ECLI:NL:RBZLY:2011:BQ0741

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
31 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07.660302-10
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in steekincident met zwaar lichamelijk letsel

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zwolle-Lelystad, is de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten die verband houden met een steekincident op 12 oktober 2010. De zaak kwam voor de rechtbank na een onderzoek op de openbare terechtzitting, waarbij de verdachte werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. M.H. Aalmoes. De officier van justitie, mr. E.M. van der Burg, vorderde een veroordeling op basis van de aangifte van het slachtoffer, die ernstig gewond was geraakt aan zijn oor en gezicht. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat de uiterlijke verschijningsvormen van de gedragingen van de verdachte geen voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel of de dood van het slachtoffer opleverden.

De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en de getuigen zorgvuldig gewogen. De verdachte verklaarde dat hij geen letsel wilde toebrengen, maar enkel wilde afschrikken. De getuigen bevestigden dat het slachtoffer de verdachte aanviel, wat leidde tot een worsteling. De rechtbank concludeerde dat de verwondingen van het slachtoffer het gevolg waren van zijn eigen handelen en niet van opzet van de verdachte. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de tenlastelegging en sprak de verdachte vrij.

Daarnaast heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij, vertegenwoordigd door mr. M.J.C. Verlaan, afgewezen, omdat de verdachte werd vrijgesproken van het ten laste gelegde feit. De rechtbank heeft de benadeelde partij in de kosten veroordeeld, die tot op heden op nihil zijn begroot. Dit vonnis is uitgesproken op 31 maart 2011.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector strafrecht
Parketnummer: 07.660302-10 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 31 maart 2011
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres],
thans gedetineerd te [Penitentiaire Inrichting].
1 HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg. Het onderzoek is aangevangen op de openbare terechtzitting van 6 januari 2011, waarbij verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.H. Aalmoes, advocaat te Amsterdam en hervat op 17 maart 2011, waarbij verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.H. Aalmoes, voornoemd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. E.M. van der Burg en van de standpunten door de raadsvrouw van verdachte naar voren gebracht.
2 DE TENLASTELEGGING
De verdachte is, na een nadere omschrijving tenlastelegging d.d. 17 maart 2011, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 12 oktober 2010 in de gemeente [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in het gezicht (nabij de hals/nek) heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 12 oktober 2010 in de gemeente [plaats] aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten: een snee in het oor en/of in het gezicht/wang), heeft toegebracht, door deze opzettelijk met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in het oor te snijden en/of in het gezicht te snijden/steken;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 12 oktober 2010 in de gemeente [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer] met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in het oor heeft gesneden en/of in het gezicht heeft gesneden/gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3 DE VOORVRAGEN
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN
4.1 Inleiding
Op 12 oktober 2010 heeft er een steekincident plaatsgevonden in de [Penitentiaire Inrichting]. Hierbij heeft [slachtoffer] een fors bloedende wond opgelopen die loopt van de bovenste rand van zijn oorschelp tot in de oorlel en van de rechterwang vanaf het oor tot ongeveer twee centimeter boven de kaaklijn. [slachtoffer] heeft hiervan aangifte gedaan.
Verdachte was opgestaan van zijn werkplek en was met een stanleymes in zijn hand richting [slachtoffer] gelopen.
4.2 Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft gesteld dat het aan verdachte primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen en heeft daartoe – zoals vervat in een schriftelijk requisitoir – in de kern het navolgende aangevoerd.
Vast staat dat [slachtoffer] op 12 oktober 2010 ernstig gewond is geraakt aan zijn oor en gezicht, in de werkplaats van de Penitentiaire Inrichting te [plaats]. Er heeft een discussie plaatsgevonden tussen verdachte en [slachtoffer], waarbij verdachte zo geïrriteerd is geraakt dat hij is opgestaan en op [slachtoffer] af gelopen is, terwijl hij twee messen in zijn handen had.
Hiermee is voor [slachtoffer] een zeer bedreigende situatie ontstaan, waaruit vervolgens een worsteling tussen verdachte en [slachtoffer] is gevolgd. Het is aannemelijk dat [slachtoffer] zich in deze situatie tegenover verdachte heeft verweerd door hem af te houden of vast te pakken. [slachtoffer] kon het mes dat verdachte in zijn linkerhand hield niet afweren en werd daarmee aan de rechterkant van zijn hoofd gestoken of gesneden.
