ECLI:NL:RBZLY:2010:BP2170

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
26 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07.660231-10
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot inbraak in kapsalon met meerdere verdachten

Op 26 oktober 2010 heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met medeverdachten betrokken was bij twee pogingen tot inbraak in een kapsalon op 13 augustus 2010. De rechtbank overweegt dat er sprake is van een begin van uitvoering van het misdrijf, aangezien de verdachte en medeverdachte elf minuten in de kapsalon aanwezig waren voordat de politie arriveerde. De verdachte verklaarde dat hij nieuwsgierig was omdat de deur openstond, maar deze verklaring werd door de rechtbank als niet aannemelijk beschouwd. De rechtbank heeft vastgesteld dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de inbraakpogingen, onder andere door getuigenverklaringen en videobeelden. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 60 dagen geëist, en de rechtbank heeft deze eis gehonoreerd. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 60 dagen, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis had doorgebracht. Tevens werd de teruggave van inbeslaggenomen goederen gelast.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnummer: 07.660231-10 (P)
Datum: 26 oktober 2010
Vonnis in de zaak van:
het openbaar ministerie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
gedetineerd in de [P.I.].
1. ONDERZOEK VAN DE ZAAK
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg. Het onderzoek ter openbare terechtzitting heeft plaatsgevonden op 12 oktober 2010, waarbij de verdachte is verschenen, bijgestaan door zijn raadsman mr. R.A.J. Verploegh, advocaat te ‘s Gravenhage.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. C.J.W.M. Janssen en van hetgeen door verdachte en diens raadsman naar voren is gebracht.
2. TENLASTELEGGING
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij (meermalen) op of omstreeks 13 augustus 2010 in de gemeente [plaats] (telkens) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening (telkens) in/uit [kapsalon] weg te nemen geld en/of goederen en/of datgene wat van zijn/hunner gading zou blijken te zijn, (telkens) geheel of ten dele toebehorende aan voornoemde kapsalon en/of [slachtoffer 1], in elk geval (telkens) aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) en zich daarbij (telkens) de toegang tot voornoemde kapsalon te verschaffen en/of die/dat weg te nemen geld en/of goederen en/of datgene wat van zijn/hunner gading zou blijken te zijn (telkens) onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak, verbreking en/of inklimming, (telkens) met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen de cilinder van de (buiten)deur heeft/hebben verbroken en/of de slotcilinder heeft/hebben verwijderd en/of het rolluik (vervolgens) omhoog heeft/hebben gerold en/of het pand is binnengegaan, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
De rechtbank verbetert in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten. De verdachte wordt blijkens het onderzoek ter terechtzitting daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
3. VOORVRAGEN
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. BEWIJS
4.1 Vaststaande feiten
Op 13 augustus 2010 omstreeks 03.42 uur kreeg verbalisant [verbalisant 1], alsmede diverse collega’s van die [verbalisant 1], de melding dat een persoon die anoniem wenste te blijven breekgeluiden hoorde bij een kapsalon aan de [adres] te [plaats].
Verbalisant [verbalisant 2] constateerde aan de achterzijde van de kapsalon braakschade. De slotcilinder was verwijderd en het rolluik was geheel omhoog gerold. Voornoemde verbalisant sprak op het plaats delict met de melder, welke melder anoniem wenste te blijven. De anonieme melder had gezien dat vier personen bezig waren in te breken aan de achterzijde van de kapperszaak, waarbij één van die vier personen op de uitkijk stond.
Er zijn videobeelden waarop kan worden waargenomen wat zich heeft voorgedaan op 13 augustus omstreeks 03.40 uur en 05.30 uur bij [kapsalon]. Deze videobeelden zijn uitgekeken en hiervan is een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt.
Omstreeks 03.40 uur werd medeverdachte [medeverdachte] aangehouden op de derde verdieping van een flat, waar deze verdachte op was geklommen.
Medeverdachte [medeverdachte 2] wordt die nacht aangehouden nabij [kapsalon].
