ECLI:NL:RBZLY:2011:BP7942

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
10 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07.660331-10 en 99.000086-21 (vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling)
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens bedreiging en belediging van personen met een publieke taak

In deze zaak heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 10 februari 2011 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van bedreiging en belediging van ambtenaren in functie. De feiten vonden plaats op 12 november 2010, toen de verdachte, die eerder was veroordeeld voor soortgelijke feiten, bedreigende en beledigende uitspraken deed tegen medewerkers van Connexxion. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. Tijdens de zittingen op 28 december 2010 en 27 januari 2011 zijn de vorderingen van de officier van justitie en de verdediging besproken. De rechtbank heeft de verdachte (partieel) vrijgesproken van enkele tenlastegelegde feiten, maar heeft de bedreiging en belediging van twee ambtenaren bewezen verklaard. De rechtbank heeft rekening gehouden met de relevante recidive van de verdachte, wat leidde tot een strafverhoging van 50% op basis van de oriëntatiepunten van het Gerechtshof Leeuwarden. Uiteindelijk is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarnaast zijn er verplichtingen opgelegd tot schadevergoeding aan de benadeelde partijen, waarbij de rechtbank bepaalde vorderingen niet-ontvankelijk verklaarde. De rechtbank heeft de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling toegewezen, gezien de nieuwe strafbare feiten die de verdachte had gepleegd tijdens de proeftijd.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE – LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnummers: 07.660331-10 en 99.000086-21 (vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling) [P]
Uitspraak: 10 februari 2011
VONNIS IN DE STRAFZAAK VAN:
het openbaar ministerie
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende [woonplaats],
thans verblijvende in de [P.I. ]
1. HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 28 december 2010 en 27 januari 2011.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. B.E.M. van de Ven, en van hetgeen door de raadsman van verdachte, mr. K. Karakaya, advocaat te Almere, en de verdachte naar voren is gebracht.
2. DE TENLASTELEGGING
De verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 12 november 2010 in de gemeente [plaats], [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] (werkzaam als buitengewoon opsporingsamtena(a)r(en) bij Connexxion) en/of [benadeelde partij 3] en/of [benadeelde [benadeelde partij 4] (werkzaam als toezichthouder(s) bij Connexxion), heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] en/of [benadeelde partij 3] en/of [benadeelde partij 4] dreigend de woorden toegevoegd:
- "Ik ben voorwaardelijk vrij ik ga voor jullie weer de bak in maakt me niks uit, ik ga naar huis om een mes te halen de bak doet me niks ik steek jullie allemaal dood" en/of
- "Ik onthou je gezicht en ik steek jou dood" (waarbij hij, verdachte, die [benadeelde partij 1] aankeek en/of aanwees) en/of "Wacht hier ik ga een mes halen" en/of
- "Jullie gaan eraan, jullie denken dat jullie heel wat zijn, jullie gaan dood"
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2.
hij op of omstreeks 12 november 2010 in de gemeente [plaats] opzettelijk beledigend (een) ambtena(a)r(en), te weten [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] (werkzaam als buitengewoon opsporingsamtena(a)r(en) bij Connexxion) en/of [benadeelde partij 3] en/of [benadeelde partij 4] (werkzaam als toezichthouder(s) bij Connexxion), gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar/hun bediening, in diens/dier tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden "Laat hem los, vuile kankerhoer, vuile kanker dikzakken" en/of "Jullie zijn kankerlijers" althans woorden van gelijke beledigende aard
en/of strekking.
3. DE VOORVRAGEN
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN
Vaststaande feiten
Op vrijdag 12 november 2010 omstreeks 15.16 uur vernemen verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] dat een tweetal personen zijn aangehouden door medewerkers van Connexxion bij de bushalte [straat] te [plaats].
Ter plaatse verneemt verbalisant [verbalisant 1] dat een persoon van de Connexxion hem vertelde dat een man hen zojuist heeft bedreigd en mogelijk een mes bij zich zou dragen. Hierop is de man, naar later blijkt verdachte, door [verbalisant 1] aangehouden.
