ECLI:NL:RBZLY:2010:BP1164

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
29 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 09/1852
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering persoonsgebonden budget op basis van Wmo en de uitleg van de verplichtingen van de budgetontvanger

In deze zaak heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 29 december 2010 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. M.F. Vermaat, en het college van burgemeester en wethouders van Dronten. De zaak betreft de terugvordering van een persoonsgebonden budget (Pgb) dat aan eiseres was toegekend op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Verweerder had op 27 maart 2009 besloten om het Pgb over het jaar 2008 terug te vorderen tot een bedrag van € 2.014,98, omdat eiseres niet aan haar verplichtingen zou hebben voldaan. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar verweerder verklaarde het bezwaar op het punt van de motivering gegrond, terwijl het bezwaar op het punt van de terugvordering ongegrond werd verklaard. Eiseres ging hiertegen in beroep.

Tijdens de zitting op 7 oktober 2010 werd het beroep behandeld. Eiseres betoogde dat zij het Pgb had besteed aan huishoudelijke verzorging, zoals bedoeld in de Wmo, en dat verweerder ten onrechte had gesteld dat zij niet aan haar verplichtingen had voldaan. De rechtbank oordeelde dat verweerder bij zijn besluitvorming was uitgegaan van een te beperkte uitleg van de Wmo en de bijbehorende regelgeving. De rechtbank concludeerde dat eiseres het Pgb had besteed aan het doel waarvoor het was toegekend, namelijk huishoudelijke ondersteuning.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit van 8 september 2009, verklaarde het bezwaar gegrond en herhiep het besluit van 27 maart 2009. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 874,- en werd het door eiseres betaalde griffierecht van € 41,- vergoed. De rechtbank benadrukte dat de wetgever ruimte biedt voor de budgethouder om het Pgb naar eigen inzicht te besteden, zolang dit maar ten goede komt aan de huishoudelijke ondersteuning.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector Bestuursrecht, Meervoudige Kamer
Registratienummer: Awb 09/1852
Uitspraak
in het geding tussen:
eiseres te woonplaats,
gemachtigde mr. M.F. Vermaat
en
het college van burgemeester en wethouders van Dronten,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 27 maart 2009 heeft verweerder het door eiseres op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) ontvangen persoonsgebonden budget (Pgb) over het jaar 2008 teruggevorderd tot een bedrag van € 2.014,98.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 6 april 2009 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 8 september 2009 heeft verweerder het bezwaar op het punt van de motivering gegrond verklaard, het besluit tot toekenning van het Pgb herzien en het bezwaar op het punt van de terugvordering ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 15 oktober 2009 beroep ingesteld.
Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van 7 oktober 2010. Eiseres is ter zitting vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Namens verweerder is verschenen
M.H.A.J. Wesdijk.
Overwegingen
Aan eiseres is bij besluit van 2 januari 2008 voor de periode van 1 januari 2008 tot 19 november 2012 een persoonsgebonden budget toegekend, te besteden aan huishoudelijke verzorging. De omvang van de huishoudelijke verzorging is 7 uren per week, categorie 1. Het daarbij behorende budget wordt blijkens het besluit per kwartaal bevoorschot.
Bij besluit van 20 oktober 2008 is over de periode 7 oktober 2008 tot 7 januari 2009 een uitbreiding van het persoonsgebonden budget toegekend ter hoogte van 2 uren per week.
Bij controle van de verantwoording van het budget is gebleken dat eiseres over het jaar 2008 248 uren huishoudelijke ondersteuning heeft ingekocht in plaats van de toegekende 390 uren. Hierop is verweerder tot de besluitvorming gekomen zoals omschreven in het procesverloop. Aan het thans bestreden besluit ligt ten grondslag, dat eiseres geen recht heeft op het budget over de uren waarvoor zij geen zorg heeft ingekocht. De toekenning van het Pgb is daarbij herzien en een bedrag aan uitgekeerd Pgb, ter grootte van € 2.014,98 teruggevorderd.
Namens eiseres is in beroep betoogd, dat het verlenen van een budget berust op de resultaatsverplichting van verweerder in het kader van de Wmo. Eiseres heeft het budget gebruikt voor het doel waarvoor het is toegekend, te weten het schoonmaken van het huis. De Wmo staat er niet aan in de weg dat eiseres ervoor kiest de hulp af te nemen van iemand die het beoogde resultaat in drie uur kan bereiken. Nu sprake is van een belastend besluit rust volgens de gemachtigde op verweerder de plicht aan te tonen, dat eiseres met het Pgb niet het in het kader van artikel 4 Wmo beoogde resultaat (een schoon huis) heeft bereikt.
Uit de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) met als vindplaats LJN: BK5202 leidt de gemachtigde af, dat het binnen de keuzevrijheid van de burger valt om het Pgb te besteden zoals men dat wenst, mits het maar aan hulp bij het huishouden is.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld, dat eiseres zich niet aan de verplichtingen heeft gehouden die haar waren opgelegd met het verlenen van het Pgb. Daarbij heeft verweerder met name het oog op de verplichting zoals omschreven in het Besluit eigen bijdragen en financiële tegemoetkomingen maatschappelijke ondersteuning 2008, (verder: het Besluit) waarin in artikel 3, eerste lid onder a is omschreven dat de budgetontvanger het Pgb uitsluitend gebruikt voor betaling van de voorziening die in de beschikking is genoemd en de daarmee noodzakelijk verbonden kosten.
De wettelijke bepalingen
Artikel 4, eerste lid, van de Wmo bepaalt dat ter compensatie van de beperkingen die een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 4°, 5° en 6°, ondervindt in zijn zelfredzaamheid en zijn maatschappelijke participatie, het college van burgemeester en wethouders voorzieningen treft op het gebied van maatschappelijke ondersteuning die hem onder meer in staat stellen om een huishouden te voeren.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Wmo stelt de gemeenteraad met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens deze wet bij verordening regels vast over de door het college van burgemeester en wethouders te verlenen individuele voorzieningen en de voorwaarden waaronder personen die aanspraak hebben op dergelijke voorzieningen recht hebben op het ontvangen van die voorziening in natura, het ontvangen van een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget..
Artikel 6 van de Wmo bepaalt dat het college van burgemeester en wethouders personen die aanspraak hebben op een individuele voorziening, de keuze biedt tussen het ontvangen van een voorziening in natura of het ontvangen van een hiermee vergelijkbaar Pgb, tenzij hiertegen overwegende bezwaren bestaan. Op grond van het derde lid van artikel 6 wordt het Pgb als bedrag verstrekt aan de persoon die aanspraak heeft op een individuele voorziening.
Aan artikel 5, eerste lid, van de Wmo is in de gemeente Dronten uitvoering gegeven door vaststelling van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning
(hierna: Verordening).
Artikel 42 van de Verordening bepaalt, dat het college een beschikking, genomen op grond van deze verordening, geheel of gedeeltelijk kan intrekken indien niet aan de voorwaarden is voldaan die bij of krachtens deze Verordening zijn gesteld.
Artikel 3, eerste lid onder a, van het Besluit bepaalt dat bij de verlening van een Pgb de budgetontvanger de volgende verplichting wordt opgelegd (a): de budgetontvanger gebruikt het budget uitsluitend voor betaling van de voorziening die in de beschikking is genoemd en de daarmee noodzakelijk verbonden kosten.
De rechtbank overweegt als volgt.
Uit de in artikel 4, eerste lid, van de Wmo neergelegde compensatieplicht vloeit voort dat het College gehouden is om personen die aanspraak hebben op een individuele voorziening in de vorm van huishoudelijke verzorging een zodanige voorziening aan te bieden dat hun beperkingen om daarin zelf te voorzien in het concrete individuele geval worden gecompenseerd. Dit geldt zowel voor voorzieningen in natura als voor persoonsgebonden budgetten (zie ook de CRvB in LJN: BK4603).
Bij besluit van 2 januari 2008 heeft verweerder eiseres over de periode 1 januari 2008 tot
19 november 2012 een persoonsgebonden budget toegekend, te besteden aan huishoudelijke verzorging. In het besluit wordt verder gesteld: “De omvang van de huishoudelijke verzorging is 7 uur per week, categorie 1, voor de volgende activiteiten: (…). Het daarbij behorende budget van € 99,33 per week wordt u toegekend op grond van de bepalingen in het Besluit (…).”
Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting stelt de rechtbank vast dat het standpunt van verweerder er op neer komt dat eiseres aldus gehouden is om het budget uitsluitend te gebruiken voor huishoudelijke hulp van 7 uren per week tegen een uurloon van € 14,19 per uur. Als zij een hulp inzet tegen een lager uurloon, dan worden de werkelijke kosten vergoed, tot een maximum van de 7 geïndiceerde uren per week. Als de hulp werkt tegen een hoger uurloon, dan worden deze meerkosten niet vergoed, ook niet als de budgethouder ervoor kiest om de hulp dan voor minder uren per week in te zetten. Naar het oordeel van de rechtbank is deze uitleg te beperkend van aard en biedt wettekst noch wetsgeschiedenis ruimte voor deze visie.
