 1 juli 2008
en
dat er een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd tussen [Verdachte C] en [Verdachte B] was aangegaan, ingaande 1 januari 2008,
zulks telkens met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken,
hij op 1 augustus 2008, althans in het tijdvak omvattende de maanden juli 2008 en augustus 2008, te [Plaats 3] en/of [Plaats] en/of [Plaats 4] en/of [Plaats] en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, Nationale Nederlanden Levensverzekeringsmaatschappij N.V., heeft bewogen tot de afgifte van een hypothecaire geldlening van 540.000 Euro aan [Verdachte A] en [Verdachte B], hebbende verdachte en verdachte's mededader(s) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid valselijk opgemaakte arbeidsovereenkomsten
en werkgeversverklaringen en loonstroken ten name van voornoemde
[Verdachte A] en [Verdachte B] als zijnde werkzaam bij en inkomen genietend van de werkgever (firma) [Verdachte C] afgegeven of doen afgeven of gestuurd naar of doen toesturen aan of doen toekomen aan Nationale Nederlanden Levensverzekeringsmaatschappij N.V.,
waardoor voornoemde Nationale Nederlanden werd bewogen tot bovenomschreven afgifte.
Van het onder 1, 3 en 4 meer of anders ten laste gelegde zal verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
Feit 1:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Feit 4a:
Medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd.
Feit 4b:
Medeplegen van oplichting.
De feiten en verdachte zijn strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
8.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
8.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft met betrekking tot een op te leggen straf opgemerkt dat er ten aanzien van het witwassen en de oplichting sprake is van eendaadse samenloop, zodat bij een veroordeling voor feit 3 en feit 4 van de tenlastelegging uitgegaan moet worden van de strafbepaling waarop de zwaarste hoofdstraf is gesteld.
Voorts heeft de verdediging erop gewezen dat verdachte kostwinner is voor zijn gezin, dat hij nog nooit met justitie in aanraking is geweest en dat verdachte een zware periode heeft gehad door de misleiding door zijn vader. Bovendien is uit het reclasseringsrapport gebleken dat bij het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf de carrière van verdachte als profvoetballer onherstelbare schade lijdt. De verdediging heeft primair verzocht aan verdachte een voorwaardelijke straf op te leggen en subsidiair een werkstraf.
8.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat ter zake de onder 3 en 4b ten laste gelegde en bewezen verklaarde feiten sprake is van eendaadse samenloop als bedoeld in artikel 55 van het Wetboek van Strafrecht en dat zij – gelet op het bepaalde in voornoemd artikel – bij de bepaling van de strafmaat zal uitgaan van de strafbepaling waarop de zwaarste hoofdstraf is gesteld.
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
Ten aanzien van de onder 3 en 4 ten laste gelegde feiten overweegt de rechtbank dat verdachte door middel van valselijk opgemaakte documenten Nationale Nederlanden een aanzienlijk bedrag afhandig heeft gemaakt. Banken moeten kunnen uitgaan van de juistheid van geschriften. Verdachte heeft met zijn handelwijze inbreuk gemaakt op het broodnodige vertrouwen dat men moet kunnen hebben in het financieel-economisch verkeer.
De rechtbank heeft bij haar beslissing rekening gehouden met de oriëntatiepunten zoals zijn vastgesteld door het LOVS. Voor een hennepkwekerij met 500 tot 1000 planten wordt in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van 12 weken opgelegd. De rechtbank heeft dit als uitgangspunt genomen bij het bepalen van de hoogte van de aan verdachte op te leggen straf. Hierbij stelt de rechtbank vast dat in het onderhavige geval sprake was van 4200 planten, dan wel delen daarvan en dat bewezen is verklaard dat verdachte de hennep voorhanden heeft gehad en niet dat hij deze zelf heeft geteeld.
In de omvang van de in totaal op te leggen straf heeft de rechtbank de ernst van met name dit bewezen verklaarde feit tot uitdrukking willen brengen.
Voorts weegt de rechtbank mee dat verdachte, gelet op een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 23 maart 2011, niet eerder met politie en
justitie in aanraking is geweest.
De rechtbank houdt bij haar beslissing ook rekening met het reclasseringsadvies d.d. 3 maart 2011, uitgebracht door M. van Norde en A. van de Boer, respectievelijk reclasseringswerker en leidinggevende van Reclassering Nederland.
Tevens houdt de rechtbank rekening met het feit dat verdachte in de aanloop naar de terechtzitting te maken heeft gehad met grote belangstelling vanuit de media voor zijn strafzaak en hiervan onevenredig veel hinder heeft ondervonden.
Ook houdt de rechtbank in het voordeel van verdachte rekening met het aandeel dat verdachte naar het oordeel van de rechtbank heeft gehad in de strafbare feiten. Uit het dossier volgt namelijk dat niet verdachte, maar medeverdachte [Verdachte C] de initiatiefnemer is geweest van de strafbare feiten en dat tevens de uitvoering grotendeels door medeverdachte [Verdachte C] heeft plaatsgevonden.
De rechtbank is van oordeel dat de aan verdachte op te leggen straf voor een groot deel in voorwaardelijke vorm dient te worden opgelegd opdat verdachte zich beter kan wapenen tegen de druk van buitenaf en zodoende niet opnieuw een strafbaar feit zal plegen.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat een maximale werkstraf gecombineerd met een forse voorwaardelijke gevangenisstraf het meest recht doet aan de strafbare feiten.
9.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de in beslag genomen diesel wordt onttrokken aan het verkeer.
9.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank
9.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het op de “Lijst van inbeslaggenomen voorwerpen” d.d. 18 maart 2011 vermelde voorwerp (te weten 5980 kg olie, diesel olie in tankauto, kenteken [kenteken] losbonnr.334) dient te worden verbeurd verklaard, aangezien het strafbare feit met behulp van dit voorwerp is begaan en het geen voorwerp betreft die van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.
10 TOEPASSELIJKHEID WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De beslissing berust op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 27, 47, 57, 91, 225, 326 420bisvan het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De beslissing berust daarnaast op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Vrijspraak
- verklaart niet bewezen hetgeen onder 2 aan verdachte is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1, 3 en 4 ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 5 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat onder 1, 3 en 4 meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart de bewezen verklaarde feiten strafbaar;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden.
- bepaalt dat de gevangenisstraf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond van het feit dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 jaar aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
- legt aan verdachte op een werkstraf voor de duur van 240 uren.
- beveelt dat voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet of niet naar behoren verricht de werkstraf wordt vervangen door 120 dagen hechtenis, althans een aantal dagen hechtenis dat evenredig is aan het niet verrichte aantal uren werkstraf.
- bepaalt dat de tijd, die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde werkstraf in mindering zal worden gebracht, berekend naar de maatstaf van 2 uren werkstraf per dag.
Beslag
- verklaart verbeurd het op de “Lijst van inbeslaggenomen voorwerpen” d.d. 18 maart 2011 vermelde voorwerp, te weten 5980 kg olie, diesel olie in tankauto, kenteken [kenteken] losbonnr.334.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.C. Schroten, voorzitter, mrs. A.I. van der Kris en R.M. van Vuure, rechters, in tegenwoordigheid van mr. B.T. Feenstra, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 mei 2011.
Mr. R.M. van Vuure is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.