RECHTBANK ZWOLLE – LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnummer: 07.662275-10 en 07.610058-09 (vtvv) (P)
Uitspraak: 9 december 2010
VONNIS IN DE STRAFZAAK VAN:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
thans verblijvende te [Penitentiaire Inrichting].
1 HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg. Het onderzoek is aangevangen ter terechtzitting van 19 oktober 2010. Het onderzoek ter terechtzitting is op 19 oktober 2010 geschorst en is hervat en opnieuw geschorst op 9 november 2010. Het onderzoek ter terechtzitting is hervat op 25 november 2010. De verdachte is op alle voornoemde terechtzittingen verschenen, telkens bijstaan door mr. V.C. van der Velde, advocaat te Almere.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. L.J.H. Vijlbrief-Smit en van hetgeen door de verdachte en haar raadsman naar voren is gebracht.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding. De tenlastelegging is ter terechtzitting van 19 oktober 2010 gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering.
De verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 26 april 2010 in de gemeente Lelystad tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal (met kracht)
- met een sabeltje, in elk geval een hard voorwerp, op het hoofd heeft geslagen en/of
- tegen het lichaam heeft geduwd, waardoor die [slachtoffer 1] met haar hoofd en/of lichaam tegen een muur en/of op de grond is geklapt/gevallen en/of
- met het hoofd tegen een muur heeft geslagen en/of geduwd en/of gegooid,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
welke vorenomschreven poging doodslag werd gevolgd en/of vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit (zijnde feit 2), te weten diefstal met geweld in vereniging en/of afpersing in vereniging van één of meer sieraden en/of een geldbedrag
en welke poging doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of haar mededader(s) straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
zij op of omstreeks 26 april 2010 in de gemeente Lelystad tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen één of meer sieraden en/of een geldbedrag, in elk geval datgene wat van haar/hun gading bleek te zijn, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan haar mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van één of meer sieraden en/of een geldbedrag, in elk geval datgene wat van haar/hun gading bleek te zijn, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s),
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat zij, verdachte, en/of haar mededader(s) meermalen, althans éénmaal (met kracht)
- met een sabeltje, in elk geval een hard voorwerp, op het hoofd van die [slachtoffer 1] heeft/hebben geslagen en/of
- tegen het lichaam van die [slachtoffer 1] heeft/hebben geduwd, waardoor die [slachtoffer 1] met haar hoofd en/of lichaam tegen een muur en/of op de grond is geklapt/gevallen en/of
- die [slachtoffer 1] met het hoofd tegen een muur heeft/hebben geslagen en/of geduwd en/of gegooid en/of
- een sabeltje en/of een mes, in elk geval een op een mes gelijkend voorwerp, tegen de hals/kin, in elk geval tegen het lichaam van die [slachtoffer 1] heeft/hebben gebracht/geduwd/gehouden en/of
- die [slachtoffer 1] stevig bij haar arm(en)/pols(en) heeft/hebben vastgepakt en/of
- tegen die [slachtoffer 1] heeft hebben gezegd: "Doe je ringen af" en/of "Afdoen", in elk geval woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
zij op of omstreeks 13 juni 2010 in de gemeente Lelystad tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een mobiele telefoon (merk Samsung Star, kleur roze), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan haar mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat zij, verdachte, en/of haar mededader(s) meermalen, althans éénmaal (met kracht)
- tegen die [slachtoffer 2] heeft/hebben gezegd: "Ik ga je wel slaan",in elk geval woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- haar mededader(s) heeft/hebben aangemoedigd die [slachtoffer 2] te slaan door te zeggen/roepen: "Sla haar gewoon" en/of "Klappen, klappen, klappen", in elk geval woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- in/op/tegen het gezicht/hoofd, in elk geval op/tegen het lichaam van die [slachtoffer 2], heeft/hebben geslagen/gestompt en/of
- aan de haren van die [slachtoffer 2] heeft/hebben getrokken ten gevolge waarvan die [slachtoffer 2] ten val is gekomen en/of
- die [slachtoffer 2] aan de haren over de grond heeft/hebben gesleept/getrokken en/of
- in/op/tegen het gezicht/hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer 2] heeft/hebben geslagen/gestompt en/of geschopt/getrapt, terwijl die [slachtoffer 2] op de grond lag;
althans, indien het vorenstaande onder 3 niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
A.