Naar het oordeel van de rechtbank vloeit uit het derde lid van artikel 6 van de Wmo voort, dat het persoonsgebonden budget dat aan eiseres is verstrekt, het in het besluit vermelde bedrag van € 99,33 bedraagt, waarbij als voorwaarde geldt dat dit budget besteed dient te worden aan huishoudelijke verzorging.
Blijkens de parlementaire geschiedenis van de Wmo heeft de wetgever in de toelichting op artikel 6 van de Wmo met betrekking tot het verstrekken van een Pgb aangegeven dat dit een bepaalde hoeveelheid geld betreft om naar eigen voorkeur te besteden ten behoeve van een vooraf bepaald doel of activiteit (Tweede Kamer 2004-2005, 30 131, nr. 3, p. 32). De wetgever heeft hierover verder niet meer gezegd dan dat de ontvanger zich over de besteding hiervan dient te verantwoorden. De rechtbank leidt hieruit af dat het eiseres vrij staat om het Pgb te besteden op de door haar gewenste wijze, zolang het maar wordt besteed aan het vooraf bepaalde doel of activiteit, te weten de huishoudelijke ondersteuning.
De rechtbank vindt ook steun voor deze uitleg in de uitspraak van de CRvB d.d. 28-10-2009, nr. 08/7118 WMO, waarop ook de gemachtigde van eiseres zich heeft beroepen. De CRvB heeft in die uitspraak geoordeeld dat niet valt in te zien dat het college - in het programma van eisen - de besteding van het persoonsgebonden budget dient te beperken tot uitsluitend de geïndiceerde voorziening nu de wetgever heeft aangegeven dat een persoonsgebonden budget een geldbedrag betreft dat naar eigen keuze van de budgethouder te besteden is voor een vooraf bepaald doel of activiteit.
Tegen deze achtergrond moet naar het oordeel van de rechtbank ook artikel 3, eerste lid, onder a van het Besluit worden uitgelegd. Toegespitst op de onderhavige zaak kan uit deze bepaling niet anders worden afgeleid dan dat eiseres het door verweerder toegekende Pgb uitsluitend mocht gebruiken voor de kosten van huishoudelijke ondersteuning.
Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder bij zijn standpuntbepaling is uitgegaan van een te beperkte uitleg van de artikelen 6 van de Wmo en 3, eerste lid onder a, van het Besluit.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder niet kunnen concluderen dat eiseres haar verplichtingen niet was nagekomen, op de grond dat zij het haar toegekende budget heeft besteed aan minder dan de haar geïndiceerde uren huishoudelijke hulp, tegen een hoger tarief. Eiseres zou naar het oordeel van de rechtbank eerst dan niet aan haar verplichtingen hebben voldaan, indien zij het haar toegekende budget niet zou hebben besteed aan het doel waarvoor het budget was toegekend, namelijk huishoudelijke ondersteuning. Nu blijkens de gedingstukken ook verweerder ervan uitgaat dat eiseres met het haar toegekende budget huishoudelijke ondersteuning heeft ingekocht, is naar het oordeel van de rechtbank gegeven dat eiseres het budget heeft besteed overeenkomstig het doel.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat verweerder zich niet op het standpunt heeft kunnen stellen, dat eiseres niet heeft voldaan aan de haar in het kader van het toegekende Pgb opgelegde verplichtingen. Daardoor is aan het besluit tot herziening en terugvordering van het aan eiseres toegekende Pgb de grondslag komen te ontvallen.
Het beroep daartegen is dan ook gegrond. Het bestreden besluit wordt vernietigd wegens strijd met artikel 7:12 Algemene wet bestuursrecht (verder: Awb).
De rechtbank ziet tevens aanleiding met toepassing van het bepaalde in artikel 8:72, vierde lid, Awb zelf in de zaak te voorzien door het bezwaar gegrond te verklaren en het primaire besluit van 27 maart 2009 te herroepen, aangezien er geen feitelijk grondslag bestaat voor het intrekken van het toegekende Pgb en de terugvordering daarvan.
Voorts bestaat, gelet op het bepaalde in artikel 8:75 Awb, aanleiding voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van verweerder. Die kosten (voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand) dienen krachtens het Besluit proceskosten bestuursrecht gesteld te worden op € 874,-- (een punt voor het indienen van het beroepschrift, een punt voor het verschijnen ter zitting).
3. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 8 september 2009;
- verklaart het bezwaar gegrond en herroept het besluit van 27 maart 2009;
- veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten tot een bedrag van
€ 874,- te betalen aan eiseres en;
- gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 41,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.I. van der Kris, voorzitter, mr. E. Steendijk en
mr. S.M. Milani, rechters en door de voorzitter en mr. F. Ernens als griffier ondertekend.
Uitgesproken in het openbaar op:
Afschrift verzonden op: