ECLI:NL:RBZLY:2011:BP3598

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
20 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07.660282-10
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak wegens onrechtmatig verkregen bewijs in drugszaken

In de strafzaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte, heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad op 20 januari 2011 uitspraak gedaan. De zaak betreft de tenlastelegging van het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren van heroïne en cocaïne in de periode van 1 januari 2010 tot en met 21 september 2010. Tijdens de terechtzitting op 6 januari 2011 heeft de rechtbank kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. S.J. Buis, en de verdediging door raadsman mr. J. de Ruiter. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

De rechtbank heeft de verklaringen van verschillende getuigen in overweging genomen, die bevestigden dat de verdachte en zijn medeverdachte betrokken waren bij de verkoop van harddrugs. Echter, de rechtbank oordeelde dat de doorzoeking van de slaapkamer van de verdachte en medeverdachte onrechtmatig was, omdat er geen toestemming was gegeven voor deze doorzoeking. Dit vormverzuim leidde tot de uitsluiting van het bewijs dat tijdens deze doorzoeking was verkregen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van het tweede ten laste gelegde feit, omdat er onvoldoende wettig bewijs was om tot een veroordeling te komen. Voor het eerste feit, het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, werd de verdachte wel schuldig bevonden. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van acht maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden die de verdachte verplichten zich te houden aan de voorschriften van de reclassering. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de schadelijke gevolgen van de handel in harddrugs voor de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE – LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnummer: 07.660282-10 (P)
Uitspraak: 20 januari 2011
VONNIS IN DE STRAFZAAK VAN:
het openbaar ministerie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
thans verblijvende in de [P.I.].
1. HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 6 januari 2011.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. S.J. Buis, en van hetgeen door de raadsman van verdachte, mr. J. de Ruiter, advocaat te Kampen, en de verdachte naar voren is gebracht.
2. DE TENLASTELEGGING
De verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op één of meer tijstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2010 tot en met 21 september 2010 in de [plaats], in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen en/of alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine) en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij op of omstreeks 21 september 2010 in de [plaats] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende methaqualon (98, althans meerdere, pillen) en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA (3, althans meerdere, (zogenoemde) XTC-pillen), zijnde methaqualon en/of MDMA (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3. DE VOORVRAGEN
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN
Vaststaande feiten
Bij de Regionale Criminele Inlichtingen Eenheid van de politie Flevoland is in november 2009 via een informant de informatie binnengekomen dat [persoon] dealt in cocaïne vanuit de woning aan de [adres] te [plaats]. Verbalisant [verbalisant] verklaart op 15 december 2009 ambtshalve bekend te zijn met [persoon] en [persoon 2] wonende op de [adres] te [plaats]. Beiden ontvangen veelvuldig bezoek van hem ambtshalve bekende veelplegers en gebruikers van verdovende middelen.
Op 5 augustus 2010 spreken verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] de hen ambtshalve bekende drugsgebruiker [getuige 1]. [getuige 1] verklaarde dat op [adres] wordt gedeald door [medeverdachte] (medeverdachte) en [verdachte] (verdachte) en dat zij hun eigen slaapkamer hebben in de woning aan de [adres]
Op 11 augustus 2010 verklaart verbalisant [verbalisant 4] dat een hem bekende harddrugsgebruiker verklaarde dat [medeverdachte] crack verkoopt in de woning van [persoon 2]. Diezelfde dag is via een informant informatie ontvangen dat [medeverdachte], [verdachte] en [persoon] cocaïne en heroïne verkopen uit de woning aan [adres] te [plaats].
Naar aanleiding van deze informatie vinden observaties vanaf midden augustus 2010 plaats. Op 21 september 2010 heeft eveneens stelselmatige observatie plaatsgevonden van de woning aan de [adres]. Diezelfde dag is de politie deze woning binnengetreden en zijn onder meer [medeverdachte] [1] en [verdachte], te weten medeverdachte respectievelijk verdachte, aangehouden. Bij fouillering van [medeverdachte] [1] zijn vermoedelijk verdovende middelen aangetroffen. Hierna is een aantal gebruikers van verdovende middelen gehoord.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie acht het onder 1 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, gelet op de verklaringen van de getuigen, de bij de verdachte en medeverdachte aangetroffen verdovende middelen, de observaties en de historische (telefonische) printgegevens.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit heeft de officier van justitie vrijspraak gevorderd, aangezien de verdovende middelen in het nachtkastje onrechtmatig zijn verkregen waardoor bewijsuitsluiting moet volgen en er overigens geen bewijs in het dossier aanwezig is om tot een bewezenverklaring te komen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank omtrent een eventuele bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde feit.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van feit 2, aangezien er sprake is van onrechtmatig verkregen bewijs waarvoor bewijsuitsluiting dient te volgen.
