ECLI:NL:RBZLY:2011:BP1999

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
6 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07.620367-08
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van feitelijke aanranding en ontuchtige handelingen met minderjarigen

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 6 januari 2011 uitspraak gedaan in een zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van feitelijke aanranding en ontuchtige handelingen met minderjarigen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 9 november 2003 in de gemeente [plaats] door geweld en bedreiging [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het plegen van ontuchtige handelingen. Dit werd ondersteund door DNA-bewijs dat overeenkwam met het DNA van de verdachte. De rechtbank verwierp de verweren van de verdediging met betrekking tot de bewijsvoering en de afname van het DNA-materiaal. Daarnaast werd de verdachte ook beschuldigd van ontuchtige handelingen met [slachtoffer 2], die op dat moment minderjarig was. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldiging van ontuchtige handelingen met [slachtoffer 2] en sprak de verdachte vrij van dit feit. De rechtbank achtte de bewezen feiten strafbaar en legde een gevangenisstraf van 24 maanden op, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank hield rekening met de kwetsbare positie van de slachtoffers en de impact van de daden van de verdachte op hun leven. Het verzoek van de verdediging om het onderzoek aan te houden voor nader onderzoek naar DNA-materiaal werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE – LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnummer : 07.620367-08 (P)
Uitspraak : 6 januari 2011
VONNIS IN DE STRAFZAAK VAN:
het openbaar ministerie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd in [P.I.].
1. ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg op 7 september 2010, 30 november 2010 en 23 december 2010.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van officier van justitie mr. B.E.M. van de Ven en van hetgeen door de raadsman van verdachte, mr. K. Karakaya, advocaat te Almere, en de verdachte naar voren is gebracht.
2. TENLASTELEGGING
De verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 09 november 2003 in de gemeente [plaats], door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handeling(en), bestaande uit het meermalen, in ieder geval éénmaal,
- vastpakken en/of vasthouden van de penis van die [slachtoffer 1] en/of
- stoppen/brengen van de penis van die [slachtoffer 1] in zijn, verdachtes, mond en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) uit dat hij, verdachte, toen aldaar, meermalen, in ieder geval éénmaal, (met kracht)
- aan de jas van die [slachtoffer 1] heeft (mee) getrokken en/of
- die [slachtoffer 1] heeft vastgepakt en/of vastgehouden en/of
- (vervolgens) die [slachtoffer 1] naar de grond heeft gebracht/geduwd en/of
- bovenop die [slachtoffer 1] is gaan zitten en/of
(terwijl hij, verdachte, bovenop die [slachtoffer 1] zat en/of lag)
- op/tegen/in het lichaam van die [slachtoffer 1] heeft geduwd en/of
- de jas, die die [slachtoffer 1] aanhad, heeft opengemaakt en/of
- de riem, van de broek die die [slachtoffer 1] aanhad, heeft losgemaakt en/of
- de broek en/of de onderbroek, die die [slachtoffer 1] aanhad, naar beneden heeft getrokken/gebracht en/of
- (daarbij) die [slachtoffer 1] de woorden heeft toegevoegd: "Blijf maar liggen.", althans woorden van gelijke aard of strekking
2.
hij in de periode van 01 oktober 2008 tot en met 21 oktober 2008 in de gemeente [plaats], althans in Nederland, een afbeelding, een voorwerp of een gegevensdrager, waarvan de vertoning schadelijk is voor personen beneden de leeftijd van zestien jaar heeft vertoond aan [slachtoffer 2] (geboren op [geboortedatum]), van wie hij, verdachte, redelijkerwijs moest vermoeden dat deze de leeftijd van zestien jaar nog niet had bereikt, immers heeft hij, verdachte, toen aldaar, een pornofilm (waarin een man en een vrouw aan het vrijen waren danwel geslachtsgemeenschap met elkaar hadden) aan die [slachtoffer 2] getoond, in ieder geval die pornofilm laten draaien/spelen in het bijzijn van die [slachtoffer 2];
3.