zij op of omstreeks 13 juni 2010 in de gemeente Lelystad met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, [adres], in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 2], welk geweld bestond uit het meermalen, althans éénmaal (met kracht)
- tegen die [slachtoffer 2] zeggen: "Ik ga je wel slaan", in elk geval woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- aanmoedigen van haar mededader(s) om die [slachtoffer 2] te slaan door te zeggen/roepen: "Sla haar gewoon" en/of "Klappen, klappen, klappen", in elk geval woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- slaan/stompen in/op/tegen het gezicht/hoofd, in elk geval op/tegen het lichaam van die [slachtoffer 2] en/of
- aan de haren van die [slachtoffer 2] trekken ten gevolge waarvan die [slachtoffer 2] ten val is gekomen en/of
- die [slachtoffer 2] aan de haren over de grond slepen/trekken en/of
- slaan/stompen en/of schoppen/trappen in/op/tegen het gezicht/hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer 2], terwijl die [slachtoffer 2] op de grond lag;
zij op of omstreeks 13 juni 2010 in de gemeente Lelystad met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een mobiele telefoon (merk Samsung Star, kleur roze), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.
De raadsman heeft – zoals vervat in de pleitnota – kort weergegeven het navolgende aangevoerd.
De verdediging heeft aangevoerd dat er een onaanvaardbare en daarmee ontoelaatbare druk is uitgeoefend op verdachte gedurende de verhoren, waardoor in strijd met het pressieverbod is gehandeld door de verhorende verbalisanten. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat deze wijze van bewust onbehoorlijk benadelen moet leiden tot de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.
De officier van justitie heeft – zoals vervat in een schriftelijk requisitoir – kort weergegeven onder meer het navolgende aangevoerd.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de politie zich niet schuldig heeft gemaakt aan ongeoorloofde druk. De door de raadsman aangevoerde voorbeelden zijn volgens de jurisprudentie niet normoverschrijdend. De officier van justitie heeft aangevoerd dat een verdachte zich mag beroepen op zijn zwijgrecht, maar wel moet dulden dat er vragen gesteld worden. Overigens mag de rechtbank conclusies verbinden aan het zwijgen van verdachte.
De rechtbank ziet zich geplaatst voor de vraag of er sprake is van strijd met het pressieverbod zoals dat is neergelegd in artikel 29, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering. Uit de op de terechtzitting getoonde videobeelden van het verhoor van verdachte, is de rechtbank niet gebleken dat er tijdens de verhoren onaanvaardbare druk is uitgeoefend door de politie op verdachte. Bovendien komt verdachte op de videobeelden niet over als iemand die onder onaanvaardbare druk een verklaring aflegt. Ook overigens is uit dat wat de raadsman naar voren heeft gebracht, de rechtbank niet gebleken dat er onaanvaardbare druk is uitgeoefend op verdachte. De rechtbank concludeert dan ook dat er geen sprake is van strijd met het pressieverbod, waardoor het openbaar ministerie niet op grond van het politieoptreden in deze zaak niet ontvankelijk is in haar vervolging.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN
4.1 Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd de verdachte van het onder 3 primair en subsidiair ten laste gelegde vrij te spreken. Ten aanzien van de overige ten laste gelegde feiten heeft zij gesteld dat deze wettig en overtuigend bewezen verklaard kunnen worden. Zij heeft daartoe – zoals vervat in een schriftelijk requisitoir – kort weergegeven onder meer het navolgende aangevoerd.
Met betrekking tot het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft de officier van justitie verwezen naar de aangifte, het geconstateerde letsel, het forensisch onderzoek, de camerabeelden, de telefoongesprekken en MSN-gesprekken, het aangetroffen DNA-materiaal alsmede de bekennende verklaring van medeverdachte [medeverdachte]. De officier van justitie stelt dat er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en haar medeverdachte, omdat van tevoren is afgesproken hoe de beroving plaats zou vinden en wie welke rol op zich zou nemen. Verdachte en haar medeverdachte hebben volgens de officier van justitie willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer als gevolg van de overval en het toegepaste geweld zou overlijden. Ondanks het feit dat het slachtoffer hevig bloedde, hebben verdachte en haar medeverdachte hun overval niet gestaakt. Toen zij de woning verlieten, hebben zij het slachtoffer hevig bloedend achtergelaten zonder op enige wijze zich ervoor in te spannen dat hulp aan het slachtoffer werd verleend. Het handelen van verdachten was enkel gericht op financieel gewin.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft – zoals vervat in de pleitnota – kort weergegeven het navolgende aangevoerd.
Ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft de verdediging aangevoerd dat de opgegeven signalementen van aangeefster niet overeenkomen met het signalement van verdachte en haar mededader. Bij het passantenonderzoek heeft de verbalisant waargenomen dat de meisjes uit de groep dezelfde haardracht hadden. De meisjes uit de groep leken dus op elkaar volgens de verdediging. Tevens heeft de verdediging aangegeven dat door aangeefster niets is gezegd over de piercings en tatoeages van verdachte, terwijl dit opvallende kenmerken zijn. Met betrekking tot de CIE-informatie heeft de verdediging opgemerkt dat over één van de meldingen geen oordeel gegeven kan worden over de betrouwbaarheid. De andere melding werd wel als betrouwbaar aangemerkt, maar kan enkel dienen als begin tot een strafrechtelijk onderzoek.
Voorts heeft de verdediging bepleit dat uit de MSN-gesprekken niet kan worden afgeleid dat verdachte dader is van de beroving op 26 april 2010. De medeverdachte heeft zelfs in een MSN-gesprek gezegd dat haar vriendin nog vast zit, maar onschuldig is.
Vervolgens heeft de verdediging aangegeven dat het DNA-sporenonderzoek geen resultaat heeft opgeleverd. Op de schoenen en kleding van verdachte is geen DNA van het slachtoffer aangetroffen, terwijl er wel veel bloed lag en verdachte het hele huis door zou hebben gelopen. Als verdachte mededader was geweest hadden deze sporen wel aanwezig moeten zijn.
Met betrekking tot de camerabeelden voert de verdediging aan dat hieruit niet de conclusie getrokken kan worden dat verdachte betrokken is geweest bij de beroving, bovendien komt de verdediging niet tot de conclusie dat verdachte herkenbaar is op de beelden.
De verklaring van [getuige 4] is volgens de verdediging ongeloofwaardig en bovendien heeft zij verklaard ruzie te hebben met verdachte.
Met betrekking tot de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] bij de rechter-commissaris heeft de verdediging aangevoerd dat de medeverdachte heeft gezegd dat ze het mesje met iemand anders dan verdachte heeft gekocht. Wie die andere persoon is, wil ze niet verklaren. De verdediging heeft bepleit dat deze andere persoon mogelijk de mededader is.
Tevens heeft de verdediging aangevoerd dat er geen (F)OSLO-confrontatie heeft plaatsgevonden.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde heeft de verdediging aangevoerd dat uit het dossier niet blijkt van enig wezenlijk aandeel in de openlijke geweldpleging jegens aangever [slachtoffer 2], noch van de diefstal van de telefoon. De verdediging heeft aangegeven dat [getuige 2] zelfs heeft verklaard dat verdachte niet de telefoon heeft weggenomen.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
4.3.1 De vaststaande feiten:
Feit 1 en 2:
Op 26 april 2010 kwam bij de Regionale Meldkamer van Politie Flevoland de melding binnen dat er een overval had plaatsgevonden in de woning aan de [adres] te Lelystad.
Op diezelfde dag heeft het team Forensische Opsporing het perceel betreden en sporenonderzoek verricht. Voor en op de dorpel alsmede in de hal van de woning lag een grote plas bloed. Tevens bevond zich in de hal een spoor van bloeddruppels. In de woonkamer werd bij de dorpel van de deur een concentratie van drie bloedvlekken aangetroffen. Vanaf deze bloedvlekken was een veegspoor te zien dat richting het midden van de woonkamer ter hoogte van de zitbank en het eenpersoonsbed liep.
Op 28 april 2010 werd door de GGD arts een letselbeschrijving van het slachtoffer opgemaakt. In het belang van het onderzoek is bij [slachtoffer 1] wangslijmvlies afgenomen.
[slachtoffer 1] is op 27 april 2010 en 6 mei 2010 als aangeefster gehoord.
Op 26 en 27 april 2010 en op 19 mei 2010 hebben buurtonderzoeken plaatsgevonden. Naar aanleiding van deze buurtonderzoeken zijn verschillende personen als getuige gehoord.