De officier van justitie heeft gesteld dat de verdachte met een mes in zijn hand een beweging heeft gemaakt in de richting van de nek of hals van [slachtoffer] en daarmee [slachtoffer] heeft gestoken in zijn oor en gesneden in zijn gezicht. De officier van justitie heeft aangevoerd dat het opzet van verdachte blijkt uit het feitelijk handelen en uit de verklaring die hij tegenover [afdelingshoofd] heeft afgelegd dat hij zijn kans pakte en sneller was dan [slachtoffer]. Subsidiair heeft de officier van justitie aangevoerd dat er sprake is van voorwaardelijk opzet doordat verdachte met twee stanleymessen in zijn handen naar [slachtoffer] is gelopen en een beweging met zijn linkerhand heeft gemaakt richting het hoofd van [slachtoffer]. Er is sprake van een zodanig risicovolle plaats, nabij de halsslagader, dat [slachtoffer] had kunnen komen te overlijden.
4.3 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte van het ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. Zij heeft daartoe - zoals vervat in de pleitnota - kort weergegeven het volgende aangevoerd.
Verdachte werkte met het mes en had dit nog in zijn hand toen hij naar [slachtoffer] toeliep. Hierbij was het geenszins de bedoeling van verdachte om [slachtoffer] hiermee te verwonden. Hetgeen [slachtoffer] vertelt, wordt niet ondersteund door de verklaringen van de getuigen. [slachtoffer] is vervolgens op verdachte afgekomen, door over een stoel heen te stappen. [slachtoffer] had de mogelijkheid om weg te lopen, verdachte had deze mogelijkheid niet, omdat er naast hem een muur was en achter hem een pallet. [slachtoffer] heeft verdachte bij de keel gegrepen en verdachte heeft zijn handen omhoog gedaan om af te weren. Door deze afwerende beweging is het mes dat verdachte in zijn linkerhand had, over het oor en de wang van [slachtoffer] gegaan. Geen van de getuigen heeft waargenomen dat verdachte een stekende beweging heeft gemaakt.
Er bleek één mes onder het karton te liggen en de andere messen lagen op tafel, waaruit blijkt dat er sprake was van één mes. De verklaring van [slachtoffer] dat verdachte twee messen vasthad, wordt niet ondersteund door overig bewijs.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat verdachte geen (voorwaardelijk) opzet had om [slachtoffer] van het leven te beroven dan wel op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Bovendien kan een stanleymes minder diep het lichaam binnendringen, waardoor de kans op het veroorzaken van letsel dat de dood tot gevolg zou hebben niet aanwezig is.
4.4 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft kennisgenomen van de inhoud van de stukken van het onderliggende strafdossier en van hetgeen bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gebracht.
De rechtbank ziet zich geplaatst voor de vraag of in het dossier voldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig is voor hetgeen verdachte, blijkens de dagvaarding, wordt verweten.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij [slachtoffer] geen letsel toe wilde brengen of van het leven wilde beroven, maar [slachtoffer] wilde afschrikken. Deze verklaring heeft verdachte ter terechtzitting nogmaals herhaald. Hij wilde dat [slachtoffer] zou ophouden met het maken van opmerkingen waaraan verdachte zich ergerde. Daarom is hij opgestaan en is naar [slachtoffer] toegelopen. Hij had het stanleymes nog in zijn hand omdat hij ermee aan het werk was en had het mes dus niet bewust mee genomen om te gebruiken tegen [slachtoffer], aldus de verklaring van verdachte ter zitting. Toen ze tegenover elkaar stonden, heeft [slachtoffer] hem vrijwel meteen aangevallen en bij de keel gegrepen waardoor ze vielen op een stapel dozen. Verdachte heeft verder verklaard dat hij zich afweerde tegen de aanval en dat het mes toen [slachtoffer] moet hebben geraakt. De getuigen [getuige A] en [getuige B] – die aanwezig waren ten tijde van het voorval – verklaren dat er een woordenwisseling heeft plaatsgevonden en dat [slachtoffer] verdachte bij zijn nek vastpakte en naar achter duwde, waarna zij over een pallet vielen. Getuige [getuige A] heeft verder nog verklaard dat hij geluiden hoorde alsof iemand slecht adem kon halen en dat hij dacht dat verdachte zou komen te overlijden. Ook de getuigen [getuige C] en [getuige D] verklaren dat [slachtoffer] verdachte bij zijn nek vast had en dat verdachte op de grond lag. [getuige D] heeft verder verklaard dat later is gebleken dat er één mes onder het karton lag en dat de andere messen op tafel lagen. [getuige C] heeft verklaard dat hij bij verdachte geen mes heeft aangetroffen. De getuigen verklaren consistent, waardoor de rechtbank deze getuigenverklaringen geloofwaardig acht. Zij ondersteunen de verklaring van verdachte op essentiële onderdelen, zodat de rechtbank van de lezing van verdachte uit gaat. De verklaring van aangever dat verdachte hem met twee messen aanviel, acht de rechtbank ongeloofwaardig. Zijn verklaring wordt op dat punt immers niet ondersteund door andere bewijsmiddelen.
