RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Parketnummer: 07.660028-11 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 22 april 2011
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres].
1 HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het onderzoek heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 11 april 2011 te Lelystad, waarbij verdachte, bijgestaan door mr. M.E. Goudriaan, advocaat te Almere, is verschenen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. B.E.M. van de Ven en van de standpunten door de raadsvrouw van verdachte naar voren gebracht.
De verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 30 januari 2011 in de gemeente [plaats] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een wapen van categorie III, te weten een (gas)pistool (merk BBM, type MINGAP), en/of munitie van categorie III, te weten een patroon (merk S&B, kaliber 7.65mm), voorhanden heeft gehad;
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN
Op 30 januari 2011 wordt verbalisant Bulsing op de [adres 2] in [plaats] aangesproken door getuige [getuige 1]. [getuige 1] deelt mee dat hij gezien heeft dat een donkere jongen op de eerste verdieping van de parkeergarage, de [parkeergarage], een vuurwapen overgegeven heeft aan een andere jongen. [getuige 1] wijst hierbij in de richting van twee mannen, onder wie verdachte, die uit het trapportaal van de garage komen lopen. De verbalisanten volgen de twee mannen en houden hen ter hoogte van de [adres 3] aan. De verdachte wordt naar de grond gewerkt en verbalisant Roeters voelt bij verdachte in de broeksband een vuurwapen zitten. Dit vuurwapen wordt verwijderd.
Verbalisant Roeters heeft via de portofoon van Bulsing gehoord dat de twee mannen die in zijn richting komen lopen, mogelijk een vuurwapen bij zich hebben. Roeters heeft samen met Bulsing verdachte naar de grond gebracht en heeft bij verdachte bij fouillering een vuurwapen aangetroffen. Het vuurwapen bleek te zijn voorzien van een houder waarin één scherpe patroon zat.
Op 1 februari 2011 heeft onderzoek naar het vuurwapen en de munitie plaatsgevonden.
4.2 Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft gesteld het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. Hierbij heeft de officier van justitie gewezen naar de getuigenverklaring van [getuige 1] en de verklaring van verdachte zelf.
4.3 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich wat betreft de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.4 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft kennisgenomen van de inhoud van de stukken van het onderliggende strafdossier en van hetgeen bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gebracht.
In het proces-verbaal van wapenherkenning is opgenomen dat het wapen dat onder verdachte in beslag is genomen, op 27 januari 2011 is aangeboden voor technisch onderzoek. De rechtbank leest 27 januari 2011 als een kennelijke verschrijving, aangezien het wapen eerst pas op 30 januari 2011 onder verdachte in beslag is genomen.
Uit het onderzoek naar het vuurwapen is gebleken dat het vuurwapen een wapen van categorie III betreft van het merk BBM, type MINGAP welk gaspistool is omgebouwd voor het verschieten van scherpe munitie met een kaliber van 7.65mm. Bij het wapen was ook een patroon van categorie III van het merk S&B, kaliber 7.65mm aangetroffen.
Gelet op de bekennende verklaring van verdachte , het proces-verbaal van bevindingen opgemaakt door verbalisanten Bulsing, Roeters en Zonderland, het proces-verbaal van bevindingen opgemaakt door verbalisant Roeters en het proces-verbaal van wapenherkenning, is de rechtbank van oordeel dat het feit wettig en overtuigend bewezen kan worden.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat:
hij op 30 januari 2011 in de gemeente [plaats] een wapen van categorie III, te weten een (gas)pistool (merk BBM, type MINGAP) en munitie van categorie III, te weten een patroon (merk S&B, kaliber 7.65mm), voorhanden heeft gehad;
Van het meer of anders ten laste gelegde zal verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het volgende strafbare feit op:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd.
De officier van justitie heeft gesteld dat het van verdachte niet in redelijkheid te vergen was dat hij het wapen niet aan zou nemen van [medeverdachte], omdat van [medeverdachte] een ernstige dreiging uitging. De officier van justitie heeft echter tevens gesteld dat verdachte wel verwijtbaar heeft gehandeld door, op het moment dat hij politie zag, niet naar de politie toe is gelopen om te melden dat hij een wapen bij zich droeg. Wegens dit verwijtbare handelen, komt aan verdachte geen beroep op psychische overmacht toe, zodat er sprake is van een strafbaar feit en een strafbare dader.
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Zij heeft daartoe - zoals vervat in een pleitnota - kort weergegeven het volgende aangevoerd.
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte na een avond stappen in [plaats] met [medeverdachte] mee is gelopen naar de parkeergarage. In de parkeergarage heeft [medeverdachte] iets uit een tasje gepakt. In het trapportaal van de parkeergarage bleek dat het een vuurwapen betrof. Verdachte was niet op de hoogte van de aanwezigheid van dit vuurwapen. Verdachte heeft in eerste instantie geweigerd het wapen aan te nemen toen hem werd gezegd dat hij dit bij zich moest houden. Verdachte wilde niet betrokken raken bij de plannen van [medeverdachte]. Omdat deze begon te dreigen, heeft verdachte uit angst voor zijn eigen veiligheid het vuurwapen aangepakt en bij zich gestoken. Verdachte heeft op dat moment geen andere uitweg gezien. Uit de getuigenverklaring blijkt ook dat verdachte het vuurwapen niet aan wilde pakken.
De situatie waarin verdachte zich bevond in de parkeergarage, dient te worden gekwalificeerd als een situatie van psychische overmacht. Verdachte kon door de dwang en dreiging van [medeverdachte] geen weerstand bieden tegen de opdracht om het wapen aan te nemen. Verdachte was niet bij machte om zijn vrije wil te bepalen. In redelijkheid kon van verdachte geen andere actie worden gevergd. De psychische overmacht was nog altijd aanwezig op het moment dat verdachte de politie zag. Verdachte kon immers niet weten of [medeverdachte] nog meer wapens had. Bovendien was de angst die verdachte voor hem voelde op dat moment nog reëel.
De rechtbank overweegt het navolgende.
Van psychische overmacht is sprake indien er een van buiten komende psychische drang van zodanige aard is, dat de wilsvrijheid van verdachte is aangetast en verdachte aan deze psychische drang redelijkerwijs geen weerstand had kunnen en hoeven bieden.
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij zag dat een getinte jongen ([medeverdachte]) een vuurwapen gaf aan een blanke jongen (verdachte). Aan het gezicht van verdachte kon [getuige 1] zien dat hij het wapen liever niet aan wilde pakken. Toen [getuige 1] langs hen liep hoorde hij verdachte zeggen: “is hij geladen, is hij geladen, hij is toch niet geladen.”
Verdachte heeft zelf verklaard dat hij het wapen van [medeverdachte] aan moest nemen. Toen verdachte zei dat hij dat niet wilde, heeft [medeverdachte] gezegd: “Hou het bij je of moet ik jou schieten. Wil je nog mee naar [adres 4] of moet ik je bij de [adres 5] afzetten.” Verdachte heeft verklaard dat dit op dreigende toon is gezegd en dat hij erg bang was.
Tijdens het transport naar het politiebureau op 30 januari 2011 had verdachte tranen in zijn ogen en maakte hij huilende geluiden. Verdachte heeft toen verklaard dat hij bang was en dat hij het wapen bij zich moest stoppen, omdat hij anders doodgeschoten zou worden.
De rechtbank is van oordeel dat uit het voorgaande volgt dat er sprake was van een van buiten komende psychische drang. De vrees van verdachte dat, indien hij het wapen niet aan zou nemen, hem wat aangedaan zou worden, is niet onbegrijpelijk. Door deze vrees was de wilsvrijheid van verdachte aangetast en had verdachte in redelijkheid geen weerstand kunnen en hoeven bieden aan de psychische drang. Dat deze vrees nog voortduurde op het moment dat verdachte buiten de politie passeerde is naar het oordeel van de rechtbank tevens niet onbegrijpelijk. Immers werd verdachte op dat moment nog altijd vergezeld door [medeverdachte], van wie hij niet kon weten of hij nog meer wapens bij zich droeg, zodat verdachte nog altijd voor zijn leven mocht vrezen. Bovendien blijkt niet uit het dossier dat het tijdsbestek tussen het aanpakken van het wapen en het passeren van de politie zodanig ruim was dat verdachte in de tussentijd de mogelijkheid heeft gehad om helder en rustig na te denken.
De rechtbank volgt derhalve de verdediging in het gevoerde verweer en is van oordeel dat bij verdachte, ten tijde van het plegen van het strafbare feit, sprake was van psychische overmacht.
De rechtbank zal verdachte ontslaan van alle rechtsvervolging.
8 TOEPASSELIJKHEID WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De beslissing berust op de artikelen 40, 57 en 91 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De beslissing berust op de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Ten aanzien van de tenlastelegging
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 5 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde feit strafbaar;
- verklaart verdachte niet strafbaar en ontslaat de verdachte van alle rechtsvervolging;
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.M. van Vuure, voorzitter, mrs. A.I. van der Kris en W.F. Roelink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. B.T. Feenstra, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 april 2011.