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1.
De getuige [getuige 2] heeft verklaard dat hij sinds ongeveer vier maanden heroïne kocht van medeverdachte [medeverdachte] en dat verdachte heroïne en cocaïne verkocht.
De getuige [getuige 3] heeft verklaard dat hij sinds ongeveer zes maanden drugs – heroïne en cocaïne – kocht van verdachte.
De getuige [getuige 4] heeft verklaard dat hij weet dat er gedeald wordt in de woning aan de [adres] te [plaats].
De getuige [getuige 5] heeft verklaard dat hij sinds augustus 2010 coke kocht bij verdachte of medeverdachte. Tevens verklaarde [getuige 5] dat er ook heroïne werd verkocht.
De getuige [getuige 6] heeft verklaard dat zij naar de slaapkamer van verdachte en medeverdachte ging om cocaïne te kopen van verdachte.
De getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij sinds januari 2010 coke heeft gekocht van verdachte en medeverdachte.
De getuige [getuige 7] heeft verklaard dat hij cocaïne van verdachte en medeverdachte kocht sinds juni 2010. Tevens verklaarde [getuige 7] dat verdachte en medeverdachte samen drugs (heroïne en cocaïne) verkochten.
De getuige [getuige 8] heeft verklaard dat zij heroïne en cocaïne van verdachte en medeverdachte kocht.
Gezien het eenduidige karakter van de verklaring van voornoemde getuigen en het aantal getuigen is niet aannemelijk geworden dat deze getuigen hun verklaringen in strijd met de waarheid hebben afgelegd. De rechtbank acht dan ook de verklaringen, in onderlinge samenhang gelezen, betrouwbaar. Het gegeven dat het om verslaafde getuigen gaat, doet aan dit oordeel niet af. Uit voornoemde verklaringen van de getuigen blijkt genoegzaam dat verdachte met zijn medeverdachte in de ten laste gelegde periode opzettelijk heroïne en cocaïne verkocht, afleverde, verstrekte en vervoerde. De rechtbank acht het feit derhalve wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2.
Artikel 9 van de Opiumwet over de bevoegdheid tot toegang tot plaatsen en de bevoegdheid tot inbeslagneming levert volgens de rechtspraak van de Hoge Raad geen bevoegdheid tot doorzoeking op.
De rechtbank stelt vast dat de door verbalisant [verbalisant 2] verrichte handeling – zoals het openen van een nachtkastje in de slaapkamer van verdachte en medeverdachte – verder ging dan zoekend rondkijken en dus aan te merken is als doorzoeking in de zin van het Wetboek van Strafvordering. Een en ander hoeft geen gevolgen te hebben, als vastgesteld kan worden dat met toestemming van verdachte is gehandeld.
Daar in casu kennelijk duidelijk was dat de slaapkamer in de woning aan de [adres] te [plaats] in gebruik was als woonruimte (ter bewoning) voor verdachte en zijn medeverdachte , hadden zij – nu geen aparte machtiging is gegeven tot het doorzoeken van deze slaapkamer – toestemming moeten verlenen. De door een medebewoner verleende toestemming was in casu onvoldoende om ook deze slaapkamer te mogen doorzoeken. Daar noch de verdachte noch medeverdachte toestemming heeft gegeven voor het doorzoeken van de slaapkamer die zij ter bewoning in gebruik hadden aan de [adres] te [plaats], acht de rechtbank de doorzoeking van hun slaapkamer onrechtmatig.