Verdachte heeft verklaard dat hij geen stekende beweging heeft gemaakt in de richting van [slachtoffer] en dat hij ook nooit de opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel of de dood van [slachtoffer]. Geen van de getuigen heeft verklaard dat verdachte een stekende beweging heeft gemaakt in de richting van [slachtoffer]. De aangifte van [slachtoffer] wordt dus ook op dit punt niet ondersteund door andere bewijsmiddelen. Van bloot opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel of de dood van [slachtoffer] is volgens de rechtbank dan ook geen sprake.
Voor de vraag of er sprake is van voorwaardelijk opzet is naar het oordeel van de rechtbank het volgende van belang.
Enkel [slachtoffer] heeft in zijn aangifte verklaard dat verdachte hem heeft gestoken en gesneden. Zoals hiervoor overwogen wordt de aangifte op die punten niet ondersteund door andere bewijsmiddelen. Verdachte heeft verklaard dat hij zo geïrriteerd is geraakt door de opmerkingen van [slachtoffer] dat hij naar hem toe is gelopen (met het stanleymes nog in zijn hand) en dat [slachtoffer] – toen ze tegenover elkaar stonden met een stoel tussen hen in – hem vrijwel meteen aanvloog en bij de keel pakte. Het relaas van verdachte wordt op een aantal essentiële punten wel ondersteund door andere bewijsmiddelen, zoals hiervoor is weergegeven.
Voor de beoordeling of er sprake is van voorwaardelijk opzet moet bekeken worden of verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer] ten gevolge van de gedragingen van verdachte zwaar lichamelijk letsel op zou lopen of zou komen te overlijden. De uiterlijke verschijningsvormen van de gedragingen van verdachte zijn daartoe relevant.
Verdachte heeft geen stekende beweging gemaakt met het mes, maar is enkel op [slachtoffer] af gelopen en is stil blijven staan tegenover [slachtoffer] terwijl een stoel tussen hen in stond. Op grond van deze gedragingen van verdachte kan niet worden geconcludeerd dat deze, naar hun uiterlijke verschijningsvorm, voorwaardelijk opzet op een poging doodslag of het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel opleveren. Slechts door het daar op volgend handelen van [slachtoffer] zelf, namelijk het op verdachte afduiken over de stoel heen en het bij de nek grijpen van verdachte, heeft de verwonding bij hem kunnen ontstaan. Verdachte heeft dan ook met zijn handelen niet bewust de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer] zou komen te overlijden of zwaar lichamelijk letsel op zou lopen, aanvaard. Verdachte had er immers geen rekening mee hoeven houden dat [slachtoffer] hem aan zou vallen en hierbij gewond zou raken.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte derhalve geen opzet, al dan niet voorwaardelijk, gehad op de dood van of op het toebrengen van het zwaar lichamelijke letsel bij [slachtoffer], ook niet op een poging daartoe .
Gelet op het hiervoor overwogene is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard hetgeen verdachte primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste is gelegd, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
De voorlopige hechtenis van verdachte is bij afzonderlijke beslissing reeds opgeheven met ingang van 18 maart 2011.
5 DE BENADEELDE PARTIJ
Voor aanvang van de terechtzitting heeft [slachtoffer] – daartoe vertegenwoordigd door mr. M.J.C. Verlaan, advocaat te Amsterdam – zich als benadeelde partij in dit geding gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van schade ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit. De hoogte van die schade wordt door de benadeelde partij begroot op een bedrag van € 8.000,00.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen, met oplegging van de maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, waarbij zij zich voor de hoogte van de toewijzing heeft gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De raadsvrouw heeft bepleit dat voor de vordering van de benadeelde partij meer aansluiting moet worden gezocht bij de smartengeldgids en dat hooguit € 2.360,00 kan worden toegewezen. Tevens heeft de raadsvrouw bepleit dat de maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht niet opgelegd moet worden.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij afwijzen, nu zij de verdachte zal vrijspreken van het ten laste gelegde.
6 BESLISSING
Ten aanzien van de tenlastelegging
De rechtbank:
Vrijspraak
- Verklaart niet bewezen hetgeen onder primair, subsidiair en meer subsidiair aan verdachte is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Benadeelde partij
- wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] af.
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.I. van der Kris, voorzitter, mrs. A.C. Schroten en H.A. Brouwer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. B.T. Feenstra, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 31 maart 2011.
Mr. H.A. Brouwer is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.