hij in of omstreeks de periode van 01 oktober 2008 tot en met 21 oktober 2008 in de gemeente [plaats], met [slachtoffer 2] (geboren op [geboortedatum]), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit het (plotseling en/of onverhoeds) meermalen, in ieder geval éénmaal,
- omhoog doen/duwen/trekken van het shirt en/of de jas die die [slachtoffer 2]
aanhad en/of
- (naar voren) trekken aan/van de onderbroek die die [slachtoffer 2] aanhad (waardoor hij, verdachte, de penis en/of de schaamstreek van die [slachtoffer 2] heeft/kon/wilde (ge)zien);
althans indien het vorenstaande onder 3 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 01 oktober 2008 tot en met 21 oktober 2008 in de gemeente [plaats], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met [slachtoffer 2] (geboren op [geboortedatum]), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) te plegen, immers heeft hij, verdachte, toen aldaar, meermalen, in ieder geval éénmaal, (plotseling en/of onverhoeds)
- het shirt en/of de jas die die [slachtoffer 2] aanhad omhoog heeft gedaan/geduwd/getrokken en/of
- (aan) de onderbroek die die [slachtoffer 2] aanhad (naar voren) heeft getrokken (waardoor hij, verdachte, de penis en/of de schaamstreek van die [slachtoffer 2] heeft/kon/wilde (ge)zien),
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
3. VOORVRAGEN
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN
4.1. Vaststaande feiten
Feit 1.
Op 9 november 2003 ontving de politie een melding dat een jongen was beroofd en aangerand. Op 11 november 2003 deed aangever aangifte van aanranding. Van de penis van aangever werd een zedenkit afgenomen en in een uitstrijkje van zijn penis werd DNA van een onbekend persoon aangetroffen. Op 12 juni 2008 werd het DNA-profiel van verdachte ter zake de Wet Veroordeelden in de Nederlands DNA-databank voor strafzaken opgenomen. Bij vergelijking bleek dat het DNA-profiel van verdachte overeenkwam met de bemonstering van het penisuitstrijkje. Verdachte werd uitgenodigd voor verhoor maar bevond zich op dat moment in Suriname. Op 28 mei 2010 werd verdachte in Nederland aangehouden.
Feiten 2. en 3.
Op 17 november 2009 verklaarde [slachtoffer 2] dat in de periode van 01 oktober 2008 tot en met 21 oktober 2008 verdachte hem een pornofilm had getoond en ontuchtige handelingen met hem had verricht. Aangezien [slachtoffer 2] minderjarig was, deed zijn moeder op 19 november 2009 hiervan aangifte. Verdachte werd op 28 mei 2010 aangehouden.
4.2. Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie acht het onder 1., 2. en 3. primair ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen. Zij heeft daartoe verwezen naar de aangiftes van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], de getuigenverklaringen die zich in het dossier bevinden en de DNA-onderzoeksrapporten d.d. 20 januari 2004 en 16 juni 2008.
4.3. Het standpunt van de verdediging
De raadsman bepleit primair vrijspraak ten aanzien van de ten laste gelegde feiten en subsidiair aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting voor nader onderzoek naar het DNA-materiaal. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft de raadsman het navolgende aangevoerd.
Ten aanzien van feit 1.
- dat er ten aanzien van feit 1. geen deugdelijk onderzoek heeft plaatsgevonden door het openbaar ministerie;
- dat ten aanzien van feit 1. het DNA van verdachte werd afgenomen door een onbevoegd persoon en dat verdachte hiervoor geen toestemming had gegeven;
- dat bepaald DNA-materiaal niet is onderzocht;
- dat overtuigend steunbewijs ontbreekt;
- er een negatieve herkenning heeft plaatsgevonden tijdens de FOSLO-confrontatie;
- dat er door [slachtoffer 1] werd gesproken van een zilverkleurige brommer terwijl verdachte in 2003 een blauwe brommer had met grijs voorspatbord;
Ten aanzien van feiten 2. en 3.
De raadsman heeft betoogd dat er onvoldoende wettig bewijs aanwezig is om tot een bewezenverklaring te komen nu er alleen een aangifte is en verdachte ontkent. De getuigenverklaringen zijn volgens de raadsman onbetrouwbaar omdat dit de auditu- verklaringen zijn en deze pas een lange tijd na het incident zijn opgenomen.
4.4. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft kennisgenomen van de inhoud van de stukken van het onderliggende strafdossier en van hetgeen bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gebracht.
De rechtbank is van oordeel dat de onder 1. en 3. primair ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard. De rechtbank overweegt daartoe het navolgende.
Feit 1.
Aangever heeft verklaard dat hij op 9 november 2003 na een avond stappen in [plaats] terug naar huis reed op zijn fiets. Onderweg kwam hij een man tegen die op een zilverkleurige brommer reed zonder helm en zonder verlichting. Hij hield de man tegen om hem te waarschuwen voor verkeerscontroles. De man bedankte hem, stapte af en aangever liep een stukje met hem mee. De man ging plassen en kwam even later terug en pakte aangever stevig bij zijn jas en trok hem naar een grasveld toe. Vervolgens werd aangever tegen de grond geduwd en plaatste de man zijn onderarm op zijn borst en zei tegen hem: “Blijf maar liggen, blijf maar liggen”. Aangever werd bang en probeerde weerstand te bieden. De man ging op de benen van aangever zitten en maakte de rits van de jas van aangever open en trok de riem van de broek van aangever los. De man trok de broek en de boxershort van aangever naar beneden en pakte de penis van aangever vast en begon hem te pijpen. Aangever zei tegen de man dat hij hem met rust moest laten, de man weigerde dit en ging verder met pijpen. Uiteindelijk wist aangever de man van zich af te duwen en van zich af te houden. De man liep weg en reed daarna weg op zijn brommer.
Het door aangever opgegeven signalement komt overeen met verdachte. De verklaring van aangever wordt voorts ondersteund door het feit dat er een DNA-profiel op de penis van aangever is aangetroffen dat matcht met het DNA-profiel van verdachte terwijl de kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen persoon matcht met het DNA-profiel op de penis kleiner is dan één op één miljard. Verdachte heeft geen redelijke verklaring kunnen geven voor de aanwezigheid van zijn DNA op de penis van aangever. Dat de ontuchtige handelingen hebben plaatsgevonden zonder toestemming van aangever leidt de rechtbank niet alleen af uit de verklaring van aangever maar ook uit de noot van de verbalisanten dat er merkbaar sprake was een schuldgevoel bij aangever dat hij zich niet agressiever had opgesteld richting zijn belager.
Het door de raadsman gevoerde verweer dat een daartoe onbevoegd persoon DNA-materiaal van verdachte heeft afgenomen en dat verdachte voor afname geen toestemming had verleend, wordt door de rechtbank verworpen. De rechtbank verwijst daartoe naar het proces-verbaal van afname DNA-materiaal waaruit blijkt dat de betreffende opsporingsambtenaar bevoegd was tot afname, verdachte geen bezwaar heeft gemaakt tegen afname door de betreffende ambtenaar en verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat hij niet uitsluit dat hij destijds toestemming heeft verleend.
Het verweer van de raadsman dat het uitgevoerde DNA-onderzoek onvolledig is omdat het speeksel op de onderbroek, het bloed dat werd aangetroffen in de penisuitstrijkjes en het schaamhaar niet zijn onderzocht, wordt door de rechtbank verworpen. Naar het oordeel van de rechtbank is vast komen te staan dat op de penis van aangever DNA van verdachte is aangetroffen. Het alternatieve scenario dat naast verdachte nog een ander op 9 november 2003 de penis van aangever in zijn mond heeft genomen en DNA-materiaal heeft achtergelaten, vindt in geen enkel ander relevant bewijsmiddel steun. De rechtbank acht deze uitleg van de raadsman hoogst onwaarschijnlijk en verwerpt het verweer dan ook.
De raadsman heeft betoogd dat aangever verdachte niet heeft herkend als dader. Hij heeft hier echter geen conclusie aan verbonden. De rechtbank kan hier geen verklaring voor geven anders dan dat het ten tijde van het incident donker was en aangever derhalve het gezicht van verdachte niet goed heeft kunnen waarnemen. De rechtbank hecht echter meer waarde aan het objectieve DNA gegeven en acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het feit heeft begaan.
Ook het door de raadsman gevoerde verweer dat verdachte ten tijde van het incident geen zilverkleurige brommer had en derhalve niet de dader kan zijn geweest, wordt door de rechtbank verworpen. Dat verdachte geen zilverkleurige brommer in eigendom had sluit niet uit dat verdachte op een zilverkleurige brommer kan hebben gereden; daarnaast hecht de rechtbank meer waarde het objectieve DNA gegeven.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank het onder 1. ten laste gelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2.