Gezien hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat, door de slaapkamer van verdachte en medeverdachte in strijd met de desbetreffende wettelijke bepalingen in het Wetboek van Strafvordering te doorzoeken, sprake is van een onherstelbaar vormverzuim ex artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. De voorschriften ter zake van het doorzoeken van woningen zijn aan te merken als belangrijke strafvorderlijke voorschriften. De verdachte is door niet-naleving van die voorschriften in aanzienlijke mate getroffen in zijn belangen. De bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] vloeien rechtstreeks voort uit de onrechtmatige doorzoeking en dienen derhalve als verboden vrucht van die onrechtmatige doorzoeking naar het oordeel van de rechtbank te worden uitgesloten van het bewijs.
Daarvan uitgaande is naar het oordeel van de rechtbank niet voldoende wettig bewijs voorhanden, waardoor verdachte derhalve van het onder 2 ten laste gelegde feit zal worden vrijgesproken.
5. DE BEWEZENVERKLARING
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 1 januari 2010 tot en met 21 september 2010 in de [plaats], tezamen en in vereniging met een ander, telkens opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd, een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine) en een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en cocaïne telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Van het onder 1 meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
6. DE STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZENVERKLAARDE
Er zijn geen feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde feit uitsluiten.
7. DE STRAFBAARHEID
Het bewezene levert op:
Feit 1:
Medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B gegeven verbod, strafbaar gesteld bij artikel 10, lid 4, van de Opiumwet juncto artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht.
8. DE STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE
Er zijn geen feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is derhalve strafbaar.
9. DE STRAFOPLEGGING
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd de veroordeling van verdachte ter zake het onder 1 ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan een gedeelte van 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, met als bijzondere voor¬waarde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen hem te geven door of namens de reclassering, ook indien dit inhoudt het volgen van een behandeling bij Tactus Verslavingszorg.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht een onvoorwaardelijke straf op te leggen overeenkomstig het reeds door verdachte ondergane voorarrest met een voorwaardelijke deel om een bijzondere voorwaarde mogelijk te maken.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
De rechtbank is in dit geval van oordeel dat een deels onvoorwaardelijke vrijheidsstraf noodzakelijk is, omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden.
Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten voeren, acht de rechtbank niet aanwezig.
De rechtbank is van oordeel dat het verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren van harddrugs een ernstig feit is. Cocaïne en heroïne zijn immers stoffen die schadelijk zijn voor de gezondheid en sterk verslavend zijn.
Daarnaast ontstaat door de handel in harddrugs schade en overlast voor de samenleving. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat verslaafden aan harddrugs, om in hun dagelijkse behoefte te voorzien, vaak vermogensdelicten plegen. Voorts brengt de handel in harddrugs mee dat een zwartgeld circuit ontstaat met alle gevolgen van dien. Dat is ook de reden dat op de handel in harddrugs zware straffen zijn gesteld. Verdachte heeft zich om al deze gevolgen niet bekommerd.
De rechtbank houdt als aanknopingspunt voor de op te leggen straf voor dit feit eveneens rekening met de richtlijnen van het Landelijk Overleg van Voorzitters Strafsectoren (verder te noemen: LOVS).
De rechtbank houdt ten voordele van verdachte rekening met het gegeven dat er kennelijk geen sprake is van dealen om in levensonderhoud te voorzien, maar dat dit dealen voortkwam uit een eigen behoefte om drugs te gebruiken.
De rechtbank acht een voorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats teneinde verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen, de ernst van de bewezen verklaarde feiten te benadrukken en de oplegging van een bijzondere voorwaarde mogelijk te maken.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 9 december 2010.
10. TOEPASSELIJKHEID WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 27 en 91 van het Wetboek van Strafrecht.
11. BESLISSING
De rechtbank:
verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan en verklaart verdachte derhalve strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden;
bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
verklaart dat van de gevangenisstraf een gedeelte, groot 3 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond van het feit dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 jaar aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of gedurende die proeftijd de hierna te melden bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
bepaalt dat als bijzondere voorwaarde wordt gesteld dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen, te geven door of namens de Reclassering Nederland, ook indien dit inhoudt het volgen van een behandeling bij Tactus Verslavingszorg, zulks zolang deze instelling of een door haar aan te wijzen andere reclasseringsinstelling dat gedurende de proeftijd nodig oordeelt, met opdracht aan die instelling als bedoeld in artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht.
Aldus gewezen door mr. R.M. van Vuure, voorzitter, mr. A.I. van der Kris en mr. C.M.W. de Waele, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.G. Dees als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 januari 2011.