Twee van de vier personen waren gevlucht. Omstreeks 05.30 uur kregen verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 1] de melding wederom naar het pand aan de [adres] te gaan. Deze verbalisanten constateerden dat de cilinder van het slot welke zich in de deur bevond, was verbroken. Vanuit de kapsalon hoorden zij geluiden gelijkend op het kapot maken van hout. In de kapsalon werden vervolgens verdachte en medeverdachte [medeverdachte 3] aangehouden.
Dhr. [slachtoffer 1], eigenaar van [kapsalon], heeft op 13 augustus 2010 aangifte gedaan. Aangever [slachtoffer 1] heeft verklaard dat de balie waarop de kassa stond was vernield. In deze balie was eveneens een kluis bevestigd. In een vuilniszak die in de winkel op de grond lag, zaten producten die toebehoorden aan deze kapsalon.
Verdachte en diens drie medeverdachten ontkennen allen het hen tenlastegelegde.
4.2 Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd hetgeen aan verdachte ten laste is gelegd wettig en overtuigend bewezen te verklaren. Hij heeft daartoe, kort weergegeven, het navolgende aangevoerd.
Omstreeks 03.40 uur ziet een getuige dat vier personen inbreken bij [kapsalon]. Eén van die vier personen staat op de uitkijk. Die vier personen rennen weg, waarvan er één een steegje in rent. Dit blijkt medeverdachte [medeverdachte] te zijn, die later ook wordt aangehouden. Ter plaatse worden braaksporen geconstateerd. Later wordt ook medeverdachte [medeverdachte 2] aangehouden.
Mensen die belast waren met cameratoezicht zien rond 05.30 uur twee personen de kapsalon binnengaan. Deze beelden zijn later uitgekeken door een getrainde observator. Ter plaatse blijkt de deur van de kapsalon dicht te zitten. De agenten horen vanuit de kapsalon geluiden van het breken van hout. Wanneer de agenten de kapsalon betreden zijn de twee personen reeds elf minuten binnen. De verklaring die verdachte geeft voor het aanwezig zijn in de kapsalon is niet aannemelijk, gezien de tijd die verdachte in de kapsalon is geweest. De verklaring van verdachte is kennelijk leugenachtig. Als zich situaties voordoen die roepen om een verklaring en deze verklaring wordt door verdachte niet gegeven, dan kan dat leiden tot de overtuiging dat het strafbare feit door verdachte is begaan. Er moet dan wel voldoende wettig bewijs zijn. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte 3] worden aangehouden in de kapsalon. Medeverdachte [medeverdachte 3] heeft een sleutel van een auto bij zich. In de auto die bij deze sleutel hoort liggen onder meer twee jassen, die overeen komen met twee jassen die op de uitgekeken videobeelden te zien zijn. In één van die jassen zit een verlopen paspoort van medeverdachte [medeverdachte 2]. Verdachte verklaart dat hij met [medeverdachte 3] ([medeverdachte 3]) was. Echter, medeverdachte [medeverdachte 3] verklaart dat hij verdachte niet kent. Verdachte en de drie medeverdachten komen allemaal uit [plaats]. Dit alles vraagt om een verklaring.
Derhalve zijn er twee momenten geweest waarop is gepoogd in te breken bij [kapsalon]. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte 3] zijn bij beide inbraakpogingen betrokken geweest. Medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte] zijn uitsluitend betrokken geweest bij de inbraakpoging omstreeks 03.40 uur.
4.3 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde en heeft daartoe – zoals vervat in de pleitnota – kort weergegeven het navolgende aangevoerd.
De verdediging heeft aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte betrokken is geweest bij de vermeende poging diefstal gepleegd rond 03.40 uur.
Verdachte moet een verklaring afleggen omtrent zijn aanwezigheid in de kapsalon. Dat doet hij door te verklaren dat hij op zoek was naar iemand en dat de deur van de kapsalon openstond. Zijn broer is twee uur eerder aangehouden, derhalve is de verklaring van verdachte aannemelijk. Het is voorts niet vreemd een pand binnen te gaan midden in de nacht, om poolshoogte te nemen of er wellicht iets aan de hand is.
Voor het aannemen van een oogmerk tot wederrechtelijke toe-eigening dient er een andere omstandigheid te zijn dan de aanwezigheid van verdachte in het betreffende pand. Deze andere omstandigheid is er niet en derhalve heeft de verdediging verzocht verdachte vrij te spreken.
Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat hij de door de verbalisanten uitgekeken beelden eveneens heeft bekeken en daarop is volgens hem te zien dat er vier personen lopen, maar dat ze niet te herkennen zijn. Eveneens is niet te zien of de deur van de kapsalon al dan niet openstond op het moment dat verdachte de kapsalon binnengaat.
4.4 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte tezamen en in vereniging met anderen heeft gepoogd in te breken in [kapsalon].
De rechtbank overweegt, onder verwijzing naar de hierboven omschreven vaststaande feiten, dat vaststaat dat er op 13 augustus 2010 op twee verschillende tijdstippen is gepoogd in te breken in voornoemde kapsalon.
Een getuige die anoniem wenste te blijven zag dat vier personen aan het inbreken waren aan de achterzijde van die kapsalon. Eén van de vier personen zat daarbij op de uitkijk.
De verklaring van de anoniem gebleven getuige wordt ondersteund door de uitgekeken videobeelden, waarin wordt gerelateerd dat er vier personen bij elkaar lopen, zij het met enige tussenpauze, welke personen in dit proces-verbaal P1, P2, P3 en P4 worden genoemd. Vervolgens wordt in voornoemd proces-verbaal omschreven dat om 03.48.06 uur te zien is dat twee opvallende politieauto’s aan komen rijden. Om 03.48.40 uur is vervolgens te zien dat de vier personen zich omdraaien en wegrennen.
Verbalisant [verbalisant 1] relateert dat wanneer hij het muurtje nadert (waarover de anonieme getuige verklaart), er een persoon wegrent. Deze persoon wordt later door collega’s van die [verbalisant 1] aangehouden, zoals is weergegeven in de vaststaande feiten, en dit blijkt medeverdachte [medeverdachte] te zijn.
Uit de uitgekeken videobeelden blijkt dat daarop is te zien dat verbalisant [verbalisant 1] om 04.37 uur samen met P2 op de openbare weg staat. Dit blijkt later medeverdachte [medeverdachte 2] te zijn . Verbalisant [verbalisant 1] verrichtte een onderzoek in de omgeving van de inbraak naar de aldaar geparkeerd staande auto’s welke daar stonden zonder vergunning en verbalisant [verbalisant 1] zag voornoemde persoon daar staan. Medeverdachte [medeverdachte 2] is daar aangehouden, aangezien hij aan het signalement van één van de verdachten voldeed, en hij in de directe omgeving van de inbraak liep en, evenals de eerder aangehouden medeverdachte [medeverdachte], uit [plaats] afkomstig is.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte bij beide inbraakpogingen, te weten omstreeks 03.40 uur en 05.30 uur, betrokken is geweest. P1 en P3 gaan om 05.30 uur [kapsalon] binnen. Op de beelden is te zien dat de deur dicht is. P3 kijkt om zich heen en de deur gaat open. Vervolgens doen zij de deur achter zich dicht. Om 05.41 uur komt een politieauto ter plaatse. In het proces-verbaal van de uitgekeken videobeelden blijkt dat P1 verdachte is en P3 medeverdachte [medeverdachte 3]. De rechtbank overweegt dat hieruit volgt dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte 3] zich op dat moment reeds elf minuten in de kapsalon bevinden.
Verdachte geeft als verklaring voor zijn aanwezigheid in de kapsalon dat hij nieuwsgierig was omdat de deur van het pand open stond. Ook was hij op zoek naar een persoon, echter de naam van deze persoon kan of wil verdachte niet noemen.
