ECLI:NL:RBZLY:2011:BP1470

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
11 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 08/282
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de vaststelling van WAZ-inkomen over 2004 en 2005

In deze zaak heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 11 januari 2011 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. G.B.A. Bol, en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen besluiten van verweerder die zijn uitkeringen op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) en de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) over de jaren 2004 en 2005 op nihil hebben gesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de besluiten van verweerder, die zijn gebaseerd op de hoogte van de inkomsten uit arbeid van eiser, niet onjuist zijn. Eiser heeft gedurende deze jaren gewerkt als senior projectleider bij ARCADIS en daarnaast als zelfstandig rietsnijder. De rechtbank heeft geoordeeld dat de inkomsten die eiser heeft ontvangen, zoals deze zijn verantwoord bij de fiscus, correct zijn vastgesteld door verweerder. De rechtbank heeft ook de intrekking van de WAO-uitkering per 1 januari 2006 bevestigd, omdat eiser deze werkzaamheden al geruime tijd verrichtte. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en het onderzoek heropend voor een nadere uitspraak over de gevraagde schadevergoeding in verband met de mogelijke overschrijding van de redelijke termijn.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector Bestuursrecht, Meervoudige Kamer
Registratienummer: Awb 08/282
Uitspraak
in het geding tussen:
Eiser te woonplaats,
gemachtigde mr. G.B.A. Bol
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen,
gevestigd te Amsterdam, verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 25 juli 2007 heeft verweerder eiser meegedeeld, dat zijn uitkeringen op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) en de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) over 2004 op nihil worden gesteld in verband met de hoogte van zijn inkomsten uit arbeid.
Bij besluit van 26 juli 2007 heeft verweerder een gelijkluidend besluit uitgereikt met betrekking tot het jaar 2005.
Bij besluit van 27 juli 2007 heeft verweerder eiser bericht, dat zijn WAO-uitkering met ingang van 1 januari 2006 wordt ingetrokken.
Namens eiser is op 27 augustus 2008 tegen deze drie besluiten bezwaar gemaakt.
Bij bestreden besluit van 7 januari 2008 zijn de bezwaren ongegrond verklaard.
Op 14 februari 2008 is tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep is bij de rechtbank geregistreerd onder nummer 08/282.
Verweerder heeft een verweerschrift ingezonden.
Het beroep is ter zitting van de meervoudige kamer van 28 oktober 2008 behandeld.
Eiser en zijn gemachtigde zijn verschenen.
Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door de J.L. Gerritsen.
De rechtbank heeft het onderzoek heropend en zowel verweerder als eiser nadere vragen gesteld. Verweerder heeft op 1 december 2008 een rapport van de bezwaararbeidsdeskundige ingezonden. Op 15 december 2008 heeft eiser gereageerd. Partijen hebben over en weer commentaar geleverd. Bij brief van 21 januari 2010 heeft eiser een reactie van de advocaat van zijn werkgever ingezonden. Ook hierop heeft verweerder gereageerd. Eiser heeft op 6 april 2010 een beroep gedaan op de overschrijding van de redelijke termijn.
De zaak is opnieuw ter zitting behandeld op 27 september 2010, gevoegd met de zaken van eiser die bij de rechtbank zijn geregistreerd onder de nummers 08/1696, 1698 en 1699.
Eiser en zijn gemachtigde zijn verschenen, na daartoe te zijn opgeroepen door de rechtbank.
Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door A.O. Diepenbroek-Koning.
2. Overwegingen
Eiser is werkzaam geweest als senior projectleider voor 36 uur in de week bij ARCADIS Nederland B.V. (hierna: ARCADIS) en daarnaast 16 uur per week als zelfstandig rietsnijder. Hij is op 11 september 1997 uitgevallen ten gevolge van rugklachten. Na het doormaken van de wachttijd is eiser met ingang van 10 september 1998 voor 15 tot 25% arbeidsongeschikt geacht in de zin van de WAO en voor 25 tot 35 % arbeidsongeschikt in de zin van de WAZ. Eiser is werkzaam gebleven, zowel in loondienst als in zijn zelfstandige arbeid.