Door [benadeelde partij 1], [benadeelde partij 2], [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 4], allen werkzaam bij de Connexxion, zijn verklaringen afgelegd omtrent de vermeende bedreiging en belediging door verdachte.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie acht beide feiten wettig en overtuigend te bewijzen, gelet op de verklaringen van [benadeelde partij 1], [benadeelde partij 2], [benadeelde partij 3], [benadeelde partij 4] en verdachte.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van de bedreiging en belediging van [benadeelde partij 2], daar enig wettig bewijs ontbreekt. [benadeelde partij 2] heeft enkel verklaard bedreigd en beledigd te zijn door [medeverdachte]. Daarbij komt dat er geen contact tussen verdachte en
[benadeelde partij 2] is geweest.
Ten aanzien van beide feiten heeft de raadsman vrijspraak bepleit van het strafverzwarende onderdeel, te weten dat het feit is begaan jegens een ambtenaar in functie, daar de in de tenlastelegging genoemde personen niet als zodanig kunnen worden aangemerkt.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat uit de verklaring van [benadeelde partij 2] blijkt dat zij aangifte heeft gedaan van bedreiging en belediging van haar door de medeverdachte [medeverdachte]. Uit niets blijkt dat zij zich bedreigd of beledigd heeft gevoeld door iets wat verdachte heeft gedaan dan wel heeft geroepen. Derhalve is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende wettig bewijs aanwezig is om te kunnen komen tot een bewezenverklaring van bedreiging en belediging van [benadeelde partij 2] door verdachte. De rechtbank zal verdachte derhalve (partieel) vrijspreken van het onder 1 en 2 ten laste gelegde.
De rechtbank is van oordeel dat uit de verklaring – niet zijnde een aangifte – van
[benadeelde partij 4] blijkt dat hij zelf niets heeft waargenomen dan wel heeft gehoord van een belediging van hemzelf door verdachte. Derhalve is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende wettig bewijs aanwezig is om te kunnen komen tot een bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde feit ten aanzien van [benadeelde partij 4]. Derhalve zal de rechtbank verdachte (partieel) vrijspreken van het onder 2 ten laste gelegde feit.
Uit de verklaring van [benadeelde partij 4] blijkt evenmin dat hij zich bedreigd heeft gevoeld door de woorden die verdachte heeft gebezigd. Derhalve acht de rechtbank niet wettig bewezen dat bij [benadeelde partij 4] de redelijke vrees is ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen. Derhalve zal de rechtbank verdachte (partieel) vrijspreken van het onder 1 ten laste gelegde feit, voor zover het [benadeelde partij 4] betreft.
[benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 3] hebben beiden verklaard dat zij zijn bedreigd en beledigd door verdachte. Verdachte heeft ter terechtzitting gezegd dat hij jegens [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 3] bedreigende en beledigende woorden gebezigd kan hebben. Uit voornoemde bewijsmiddelen volgt dat verdachte op 12 november 2010 in [plaats] [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 3] heeft bedreigd en beledigd met de in de bewezenverklaring gebruikte woorden.
De rechtbank is tevens van oordeel dat enkel [benadeelde partij 1], bijzonder opsporingsambtenaar, als ambtenaar – in de zin van artikel 267, aanhef en onder 2, van het Wetboek van Strafrecht – aangemerkt kan worden.
5. DE BEWEZENVERKLARING
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 en 2 ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
1.
hij op 12 november 2010 in de gemeente [plaats], [benadeelde partij 1] (werkzaam als buitengewoon opsporingsamtenaar bij Connexxion) en [benadeelde partij 3] (werkzaam als toezichthouder bij Connexxion), heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 3] dreigend de woorden toegevoegd:
- "Ik ben voorwaardelijk vrij ik ga voor jullie weer de bak in maakt me niks uit, ik ga naar huis om een mes te halen de bak doet me niks ik steek jullie allemaal dood" en
- "Ik onthou je gezicht en ik steek jou dood" (waarbij hij, verdachte, die [benadeelde partij 1] aankeek en aanwees) en “Wacht hier ik ga een mes halen" en
- "Jullie gaan eraan, jullie gaan dood".