Op 7 mei 2010 werden de camerabeelden van de [adres] veiliggesteld door de Forensische Opsporingsdienst en op 10 mei 2010 werden deze beelden onderzocht. Op 17 mei 2010 is een passantenonderzoek verricht op de [adres] te Lelystad waarbij onder andere verdachte en medeverdachte [medeverdachte] zijn aangetroffen.
Verdachte is op vijf dagen in de periode van mei tot en met juli 2010 geobserveerd. Tevens zijn de camerabeelden ten tijde van het passantenonderzoek bekeken.
Op 14 juni 2010 zijn verdachte en medeverdachte [medeverdachte] aangehouden naar aanleiding van een straatroof (zie vaststaande feiten bij feit 3). De medeverdachte is na het verhoor weer heengezonden en verdachte is in vreemdelingendetentie gegaan. Om te achterhalen wie de tweede persoon op de print van de camerabeelden was en omdat gebleken was dat verdachte en medeverdachte elkaar kenden, is de medeverdachte op 22 juni 2010 als getuige gehoord. Direct na het verlaten van het politiebureau is [medeverdachte] geobserveerd en werd haar telefoon getapt. Naar aanleiding van sms-berichten die de medeverdachte had gestuurd is door de officier van justitie een bevel onderzoek telecommunicatie internet afgegeven voor de periode van 24 juni 2010 tot en met 8 juli 2010.
Op 28 en 29 juni 2010 zijn als getuige gehoord [getuige 6], [getuige 7], [getuige 4], [getuige 3] en [getuige 8], allen zijn vriendinnen van verdachte en medeverdachte. [getuige 8] en [getuige 4] zijn ook een tweede en derde keer als getuige gehoord.
Op 30 juni 2010 werd het bevel gegeven om de telefoon van [getuige 4] af te luisteren.
Op 5 juli 2010 werd verdachte aangehouden. Ze werd als verdachte gehoord op 5, 6, 13 en 14 juli 2010 en op 9 september 2010, waarbij zij zich voornamelijk beriep op haar zwijgrecht.
Op 7 juli 2010 werd medeverdachte [medeverdachte] aangehouden. Ze is als verdachte gehoord op 7, 8, 15, 21 juli en 9 september 2010.
Bij beide verdachten heeft een doorzoeking in de woning plaatsgevonden waarbij verschillende goederen in beslag werden genomen.
Op 30 september 2010 is [getuige 4] opnieuw als getuige gehoord.
Medeverdachte [medeverdachte] is op 30 september en op 1 oktober 2010 nogmaals gehoord.
Feit 3:
Op 13 juni 2010 komt bij de regionale Meldkamer van Politie Flevoland de melding binnen dat er een straatroof had plaatsgevonden ter hoogte van de Albert Heijn [adres] in Lelystad. De getuigen [getuige 2] en [getuige 5] werden direct kort gehoord. Verdachte, [medeverdachte] en [getuige 1] werden op heterdaad aangehouden. Zij werden op 14 juni 2010 als verdachte gehoord. Op 16 juni 2010 is medeverdachte [medeverdachte] op haar eigen verzoek nogmaals gehoord.
Aangeefster [slachtoffer 2] werd op 13 juni 2010 gehoord.
Op 15 juni 2010 werd [getuige 2] nogmaals gehoord en op 17 juni 2010 getuige [getuige 5].
De ingevolge het onderzoek telecommunicatie internet opgenomen MSN-gesprekken zijn uitgelezen.
4.3.2 Ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde:
Op 7 mei 2010 zijn de camerabeelden van de [adres] veiliggesteld en op 10 mei 2010 zijn deze onderzocht. Op de camerabeelden is te zien dat twee vrouwen op 26 april 2010 via steegjes in de richting van het huis van het slachtoffer lopen. Tevens is te zien dat één van de vrouwen gele schoenen draagt. Van de camerabeelden zijn enkele prints gemaakt en één van de prints is verstrekt aan de Criminele Inlichtingen Eenheid regio Flevoland. Uit CIE-informatie volgt dat verdachte wordt herkend op de print van de camerabeelden. Voorts heeft [getuige 8] op 29 juni 2010 op MSN aan medeverdachte [medeverdachte] geschreven dat zij verdachte op de foto die de politie haar getoond heeft, heeft herkend.
Op 1 juni 2010 werd op het internet onderzoek gedaan naar verdachte, waaruit volgde dat zij op de site www.partypeeps2000.com onder de naam [bijnaam] bekend is. Voorts is geconstateerd dat verdachte op haar armen tatoeages heeft met de tekst: [bijnaam].
Uit verschillende MSN-gesprekken is gebleken dat medeverdachte [medeverdachte] het over “haar [bijnaam]” had en dat “ze geld gingen maken”. In een MSN-gesprek tussen [email 1] en [email 2] op 26 juni 2010 worden vanaf eerstgenoemd e-mailadres details gegeven die overeenkomen met die van de overval met geweld op [slachtoffer 1]. [medeverdachte] heeft verklaard dat [email 1] haar e-mailadres is.
Bij de doorzoeking bij [medeverdachte] thuis zijn gele schoenen in beslag genomen. Uit forensisch onderzoek is gebleken dat op deze gele schoenen zichtbaar bloed aanwezig was wat tevens positief testte op de tetra-base test, een bloedindicatief middel. Naar aanleiding van het aantreffen van het bloed is door het Nederlands Forensisch Instituut een onderzoek gedaan naar biologische sporen en DNA. Hieruit is gebleken dat het bloed op de schoen matcht met het DNA van [slachtoffer 1]. Uit aanvullend onderzoek is gebleken dat in de gele schoenen uitsluitend DNA-materiaal van medeverdachte [medeverdachte] aanwezig is.
[medeverdachte] heeft bekend dat zij samen met verdachte had afgesproken om naar de woning van [slachtoffer 1] te gaan om haar te overvallen. Voor het plegen van deze overval is speciaal een mes aangeschaft door [medeverdachte]. Verdachte heeft het adres aangewezen van [slachtoffer 1]. Volgens een van te voren gemaakte afspraak heeft [medeverdachte] het slachtoffer aan de kant geduwd en is zij bij haar gebleven. Van te voren was afgesproken dat ze bij het slachtoffer zou blijven om haar stil te houden. Door de duw is [slachtoffer 1] ten val gekomen. Verdachte heeft ondertussen het huis doorzocht, sieraden en geld gepakt en vervolgens zijn verdachte en haar mededader snel weggegaan, zonder hulp voor het slachtoffer te regelen. [medeverdachte] heeft verklaard dat zij een deel van het geld heeft ontvangen dat was buitgemaakt bij de overval. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte].
Ten aanzien van de vraag of verdachte en [medeverdachte] opzet hadden op de dood van [slachtoffer 1] overweegt de rechtbank als volgt.
Eén van de verbalisanten is met [slachtoffer 1] meegegaan naar het ziekenhuis. Tijdens de rit zag zij dat het slachtoffer hevig bloedde aan haar hoofd en dat het bloed “klopsgewijs” uit haar hoofd gutste. [slachtoffer 1] verklaarde in flarden wat haar was overkomen. Zij verklaarde dat zij toen zij de deur opendeed een klap of steek op haar hoofd voelde en dat zij vervolgens aan de kant werd gegooid waarbij zij tegen de muur terecht is gekomen. De dader was langs haar heengelopen naar de woonkamer en de bovenverdieping. Vervolgens heeft [slachtoffer 1] onder dreiging met een mes haar ringen af moeten staan. De behandelend arts gaf als voorlopige conclusie dat het slachtoffer een slagaderlijke bloeding in het hoofd heeft opgelopen als gevolg van geweld. Volgens de arts heeft het slachtoffer geluk gehad, omdat het trauma is opgelopen aan het dikste gedeelte van de schedel en de schedel op dit punt moeilijk te breken is. Uit de letselbeschrijving volgt dat [slachtoffer 1] onder andere een scherp begrensde wond van 5 cm lengte links op het voorhoofd heeft en een wondje van ongeveer 1 bij 3 cm langs de onderkaakrand rechts. Tevens zijn bij het slachtoffer bloeduitstortingen aan de rechterpols geconstateerd die passen bij een greep rond de pols.
Tijdens het verhoor van aangeefster werd ook door de verbalisanten geconstateerd dat zij een wond op haar voorhoofd had zitten. Aangeefster heeft toen verklaard dat dit door “die griet met die sabel” was gedaan. Tevens constateerden de verbalisanten dat aangeefster onder haar kin een wond had zitten, gelijkend op een snijwondje van ongeveer 1,5 cm. De rechtbank acht de verklaring van aangeefster dat zij op haar hoofd is geslagen en dat zij een mes tegen haar keel gekregen heeft, gelet op de geconstateerde verwondingen geloofwaardig.