Na een eerstejaars herbeoordeling is de WAO-uitkering van eiser herzien naar 25 tot 35% arbeidsongeschiktheid en de WAZ-uitkering naar 35 tot 45%. Over de jaren 2002 en 2003 heeft geen anticumulatie plaatsgevonden.
Verweerder heeft op 27 juni 2007 onderzoek gedaan naar aanleiding van de ontvangst van de fiscus van de inkomensgegevens van eiser over de jaren 2004 en 2005.
Vervolgens heeft besluitvorming plaatsgevonden zoals weergegeven in rubriek 1 van deze uitspraak.
Het beroep richt zich tegen de hoogte van het door verweerder over 2004 en 2005 in aanmerking genomen bedrag aan inkomsten uit arbeid. De rechtbank overweegt als volgt.
Uit de aan het besluit ten grondslag liggende arbeidskundige rapportage van 27 juni 2007 blijkt dat verweerder bij de onderhavige besluitvorming is uitgegaan onder meer van de door eiser tegenover de fiscus verantwoorde inkomsten. Deze inkomsten bestonden blijkens de aangifteformulieren over 2004 en 2005 onder meer uit inkomsten uit dienstbetrekking ter hoogte van € 44.745, - over 2004 en € 41.919,- over 2005, en overige inkomsten ter hoogte van € 10.729, - respectievelijk € 68, -.
De arbeidsdeskundige heeft met betrekking tot de inkomsten uit loondienst overleg gevoerd met de werkgever van eiser. Blijkens de weergave van de gesprekken in de rapportage van 27 juni 2007 is er volgens de werkgever vanaf 1 januari 2004 geen sprake meer van sociaal loon en krijgt eiser het loon betaald, dat hij in een gezonde situatie ook zou hebben gehad.
De arbeidsdeskundige heeft vervolgens het volledige bedrag van de ook aan de fiscus verantwoorde inkomsten bij de berekening van de anticumulatie betrokken.
Na bezwaar heeft verweerder deze wijze van berekenen gehandhaafd.
In bezwaar heeft eiser aangevoerd dat de situatie in het rapport van 27 juni 2007 niet juist is weergegeven en dat de werkgever van eiser dit ook wil bevestigen. De medische situatie van eiser is ten opzichte van 2002 en 2003 niet veranderd en het aan hem betaalde loon evenmin. In het loon dat aan eiser betaald wordt, is een deel verdisconteerd dat vanuit de verzekeraar aan de werkgever wordt betaald. Eiser heeft aangegeven iedere dag onveranderd 2 uur te boeken als ‘long term illness’.
Op 13 december 2007 heeft de bezwaararbeidsdeskundige nader overleg gehad met de werkgever van eiser in de persoon van (… naam) van de personeels- en salarisadministratie, en via een mailwisseling met eiser en zijn gemachtigde. In zijn rapport van 2 januari 2008 heeft de bezwaararbeidsdeskundige onder punt 2.2.4 aangegeven, dat hem uit nadere informatie van eiser en zijn werkgever is gebleken dat eiser 36 uur per week werkzaam is en 10 uur per week boekt als ziekte. Onder punt 3 heeft de bezwaararbeidsdeskundige vermeld dat uit eerder overleg van de primaire arbeidsdeskundige met de werkgever is gebleken dat de werkgever vanaf 1 januari 2004 geen sociaal loon meer betaald heeft. Als zijn conclusie geeft hij vervolgens weer dat het volledige loon als inkomen uit arbeid dient te worden beschouwd en dat het een zaak tussen werkgever en werknemer is, hoe eiser zijn uren boekt. Gelet op de hoogte van de inkomsten is de WAO-uitkering onder toepassing van artikel 44 van de WAO over de jaren 2004 en 2005 terecht vastgesteld op minder dan 15% en, gezien het feit dat eiser deze werkzaamheden al jaren heeft verricht, met ingang van 1 januari 2006 terecht ingetrokken.