2.
hij op 12 november 2010 in de gemeente [plaats] opzettelijk beledigend een ambtenaar, te weten [benadeelde partij 1] (werkzaam als buitengewoon opsporingsambtenaar bij Connexxion) en [benadeelde partij 3] (werkzaam als toezichthouder bij Connexxion), gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in diens tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden "Laat hem los, vuile kanker dikzakken" en "Jullie zijn kankerlijers".
Van het onder 1 en 2 meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
6. DE STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZENVERKLAARDE
Er zijn geen feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde feit uitsluiten.
7. DE STRAFBAARHEID
Het bewezene levert op:
Feit 1.
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd, strafbaar gesteld bij artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht.
Feit 2.
Eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, strafbaar gesteld bij de artikelen 266 en 267 van het Wetboek van Strafrecht en eenvoudige belediging, strafbaar gesteld bij artikel 266 van het Wetboek van Strafrecht.
8. DE STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE
Er zijn geen feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is derhalve strafbaar.
9. DE STRAFOPLEGGING
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting d.d. 27 januari 2011 gevorderd de veroordeling van verdachte ter zake de onder 1 en 2 te laste gelegde feiten tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit een straf op te leggen overeenkomstig het reeds door verdachte ondergane voorarrest.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
Verdachte heeft twee medewerkers van Connexxion meermalen woordelijk bedreigd en beledigd en heeft daarbij de suggestie gewekt dat hij een mes had. Dergelijke feiten hebben in het algemeen een grote impact op (het leven van) slachtoffers, onder meer in de vorm van gevoelens van angst en onveiligheid, hetgeen in casu blijkt uit de verklaringen van de slachtoffers.
Verdachte is op 16 juli 2009 veroordeeld wegens poging tot doodslag en openlijk geweld jegens twee medewerkers van de Nederlandse Spoorwegen (verder te noemen: NS). De rechtbank rekent het verdachte derhalve zeer zwaar aan dat hij zich wederom heeft gekeerd tegen medewerkers die werkzaam zijn in het openbaar vervoer en enkel uitvoering gaven aan hun werkzaamheden, binnen enkele maanden nadat hij in vrijheid is gesteld inzake de veroordeling van 16 juli 2009.
De rechtbank houdt voor zover het de bedreigingen betreft rekening met de oriëntatiepunten straftoemeting van het gerechtshof te Leeuwarden, aangezien het Landelijk Overleg van de Voorzitters van de Strafsectoren (verder te noemen: LOVS) geen oriëntatiepunten ter zake van bedreiging heeft opgesteld.
Het gerechtshof te Leeuwarden heeft als oriëntatiepunt voor straftoemeting ten aanzien van een misdrijf zoals thans aan de orde twee weken voorwaardelijke gevangenisstraf vastgesteld. Daarbij gaat het om een bedreiging waaraan kracht wordt bijgezet door de suggestie van een wapen, door een gebaar of mondelinge uitdrukking. De oriëntatiepunten geven aan dat bij relevante recidive een strafverhoging van 50% plaats vindt. De rechtbank acht de veroordeling van 16 juli 2009 relevante recidive in bedoelde zin, aangezien het om een soortgelijk incident ging, waarbij verdachte zonder enige aanleiding zich keerde tegen medewerkers in het openbaar vervoer.