Voorts is van belang dat medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard dat voorafgaand aan de overval met verdachte was afgesproken dat wat er ook gebeuren zou tijdens de uitvoering van het plan om aangeefster te overvallen, zij niet zouden stoppen.
Nu aangeefster, een hoogbejaarde alleenstaande vrouw, op haar hoofd is geslagen, hard is geduwd waardoor zij ten val is gekomen en verdachte en haar mededader haar vervolgens hevig bloedend alleen hebben achtergelaten zonder zich om haar welzijn te bekommeren, hebben verdachte en [medeverdachte] zich blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer 1] zou komen te overlijden en hebben zij deze kans ook willens en wetens aanvaard. Dit blijkt voorts uit het feit dat zij ook daarna geen hulp voor het slachtoffer hebben ingeschakeld.
Aangezien verdachte en [medeverdachte] het plan hadden opgevat een overval te plegen en zij dit plan – volgens afspraak - hebben doorgezet na het door hen toegepaste geweld, acht de rechtbank de poging gekwalificeerde doodslag wettig en overtuigend bewezen. Verdachte heeft immers, toen [medeverdachte] bij aangeefster was die hevig bloedend op de grond lag, het huis van aangeefster doorzocht en sieraden en geld weggenomen, waarna verdachte en [medeverdachte] het huis verlaten hebben. Door aldus te handelen hebben verdachte en [medeverdachte] het leven van [slachtoffer 1] ondergeschikt gemaakt aan hun hebzucht.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen acht de rechtbank het onder 1 en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
4.3.3 Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat zich in het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevindt voor het onder 3 primair en het onder 3 subsidiair onder A en B ten laste gelegde, zodat verdachte daarvan moet worden vrijgesproken.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte onder 1 en 2 ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
zij op 26 april 2010 in de gemeente Lelystad tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer 1]
- met een hard voorwerp, op het hoofd heeft geslagen en
- tegen het lichaam heeft geduwd, waardoor die [slachtoffer 1] tegen een muur en op de grond is gevallen
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
welke vorenomschreven poging doodslag werd gevolgd en vergezeld van enig strafbaar feit (zijnde feit 2), te weten diefstal met geweld in vereniging en/of afpersing in vereniging van sieraden en een geldbedrag
en welke poging doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en gemakkelijk te maken;
zij op 26 april 2010 in de gemeente Lelystad tezamen en in vereniging met een ander,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen sieraden en een geldbedrag, toebehorende aan [slachtoffer 1], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken,
en/of
met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van sieraden toebehorende aan [slachtoffer 1],
welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat zij, verdachte, en/of haar mededader
- met een hard voorwerp, op het hoofd van die [slachtoffer 1] heeft geslagen en
- tegen het lichaam van die [slachtoffer 1] heeft geduwd, waardoor die [slachtoffer 1] tegen een muur en op de grond is gevallen en
- een op een mes gelijkend voorwerp, tegen de hals/kin van die [slachtoffer 1] heeft gebracht en
- die [slachtoffer 1] stevig bij haar arm(en)/pols(en) heeft vastgepakt en
- tegen die [slachtoffer 1] heeft hebben gezegd: "Doe je ringen af" en/of "Afdoen", in elk geval woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking.
6 VRIJSPRAAK VAN HET MEER OF ANDERS TENLASTEGELEGDE
Van het onder 1 en 2 meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
Feit 1:
Medeplegen van een poging tot doodslag gevolgd en vergezeld van een strafbaar feit en gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en gemakkelijk te maken, strafbaar gesteld bij artikel 45, artikel 47, artikel 287 en artikel 288 van het Wetboek van Strafrecht.
Feit 2:
Diefstal door twee of meer verenigde personen, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, strafbaar gesteld bij artikel 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Medeplegen van afpersing, strafbaar gesteld bij artikel 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten of van de verdachte uitsluiten, zodat verdachte deswege strafbaar is voor wat te harer laste bewezen is verklaard.
9 OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL
9.1 De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
9.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat met de door verbalisanten onaanvaardbare en ontoelaatbare druk die is uitgeoefend op verdachte rekening dient te worden gehouden bij het vaststellen van de strafmaat.