In beroep heeft eiser zijn bezwaren herhaald. Ook is betoogd dat de bijtelling van de lease-auto niet kan worden meegenomen bij de berekening van het inkomen.
Met betrekking tot de besluitvorming in het kader van de WAO overweegt de rechtbank het volgende.
Niet in geschil is dat eiser over de jaren 2004 en 2005 werkzaamheden heeft verricht voor ARCADIS en daarvoor inkomsten heeft ontvangen. Partijen verschillen van mening over de hoogte van het bedrag aan inkomsten dat verweerder in de berekening dient mee te nemen.
In beroep is namens eiser aangevoerd, dat verweerder ten onrechte het volledige bedrag dat hij aan loon van ARCADIS heeft ontvangen, in aanmerking heeft genomen. Eiser heeft dienaangaande betoogd, dat hij weliswaar volledig loon kreeg betaald, maar slechts een arbeidsprestatie leverde van 26 uur per week. Zijn werkgever ontving een uitkering van Stichting pensioenfonds ARCADIS Nederland (SPAN). In beroep is van de zijde van eiseres een overzicht ingebracht, opgesteld door M.C. Waterink, advocaat van ARCADIS, waarin ook rekening is gehouden met de ontvangen SPAN-bedragen en waaruit volgens eiser zou blijken dat eiser over de jaren 2004 en 2005 wel aanspraak heeft op WAO-uitkering.
Verweerder stelt zich onverkort op het standpunt, dat het volledige bedrag dat eiser over de jaren 2004 en 2005 aan loon van ARCADIS ontvangen heeft, in de berekening dient te worden betrokken. Het feit dat de werkgever van eiser zich thans op het standpunt stelt dat eiser teveel loon heeft gehad en dit van eiser terugvordert, zoals van de zijde van eiser in beroep is meegedeeld, maakt dit volgens verweerder niet anders.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder als inkomsten uit loondienst gedurende de jaren 2004 en 2005 dient aan te merken de bedragen zoals deze zijn weergegeven in het arbeidskundig rapport van 27 juni 2007, te weten in totaal € 44.745, - over 2004 en
€ 41.919, - over 2005. Deze inkomsten zijn ook naar de fiscus toe zo verantwoord en bestaan uit loon uit het dienstverband tot ARCADIS en de bijtelling voor een leaseauto.
Met betrekking tot het loon is naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk geworden dat hierin een component ‘sociaal loon’ was begrepen, waar geen reële arbeidsprestatie tegenover stond. De rechtbank acht hiervoor met name van belang dat verweerder blijkens de rapportage van 27 juni 2007 overleg heeft gevoerd met (… naam), als HR-manager bekend met de situatie van eiser, uit welk overleg naar voren kwam dat aan het functioneren van eiser geen WAO-aspecten meer zitten en dat eiser het loon heeft ontvangen dat hij in een ‘gezonde situatie’ ook zou hebben gehad. Deze situatie zou sedert 2004 manifest zijn. In beroep heeft eiser gesteld dat (.. naam HR-manager) heeft aangegeven verkeerd te zijn geciteerd, maar dit is verder niet onderbouwd, bijvoorbeeld met een schriftelijke verklaring van (…naam HR-manager) waarin zij zulks verwoordt.