De rechtbank hecht geen geloof aan de alternatieve verklaring van verdachte, waarbij hij zijn daderschap heeft ontkend. Zijn verklaring voor zijn aanwezigheid in het pand is voor de rechtbank niet aannemelijk geworden. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte 3] zijn reeds elf minuten in de kapsalon op het moment dat de eerste politieauto komt aanrijden. Verdachte verklaart ter terechtzitting naar iemand op zoek te zijn geweest en mede om die reden het pand te zijn binnengegaan.
De rechtbank overweegt dat de tijd dat de verdachte reeds binnen is vraagt om een verklaring. Een dergelijke verklaring wordt door verdachte niet gegeven, afgezien van de verklaring van verdachte ter terechtzitting dat hij nieuwsgierig was omdat de deur van de kapsalon openstond. Bovendien worden er door de betreffende verbalisanten geluiden van het kapot maken van hout gehoord op het moment dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte 3] zich in het pand bevinden. Eenmaal binnen heeft verbalisant [verbalisant 3] met duidelijke stem en op niet misverstane wijze geroepen dat ze zich moeten melden, anders wordt de politiehond op hen afgestuurd. Hierop wordt niet gereageerd. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte 3] worden aangetroffen tegen een muur en met een bezweet voorhoofd. Zij worden vervolgens aangehouden. Verdachte verklaart ter terechtzitting dat hij het aanroepen niet heeft gehoord. Ook deze verklaring van verdachte acht de rechtbank niet aannemelijk.
Uit de aangifte blijkt dat de balie waarop de kassa stond is vernield. In die balie was tevens een kluis bevestigd, zoals is weergegeven in de vaststaande feiten. De geluiden welke door de agenten zijn gehoord alvorens zij het pand betraden passen bij de aangetroffen vernielingen zoals deze blijken uit deze aangifte. De hierboven omschreven omstandigheden kunnen naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden gezien dan dat de handelingen van verdachte en medeverdachte [medeverdachte 3] gericht waren op het wegnemen van de (inhoud van de) kluis dan wel de (inhoud van de) kassa. Voorts werd in het pand een vuilniszak aangetroffen met daarin producten toebehorende aan [kapsalon].
Gelet op het hiervoor overwogene wordt het verweer van de raadsman met betrekking tot het ontbreken van het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening verworpen, aangezien er, anders dan de raadsman heeft aangevoerd, meerdere omstandigheden zijn geweest dan enkel de aanwezigheid van verdachte in [kapsalon] waaruit het oogmerk op de wederrechtelijke toe-eigening kan worden gedestilleerd.
De rechtbank overweegt dat van een begin van uitvoering, volgens de heersende leer, sprake is als handelingen zijn verricht die naar uiterlijke verschijningsvorm op voltooiing van misdrijf zijn gericht. Die indruk hoeft niet enkel te worden geconstrueerd op basis van het waargenomen handelen. Ook de omstandigheden van het geval, de omgeving waarin wordt gehandeld, het tijdstip waarop en de plaats waar, zoals reeds is beschreven, kunnen een rol spelen.
Gelet op het hiervoor overwogene kan naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte omstreeks 05.30 uur heeft gepoogd in te breken in [kapsalon].
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verdachte eveneens betrokken is geweest bij de eerste inbraakpoging in [kapsalon] (omstreeks 03.40 uur).
De rechtbank overweegt dat met de later onder medeverdachte [medeverdachte 3] inbeslaggenomen autosleutel de personenauto met kenteken [kenteken] is geopend. De auto wordt aangetroffen in de nabije omgeving van de [adres] (alwaar [kapsalon] is gevestigd). De jas die in deze auto lag leek sterk op de jas die werd gedragen door medeverdachte [medeverdachte 3] voorafgaande en tijdens de eerste inbraakmelding (met welke persoon verdachte wordt aangetroffen in de kapsalon). Verder werd er in de auto een jas aangetroffen met daarin een verlopen paspoort op naam van medeverdachte [medeverdachte 2]. Deze jas leek sterk op de jas die medeverdachte [medeverdachte 2] droeg voorafgaande en tijdens de eerste inbraakmelding.
Verdachte en medeverdachte [medeverdachte 3] zijn niet aangehouden nadat er voor de eerste keer is gepoogd in te breken bij [kapsalon].
Uit het proces-verbaal van de uitgekeken beelden blijkt dat P1 (verdachte) en P3 (medeverdachte [medeverdachte 3]) om 05.25 uur wederom in beeld komen. Beiden hebben geen jas meer aan, maar zijn aan de overige signalementen duidelijk te herkennen als dezelfde personen die ook op de eerdere videobeelden te zien zijn tijdens de eerste inbraakpoging. Hieruit blijkt dat verdachte, alsmede medeverdachte [medeverdachte 3], eveneens betrokken zijn geweest bij de eerste inbraakpoging.
De hierboven aangehaalde bewijsmiddelen in samenhang bezien is de rechtbank van oordeel dat beide ten laste gelegde pogingen tot diefstal wettig en overtuigend kunnen worden bewezen, zoals hierna omschreven.
5. BEWEZENVERKLARING
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
hij meermalen op 13 augustus 2010 in de gemeente [plaats] telkens ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om telkens tezamen en in vereniging met een ander of anderen, telkens met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening telkens uit [kapsalon] weg te nemen geld en goederen en/of datgene wat van hunner gading zou blijken te zijn, telkens toebehorende aan voornoemde kapsalon en/of [slachtoffer 1], en zich daarbij de toegang tot voornoemde kapsalon te verschaffen door middel van braak en/of inklimming, met een of meer van zijn mededaders, de slotcilinder hebben verwijderd en het rolluik (vervolgens) omhoog hebben gerold en het pand is binnengegaan, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
6. STRAFBAARHEID
Het bewezene levert op:
Poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, terwijl de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming, meermalen gepleegd, strafbaar gesteld bij de artikelen 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht juncto artikel 45 van het Wetboek van Strafrecht.
Het feit en de verdachte zijn deswege strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
7. OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL
7.1 De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de verdachte ter zake van het hem ten laste gelegde feit te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 60 dagen, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
De officier van justitie heeft voorts de teruggave gevorderd van de onder verdachte inbeslaggenomen schoenen.
7.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat, indien het ten laste gelegde feit bewezen zou worden verklaard, er rekening mee moet worden gehouden dat verdachte weliswaar een strafblad heeft, maar dat verdachte niet gezien kan worden als een veelpleger. Volgens de landelijke oriëntatiepunten staat er voor een dergelijk feit een gevangenisstraf voor de duur 5 weken. Bovendien is er een poging tenlastegelegd.
7.3 Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
De rechtbank is in dit geval van oordeel dat een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf noodzakelijk is, omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, gelet ook op het strafrechtelijke verleden van de verdachte, door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten voeren, acht de rechtbank niet aanwezig.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank voorts - ten nadele van verdachte - rekening gehouden met een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 24 september 2010, waaruit volgt dat verdachte reeds meerdere malen ter zake van vermogensdelicten is veroordeeld.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de straf zoals door de officier van justitie is geëist, passend en geboden.
De rechtbank overweegt dat zich in het dossier geen lijst van inbeslaggenomen voorwerpen bevindt. De rechtbank zal de teruggave aan verdachte gelasten van de aan hem toebehorende inbeslaggenomen goederen, aangezien deze niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring dan wel onttrekking aan het verkeer, te weten: één paar zwarte schoenen met opschrift ‘dsquared’ (voorwerpnummer DZBEAO-2010057896-781363).
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 27 en 57 van het Wetboek van Strafrecht.
8. BESLISSING
Het ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert het strafbare feit op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
Het meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 60 dagen.
De tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht.
De rechtbank gelast de teruggave van één paar zwarte schoenen met opschrift ‘dsquared’ (voorwerpnummer DZBEAO-2010057896-781363) aan verdachte.
Aldus gewezen door mr. A.C. Schroten, voorzitter, mrs. E.W. Akkerman en W.F. Roelink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D.J. Laanstra, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 oktober 2010.
Mr. Roelink voornoemd was buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.