9.3 Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van hetgeen de raadsman heeft aangevoerd omtrent het optreden van de politie verwijst de rechtbank naar hetgeen hiervoor onder 3 is overwogen. De rechtbank is van oordeel dat het optreden van de politie, nu er geen sprake is van een overtreding van het pressieverbod, geen invloed heeft op de strafmaat.
De rechtbank overweegt dat ter zake van de onder 1 en 2 ten laste gelegde en bewezen verklaarde feiten sprake is van eendaadse samenloop als bedoeld in artikel 55 van het Wetboek van Strafrecht en dat zij – gelet op het bepaalde in voornoemd artikel – bij de bepaling van de strafmaat zal uitgaan van de strafbepaling waarop de zwaarste hoofdstraf is gesteld.
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 11 november 2010;
- een reclasseringsadvies (beknopt) d.d. 8 juli 2010, uitgebracht door M. van Norde en A. van de Boer, respectievelijk reclasseringswerker en leidinggevende van Reclassering Nederland;
- een psychologisch rapport d.d. 1 september 2010, uitgebracht door mr. drs. R.A. Sterk, psycholoog;
- een psychiatrisch rapport d.d. 3 september 2010, uitgebracht door dr. T.W.D.P. van Os, psychiater/psychoanalyticus en vast gerechtelijk deskundige;
- de overige stukken van het de verdachte betreffende persoonsdossier.
Uit voornoemd rapport van psychiater Van Os komt naar voren dat verdachte zich niet onderzoekbaar heeft opgesteld. Gelet op eerdere rapportages kan gesproken worden van een patroon van agressief geweld. Uit eerdere rapportages zijn risicofactoren voor toekomstig geweld afgeleid. Van Os acht het van belang dat verdachte wordt blootgesteld aan een klinisch gedragskundig onderzoek, maar oordeelt tevens dat behandeling waarschijnlijk niet zinvol is omdat verdachte als ongewenst vreemdeling uitgezet zal worden. Van Os heeft geen oordeel gegeven over de toerekeningsvatbaarheid van verdachte.
Uit voornoemd rapport van psycholoog Sterk komt naar voren dat verdachte het onderzoek heeft geweigerd. Sterk heeft zich derhalve niet uit kunnen laten over de mate van toerekeningsvatbaarheid van verdachte en de kans op herhaling. Wel merkt hij op dat hij een zorgelijk beeld van de persoonlijkheid van verdachte heeft en adviseert verdachte te plaatsen in het Pieter Baan Centrum.
Uit het reclasseringsadvies komt naar voren dat het recidiverisico als hoog wordt geschat, gelet op de delictgeschiedenis van verdachte. Uit eerdere rapportages zou blijken dat bij verdachte sprake is van een verstandelijke beperking en daardoor beperkt of geen probleembesef.
De rechtbank neemt de conclusies van de deskundigen op de daarvoor in de rapportages genoemde gronden over en maakt deze tot de hare.
De deskundigen hebben zich onthouden van het geven van een oordeel over de toerekeningsvatbaarheid, waardoor de rechtbank bij het opleggen van de straf geen rekening kan houden met eventuele verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte.
Wel heeft de rechtbank in hoge mate rekening gehouden met de jeugdige leeftijd van verdachte, die ten tijde van het plegen van het strafbare feit net 18 jaar was.
Voorts heeft de rechtbank in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft samen met haar mededader een alleenstaande vrouw van 93 jaar oud in haar woning overvallen. Daarbij is het slachtoffer in haar woning met een hard voorwerp op haar hoofd geslagen, heeft zij een harde duw gekregen en is haar vervolgens een mes op de keel gezet. Zelfs toen het slachtoffer met een ernstige bloeding op de grond lag, hebben verdachte en haar mededader hun delict – volgens plan - voortgezet. Vervolgens hebben ze de woning verlaten, zonder zich te bekommeren over het lot van de ernstig bloedende vrouw. Verdachte en haar mededader hebben [slachtoffer 1] onbeschrijfelijk veel leed toegebracht. Ze hebben hun hebzucht bevredigd zonder enige gedachte aan de gevolgen van hun optreden voor de bejaarde vrouw. De ervaring leert dat de beleving van het geweld, het gevoel van machteloosheid en de uitgestane angst bij slachtoffers van een dergelijk misdrijf nog lang kunnen nawerken, waarbij de omstandigheid dat de overval in de eigen woning heeft plaatsgevonden de verwerking zal bemoeilijken. De eigen woning is bij uitstek een plek waar men zich veilig en geborgen zou moeten kunnen voelen.
Dergelijke misdrijven dragen vooral door het gewelddadige karakter ervan in hoge mate bij aan het ontstaan en in stand houden van gevoelens van onrust in de samenleving en versterken gevoelens van onveiligheid.
De oplegging van straf is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10 en 27 van het Wetboek van Strafrecht.
10.1 benadeelde partij [slachtoffer 1]
Voor aanvang van de terechtzitting heeft [slachtoffer 1] – daartoe vertegenwoordigd door [gemachtigde] – zich als benadeelde partij in dit geding gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van schade ten gevolge van de aan verdachte onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten. De hoogte van die schade wordt door de benadeelde partij begroot op een bedrag van € 1.208,20.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van [slachtoffer 1] hoofdelijk toe te wijzen met oplegging van de maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
De raadsman heeft verzocht tot het afwijzen van de vordering van de benadeelde partij.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van de onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten. De hoogte van die schade is genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van € 1.208,20, vermeerderd met de kosten die – tot op heden – worden begroot op nihil.
De verdachte is voor de schade, voor zover toegewezen, naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk.
De rechtbank zal voorts aan de verdachte op de voet van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een geldsom van € 1.208,20 ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1].
10.2 benadeelde partij [slachtoffer 2]
Voor aanvang van de terechtzitting heeft [slachtoffer 2] – daartoe vertegenwoordigd door [gemachtigde 2] – zich als benadeelde partij in dit geding gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van schade ten gevolge van het aan verdachte onder 3 ten laste gelegde feit. De hoogte van die schade wordt door de benadeelde partij begroot op een bedrag van € 115,50.
De officier van justitie heeft niets aangaande deze vordering opgemerkt.
De raadsman heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij af te wijzen.
De benadeelde partij [slachtoffer 2] dient in de vordering niet ontvankelijk te worden verklaard nu de verdachte van het hem onder 3 ten laste gelegde zal worden vrijgesproken.
11 VORDERING TOT TENUITVOERLEGGING
De officier van justitie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij vonnis d.d. 1 december 2009 door de meervoudige strafkamer van deze rechtbank aan de verdachte opgelegde voorwaardelijke jeugddetentie van vijf maanden.
De rechtbank is van oordeel dat deze vordering dient te worden toegewezen, nu uit hetgeen hiervoor is overwogen blijkt dat verdachte de voorwaarde om zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig te maken aan een strafbaar feit niet heeft nageleefd. De rechtbank zal mitsdien de tenuitvoerlegging gelasten van de aan verdachte voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie van vijf maanden.
Ten aanzien van de tenlastelegging
Het onder 3 primair en subsidiair onder A en B ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
Het onder 1 en 2 ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert de strafbare feiten op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
Het onder 1 en 2 meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaar.
De tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1], wonende te [woonplaats], van een bedrag van € 1.208,20 (zegge: twaalfhonderd en acht euro en twintig eurocent), hoofdelijk met dien verstande dat indien en voor zover verdachtes mededader betaalt, verdachte in zoverre van deze verplichting zal zijn bevrijd, met veroordeling tevens van verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
De rechtbank legt op aan verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 1.208,20 ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] voornoemd, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 22 dagen hechtenis.
De rechtbank bepaalt dat, indien verdachte en/of haar mededader heeft/hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte en/of haar mededader heeft/hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1], daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 2] in haar vordering niet ontvankelijk is en dat zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Ten aanzien van de vordering tenuitvoerlegging
De rechtbank wijst de vordering toe.
De rechtbank gelast de tenuitvoerlegging van de in de zaak met parketnummer 07.610058-09 door de meervoudige strafkamer in deze rechtbank bij vonnis d.d. 1 december 2009 voorwaardelijk aan verdachte opgelegde straf, te weten een jeugddetentie voor de duur van vijf maanden.
Aldus gewezen door mr. A.C. Schroten, voorzitter, mrs. M. Iedema en F.H. Schormans, rechters, in tegenwoordigheid van mr. B.T. Feenstra, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 december 2010.