Naar het oordeel van de rechtbank dient verdachte te worden vrijgesproken van het onder 2. ten laste gelegde omdat de rechtbank dit feit niet wettig en overtuigend bewezen acht. De rechtbank overweegt daartoe het navolgende.
Het ten laste gelegde vereist dat verdachte wist althans had moeten vermoeden dat aangever de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt. Uit de verklaring van verdachte blijkt dat hij niet wist dat aangever jonger was dan zestien jaar. Daarnaast heeft aangever zelf verklaard dat hij toen hij zestien was ouder werd geschat. De rechtbank acht derhalve onvoldoende wettig bewijs aanwezig om tot een bewezenverklaring van dit feit te komen.
Feit 3.
De rechtbank acht het onder 3. primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen en overweegt daartoe het navolgende.
Aangever heeft verklaard dat in de periode van 01 oktober 2008 tot en met 21 oktober 2008 verdachte aan hem vroeg of hij verstand had van computers en hem wilde helpen met zijn computers. Aangever liep met de man mee naar zijn kamer. De man vroeg hem of hij veel schaamhaar had en of hij een grote piemel had. De man trok daarop het T-shirt van aangever omhoog, greep naar de onderbroek van aangever en trok deze open en naar voren. Aangever had ten tijde van het incident de leeftijd van zestien jaren nog niet bereikt.
De verklaring van aangever wordt ondersteund door de verklaringen van getuige [getuige] en de verklaring van de moeder van aangever. Getuige [getuige] bevestigt dat verdachte naar buiten kwam en vroeg om hulp met zijn computer. [getuige] verklaarde dat toen hij mee wilde lopen met verdachte en aangever, verdachte tegen hem zei dat hij beter buiten kon blijven staan. Toen aangever naar buiten kwam, heeft hij [getuige] direct verteld wat er was voorgevallen. De moeder van aangever nam waar dat aangever kort na het incident erg overstuur was. De moeder van aangever heeft verklaard dat aangever uit schaamte in eerste instantie niet wilde vertellen wat er gebeurd was maar uiteindelijk haar het hele verhaal toch durfde te vertellen.
Anders dan de raadsman acht de rechtbank deze verklaringen betrouwbaar en gebruikt zij deze als bewijs.
De rechtbank acht gelet op het vorenstaande het onder drie primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
5. BEWEZENVERKLARING
Verdachte dient van het onder 2. ten laste gelegde te worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dit niet wettig en overtuigend bewezen acht.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte onder 1. en 3. primair ten laste is gelegd met dien verstande dat:
1.
hij op 09 november 2003 in de gemeente [plaats], door feitelijkheden [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, bestaande uit het meermalen, in ieder geval éénmaal,
- vastpakken en vasthouden van de penis van die [slachtoffer 1] en
- stoppen/brengen van de penis van die [slachtoffer 1] in zijn, verdachtes, mond en bestaande dat geweld of die andere feitelijkheden uit dat hij, verdachte, toen aldaar, in ieder geval éénmaal, - aan de jas van die [slachtoffer 1] heeft (mee) getrokken en
- die [slachtoffer 1] heeft vastgepakt en vastgehouden en
- (vervolgens) die [slachtoffer 1] naar de grond heeft geduwd en
- bovenop die [slachtoffer 1] is gaan zitten en
(terwijl hij, verdachte, bovenop die [slachtoffer 1] zat en/of lag)
- op/tegen/in het lichaam van die [slachtoffer 1] heeft geduwd en
- de jas, die die [slachtoffer 1] aanhad, heeft opengemaakt en- de riem, van de broek die die [slachtoffer 1] aanhad, heeft losgemaakt en
- de broek en de onderbroek, die die [slachtoffer 1] aanhad, naar beneden heeft getrokken/gebracht en
- (daarbij) die [slachtoffer 1] de woorden heeft toegevoegd: "Blijf maar liggen.", althans woorden van gelijke aard of strekking
3. primair:
hij in of omstreeks de periode van 01 oktober 2008 tot en met 21 oktober 2008 in de gemeente [plaats], met [slachtoffer 2] (geboren op [geboortedatum]), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit het plotseling,
- omhoog doen/duwen/trekken van het shirt en de jas die die [slachtoffer 2]
aanhad en
- naar voren trekken van de onderbroek die die [slachtoffer 2] aanhad (waardoor hij, verdachte, de penis en de schaamstreek van die [slachtoffer 2] kon zien.
Van het onder 1. en 3. primair meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
6. KWALIFICATIE
Het onder 1. bewezen verklaarde levert op:
Feitelijke aanranding van de eerbaarheid, strafbaar gesteld bij artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht.
Het onder 3. primair bewezen verklaarde levert op:
Met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, strafbaar gesteld bij artikel 247 van het Wetboek van Strafrecht.
7. STRAFBAARHEID
Het feit en de verdachte zijn deswege strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
8. OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL
De officier van justitie heeft ter terechtzitting de veroordeling van verdachte gevorderd inzake hetgeen verdachte onder 1., 2. en 3. ten laste is gelegd tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht;
De raadsman heeft bepleit verdachte vrij te spreken van het onder 1., 2. en 3. ten laste gelegde. Mocht de rechtbank echter tot een veroordeling komen dan is volgens de raadsman een gevangenisstraf waarvan de duur gelijk is aan de duur van het voorarrest met eventueel aanvullend een voorwaardelijk deel, passend.
De rechtbank acht de na te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt daarbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Het gaat in deze strafzaak om aanranding van danwel het plegen van ontuchtige handelen met twee jeugdige slachtoffers. De rechtbank heeft bij de op te leggen straf in het bijzonder in overweging genomen dat verdachte jonge weerloze jongens tot zijn slachtoffer heeft gemaakt. Met hen heeft hij seksuele althans ontuchtige handelingen verricht, die voor de jeugdige slachtoffers mogelijk veel schade voor de rest van hun leven zal meebrengen. Verdachte heeft misbruik gemaakt van de kwetsbare positie waarin zij zich bevonden, en dit enkel en alleen omdat verdachte wilde voldoen aan zijn seksuele verlangens. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
De rechtbank heeft kennis genomen van een rapportage van de Reclassering d.d. 10 december 2010 van A. Petrona-Schmitz, reclasseringswerker, die het advies geeft een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, met als bijzondere voorwaarden een meldingsgebod en een behandelverplichting.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank naast het voornoemde rekening gehouden met een de verdachte betreffend uitreksel van justitiele documentatie d.d. 8 november 2010 en de overige stukken van het de verdachte betreffend persoonsdossier. Ten voordele van verdachte heeft de rechtbank meegewogen dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een zedenmisdrijf.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank een gevangenisstraf waarvan een deel voorwaardelijk met als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht passend en geboden.
9. TEN AANZIEN VAN HET VERZOEK TOT AANHOUDING
De raadsman heeft subsidiair verzocht om het onderzoek ter terechtzitting aan te houden voor onderzoek op het volgens de raadsman ongeteste materiaal. De rechtbank wijst dit verzoek af en overweegt daartoe het navolgende.
De rechtbank is van oordeel dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig is in de vorm van een aangifte en het DNA-materiaal van verdachte dat werd aangetroffen op de penis van aangever en waarvoor verdachte geen redelijke verklaring heeft kunnen geven hoe zijn DNA daar terecht is gekomen. De raadsman heeft betoogd dat het overige materiaal onderzocht zou moeten worden omdat er wellicht ook DNA van een ander dan verdachte wordt aangetroffen. Zoals hiervoor onder 4.3. omschreven acht de rechtbank dit alternatieve scenario hoogst onwaarschijnlijk en de rechtbank wijst derhalve het verzoek tot aanhouding af.
10. WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 27 van het Wetboek van Strafrecht.
11. BESLISSING
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het onder 2. ten laste gelegde;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1. en 3. primair ten laste gelegde bewezen zoals hierboven is omschreven;
- verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1. en 3. primair meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart de bewezen feiten strafbaar;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur 24 maanden. Van de 24 maanden zal een gedeelte, groot 10 maanden, niet worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond van het feit dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 jaar aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of gedurende die proeftijd de hierna te melden bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
- Als bijzondere voorwaarde wordt gesteld dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen, te geven door of namens Stichting Reclassering Nederland, ook indien dit inhoudt behandeling bij De Waag.
- bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Verzoek tot aanhouding
- wijst het verzoek tot aanhouding af
Aldus gewezen door mr. A.C. Schroten, voorzitter, mrs. E.W. Akkerman en W.F. Roelink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. van Veelen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 januari 2011.
Mrs. A.C. Schroten en W.F. Roelink voornoemd waren buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.