Ook in het ‘fictieve overzicht (… naam eiser)’, opgesteld door een advocaat van ARCADIS en namens eiser op 21 januari 2010 ingebracht, ziet de rechtbank geen aanleiding om uit te gaan van een bedrag aan sociaal loon. Daargelaten het feit dat niet duidelijk blijkt hoe de bedragen zijn vastgesteld, wordt in dit overzicht uitgegaan van een situatie zoals deze feitelijk niet bestond. De gemachtigde van eiser heeft ter zitting een beroep op deze berekening gedaan, maar daarop verder geen enkele toelichting kunnen geven. Dat de gemachtigde zich op vragen met betrekking tot bedoelde berekening niet heeft voorbereid omdat de rechtbank dit haar niet van tevoren heeft gevraagd, zoals de gemachtigde ter zitting heeft gesteld, acht de rechtbank irrelevant nu ervan uit mag worden gegaan dat gemachtigde de strekking van stukken waarop zij zich wenst te beroepen in zodanig mate doorgrondt dat zij daarop desgevraagd een nadere toelichting kan geven.
Voorts is namens eiser gesteld dat verweerder ten onrechte de bijtelling in verband met het privégebruik van de leaseauto als inkomen heeft meegenomen. Op dit punt stelt de rechtbank vast dat uit de belastingaangiften 2004 en 2005 blijkt, dat over die jaren bedragen van
€ 3.763, - en € 1.245, - als inkomen zijn bijgeteld in verband met het privégebruik van de auto. De rechtbank ziet geen aanleiding om van deze naar de fiscus toe verantwoorde en geaccepteerde keuze af te wijken.
Er bestaat daarom geen grond voor het oordeel dat verweerder het inkomen van eiser over de jaren 2004 en 2005 onjuist heeft vastgesteld. Hiervan uitgaande heeft verweerder terecht de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser onder toepassing van artikel 44, eerste lid, van de WAO over de periode vanaf 1 januari 2004 fictief bepaald als aangegeven in bestreden besluit.
Ook de intrekking per 1 januari 2006 kan naar het oordeel van de rechtbank de rechterlijke toetsing doorstaan, nu eiser deze werkzaamheden gedurende langere tijd al verrichtte en nergens uit blijkt dat eiser hiermee niet duurzaam is te belasten.
Ten aanzien van de besluitvorming die ziet op de WAZ-aanspraken overweegt de rechtbank het volgende.
Eiser is arbeidsongeschikt geworden in september 1997. Per 1 januari 1998 is de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) ingetrokken en de WAZ in werking getreden. Op grond van het overgangsrecht is de WAZ op eiser van toepassing, maar worden materieel de AAW-bepalingen toegepast. In verband hiermee wordt bij het vaststellen van de resterende verdiencapaciteit uitgegaan van de wel en niet verzekerde arbeid tezamen.
Het beroep van eiser richt zich tegen de hoogte van het door verweerder over 2004 en 2005 in aanmerking genomen bedrag aan inkomsten uit arbeid. Eiser heeft voor wat betreft zijn aanspraken voor de WAZ naar voren gebracht dat verweerder is uitgegaan van een onjuist aantal uren dat eiser in eigen bedrijf werkzaam was, en mitsdien van een te hoog uurloon.
Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder voor de toepassing van artikel 58 eerste lid, aanhef en onder a, van de WAZ uitgegaan van het juiste totaalbedrag aan inkomsten uit zelfstandige arbeid. Verweerder heeft daarbij de bedragen gehanteerd die eiser naar de fiscus toe als inkomsten uit arbeid over 2004 en 2005 heeft verantwoord.
Eiser heeft op 8 december 2008 een overzicht verstrekt van de door hem als zelfstandige gewerkte uren over de jaren 2004 tot en met 2007.
Uitgaande van deze uren heeft de bezwaararbeidsdeskundige in zijn rapport van 26 februari 2009 berekend, dat de verdiencapaciteit van eiser over het jaar 2004 0,0% bedroeg en over het jaar 2005 24,98% en dat de uitkering WAZ over de jaren 2004 en 2005 dus terecht op nihil is gesteld. Deze nieuwe berekening is door eiser niet bestreden.
De rechtbank heeft geen aanknopingspunten de berekening van verweerder met betrekking tot de WAZ voor onjuist te houden.