Naar het oordeel van de rechtbank is het onacceptabel dat personen met een publieke taak, alsmede toezichthouders, tijdens de uitoefening van hun werkzaamheden worden bedreigd en beledigd. Dergelijk gedrag kan niet getolereerd worden. Bij de strafmaat zal de rechtbank hiermee rekening houden in die zin dat een zwaardere straf zal worden opgelegd dan wanneer sprake zou zijn geweest van bedreiging en belediging ten opzichte van gewone burgers. De omstandigheid dat verdachte in het verleden is veroordeeld wegens strafbare feiten jegens personen met een publieke taak, in casu medewerkers van de NS, en verdachte nog maar kort voor hij de onderhavige delicten pleegde in vrijheid was gesteld van die veroordeling, rekent de rechtbank verdachte, als eerder gezegd, zeer zwaar aan. Ten slotte houdt de rechtbank er rekening mee dat de woorden zoals deze door verdachte zijn gebezigd een zeer bedreigende lading en daardoor forse impact hebben gehad op de slachtoffers.
Naar het oordeel van de rechtbank komt de ernst van het bewezenverklaarde en de door de rechtbank in aanmerking genomen omstandigheden onvoldoende tot uitdrukking in de door de officier van justitie gevorderde straf. Het is op deze grond dat de rechtbank de hierna te vermelden zwaardere straf zal opleggen dan door de officier van justitie gevorderd.
De rechtbank is in dit geval van oordeel dat een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf noodzakelijk is, omdat de aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, gelet ook op het strafrechtelijk verleden van de verdachte, door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten leiden, acht de rechtbank niet aanwezig.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 30 december 2010;
- een de verdachte betreffend reclasseringsadvies d.d. 10 januari 2011 uitgebracht door
M. Litjens, reclasseringswerker van het Leger des Heils, Jeugdzorg & Reclassering;
- de overige stukken van het de verdachte betreffende persoonsdossier.
10. DE BENADEELDE PARTIJ
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij 1], [benadeelde partij 2], [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 4] tot een bedrag van telkens € 200,00, alsmede oplegging van de maatregel tot schadevergoeding ten behoeve van deze slachtoffers tot voornoemd bedrag en de benadeelde partijen voor het overige niet-ontvankelijk te verklaring in hun vorderingen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] niet-ontvankelijk te verklaren, gezien zijn bepleitte (partiële) vrijspraak.
De raadsman heeft bepleit aan de overige benadeelde partijen [benadeelde partij 1], [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 4] een immateriële schadevergoeding toe te kennen tot een bedrag van
€ 200,00 per benadeelde partij, en hen voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren.
Het oordeel van de rechtbank
Voor aanvang van de terechtzitting hebben [benadeelde partij 1], [benadeelde partij 2], [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 4] zich als benadeelde partij in dit geding gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van schade ten gevolge van het aan verdachte onder 1 en 2 ten laste gelegde feit. De hoogte van die schade wordt door de benadeelde partij begroot op een bedrag van respectievelijk € 1.000,00, € 1.000,00, € 1.829,95 en € 1.000,00.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan, dat de benadeelde partijen
[benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 3] rechtstreeks schade hebben geleden ten gevolge van het ten laste van verdachte onder 1 en 2 bewezen verklaarde feit. Ten aanzien van de vordering van [benadeelde partij 3] overweegt de rechtbank dat de schade aan de telefoon is veroorzaakt door [medeverdachte] en niet door verdachte, zodat die schade niet voor vergoeding in aanmerking komt.
De hoogte van de immateriële schade is naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van telkens € 500,00.
De vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 3], die in die vordering ontvankelijk zijn, zijn in dier voege toewijsbaar.
De vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 3] zijn naar het oordeel van de rechtbank voor wat het meer gevorderde betreft niet van zo eenvoudige aard dat deze zich lenen voor behandeling in het strafgeding. De rechtbank zal derhalve bepalen dat de benadeelde partijen in die vorderingen voor dat deel niet-ontvankelijk zijn en dat de vorderingen voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kunnen worden aangebracht.
De rechtbank zal voorts ter zake van de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 3] aan de verdachte op de voet van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van bovengenoemde geldsommen van telkens € 500,00 ten behoeve van de slachtoffers [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 3].
De benadeelde partijen [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 4] dienen in hun vorderingen niet- ontvankelijk te worden verklaard, nu de verdachte van het hem onder 1 en 2 ten laste gelegde (partieel) zal worden vrijgesproken.
11. VORDERING HERROEPING VOORWAARDELIJKE INVRIJHEIDSTELLING
De eis van de officier van justitie
In afwijking van de schriftelijke vordering van de officier van justitie d.d. 15 december 2010 heeft de officier van justitie ter terechtzitting d.d. 27 januari 2011 gevorderd de voorwaardelijke invrijheidsstelling te herroepen voor een periode van 122 dagen, nu verdachte een nieuw strafbaar feit heeft gepleegd. Voor het overige deel heeft de officier van justitie gevorderd als bijzondere voorwaarde op te leggen een meldingsgebod bij de Reclasseringsafdeling van het Leger des Heils, een behandelverplichting bij De Waag en het meewerken aan een re-integratie traject bij de gemeente [plaats].
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling af te wijzen en te volstaan met de enkele waarschuwing van verdachte. Er is geen maatschappelijk belang bij verdachtes detentie.
Het oordeel van de rechtbank
Bij onherroepelijk geworden vonnis van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Zwolle-Lelystad d.d. 16 juli 2009 (parketnummer 07.07098-09) is verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren, waarvan de tenuitvoerlegging met ingang van 14 oktober 2009 is gestart. De datum van voorwaardelijke invrijheidsstelling was 19 juli 2010.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich tijdens de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan nieuwe strafbare feiten en daarmee de algemene voorwaarde van zijn voorwaardelijke invrijheidstelling heeft overtreden. Gelet hierop kan de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling worden toegewezen, te weten 244 dagen.
Anders dan de officier van justitie ziet de rechtbank geen aanleiding om slechts een gedeelte van de vordering toe te wijzen. De rechtbank houdt hierbij rekening met de omstandigheid dat verdachte, ondanks het feit dat hij voorwaardelijk in vrijheid was gesteld voor een soortgelijk vergrijp, zich wederom gewelddadig heeft gekeerd tegen personen met een publieke taak.
12. TOEPASSELIJKHEID WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 15g, 15i, 15j, 27, 36f en 57 van het Wetboek van Strafrecht.
13. BESLISSING
De rechtbank:
Ten aanzien van het ten laste gelegde
verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan en verklaart verdachte derhalve strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden;
bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen
veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij 1], domicilie kiezende te [plaats], van een bedrag van € 500,00 (zegge: vijfhonderd euro) vermeerderd met de wettelijke rente sinds de dag waarop de thans onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten jegens de benadeelde partij werden gepleegd, te weten 12 november 2010, tot die van de voldoening;
legt op aan verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag, groot
€ 500,00, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 1], bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 10 dagen hechtenis;
bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde partij 1] voor wat het meer gevorderde betreft in zijn vordering niet-ontvankelijk is en dat hij zijn vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij 3], domicilie kiezende te [plaats], van een bedrag van € 500,00 (zegge: vijfhonderd euro) vermeerderd met de wettelijke rente sinds de dag waarop de thans onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten jegens de benadeelde partij werden gepleegd, te weten 12 november 2010, tot die van de voldoening;
legt op aan verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag, groot
€ 500,00, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 3], bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 10 dagen hechtenis;
bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde partij 3] voor wat het meer gevorderde betreft in zijn vordering niet-ontvankelijk is en dat hij zijn vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde partij 2] in haar vordering niet-ontvankelijk is en dat zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde partij 4] in zijn vordering niet-ontvankelijk is en dat hij zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
Ten aanzien van de vordering herroeping voorwaardelijke veroordeling
wijst de vordering van de officier van justitie onder nummer 99.000086-21 toe;
gelast dat van het deel van de vrijheidsstraf dat als gevolg van de toepassing van de regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd, alsnog moet worden ondergaan, te weten 244 dagen.
Aldus gewezen door mr. L.G. Wijma, voorzitter, mr. R.M. van Vuure en mr. M. Iedema, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.G. Dees als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 februari 2011.