Het beroep tegen het besluit van 7 januari 2008 dient derhalve ongegrond te worden verklaard.
Ten aanzien van het verzoek van eiseres om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6 van het EVRM in de rechterlijke fase, overweegt de rechtbank het volgende.
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), bijvoorbeeld de uitspraak van 30 juni 2009 in LJN: BJ2790, moet de vraag of de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is overschreden worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. Daarbij zijn van betekenis de ingewikkeldheid van de zaak, de wijze waarop de zaak door het bestuursorgaan en de rechter is behandeld, het processuele gedrag van de betrokkene gedurende de hele procesgang en de aard van de maatregel en het daardoor getroffen belang van appellant, zoals ook uit de jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens naar voren komt.
In de uitspraak van 26 januari 2009 (LJN: BH1009) heeft de CRvB verder overwogen dat de behandeling van het bezwaar ten hoogste een half jaar, de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar en de behandeling van het hoger beroep ten hoogste twee jaar mag duren, terwijl doorgaans geen sprake zal zijn van een te lange behandelingsduur in de rechterlijke fase in haar geheel als deze niet meer dan drie en een half jaar heeft geduurd. De hiervoor vermelde criteria kunnen onder omstandigheden aanleiding geven overschrijding van deze behandelingsduren gerechtvaardigd te achten.
In lijn met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 4 maart 2009 (LJN: BH4667) is de CRvB van oordeel dat in een geval waarin in beroep bij de rechtbank is aangevoerd dat de redelijke termijn is overschreden, de rechtbank daarover een oordeel dient te geven, uitgaande van de hierboven genoemde behandelingsduren voor bezwaar en beroep. Uit de daar genoemde uitspraak van 26 januari 2009 volgt dat de nog als redelijk aan te merken termijn voor de procedure als geheel na bezwaar en beroep in beginsel twee jaar bedraagt.
Voor het voorliggende geval betekent dit het volgende. De redelijke termijn vangt aan met de ontvangst door verweerder op 27 augustus 2007 van het bezwaarschrift tegen het besluit over de aanspraken. Vanaf die datum tot de datum van de uitspraak zijn thans drie jaar en ruim drie maanden verstreken. Van dit tijdsverloop heeft de behandeling van het bezwaar door verweerder bijna vijf maanden geduurd. Vanaf de ontvangst door de rechtbank op 15 februari 2008 van het beroepschrift heeft de behandeling van het beroep door de rechtbank twee jaar en 10 maanden geduurd. Hieraan kan het vermoeden worden ontleend dat de redelijke termijn in de rechterlijke fase is overschreden. De rechtbank verbindt hieraan de gevolgtrekking dat in deze procedure, voor zover nodig met verdragsconforme toepassing van artikel 8:73 van de Awb, moet worden beslist omtrent het verzoek van eiseres om schadevergoeding met betrekking tot de mogelijke overschrijding van de redelijke termijn in de rechterlijke fase. Dit geeft aanleiding om het onderzoek voor zover nodig met verdragsconforme toepassing van artikel 8:73, tweede lid, van de Awb te heropenen. Met verdragsconforme toepassing van artikel 8:26 van de Awb merkt de rechtbank naast verweerder de Staat der Nederlanden (de Minister van Veiligheid en Justitie) aan als partij in die procedure.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond; en
- bepaalt dat het onderzoek onder een nieuw registratienummer wordt heropend ter voorbereiding van een nadere uitspraak over de gevraagde schadevergoeding in verband met de mogelijke overschrijding van de redelijke termijn, en merkt tevens de Staat der Nederlanden (de minister van Veiligheid en Justitie) aan als partij in die procedure.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Oosterveld, voorzitter, mr. A.I. van der Kris en
mr. G.M.J. Vijftigschild, rechters en door de voorzitter en mr. F. Ernens als griffier ondertekend.
In het openbaar uitgesproken op:
Afschrift verzonden op: