ECLI:NL:RBZLY:2010:BO7207

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
26 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 10/1330
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen terugvordering WW-uitkering en het vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 26 november 2010 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV). De eiser had bezwaar aangetekend tegen een besluit van het UWV, waarin zijn WW-uitkering met terugwerkende kracht werd herzien en een terugvordering van te veel ontvangen uitkering werd aangekondigd. De rechtbank oordeelde dat het UWV in strijd had gehandeld met het vertrouwensbeginsel. Eiser had op basis van eerdere besluiten van het UWV mogen vertrouwen dat hij geen terugvordering zou hoeven te vrezen. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond, vernietigde het bestreden besluit en herstelde de eerdere beslissing van het UWV. Tevens werd het UWV veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van eiser en het griffierecht. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke en ondubbelzinnige communicatie van bestuursorganen naar burgers toe, vooral in situaties waarin vertrouwen is gewekt.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector Bestuursrecht, Enkelvoudige Kamer
Registratienummer: Awb 10/1330
Uitspraak
in het geding tussen:
eiser te woonplaats,
gemachtigde mr. L.G.M. van der Meer,
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV),
gevestigd te Amsterdam (kantoor Zwolle), verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 14 januari 2010 heeft verweerder onder intrekking van het besluit van 11 januari 2010 eisers uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) herzien met ingang van 18 november 2009. Hetgeen eiser als gevolg hiervan over de periode met ingang van 18 november 2009 tot en met 6 december 2009 te veel aan WW-uitkering heeft ontvangen ad
€ 1.674,40 bruto heeft verweerder bij ditzelfde besluit van eiser teruggevorderd.
Tegen dit besluit is op 24 februari 2010 bezwaar aangetekend.
Bij besluit van 9 april 2010 heeft verweerder dit bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, overwegende dat de gronden waarop het bezwaar berust ontbreken.
Bij besluit van 25 juni 2010 heeft verweerder onder intrekking van het besluit van 9 april 2010 opnieuw op het bezwaar beslist. Het bezwaar is ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit is op 5 augustus 2010 beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 19 oktober 2010 een verweerschrift ingediend.
Het beroep is op 21 oktober 2010 ter zitting behandeld. Eiser is in persoon verschenen bijgestaan door zijn gemachtigde, voornoemd. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door J. van Dalfsen.
2. Overwegingen
Eiser heeft tot het faillissement van deze werkgever gewerkt in dienst van (… naam bedrijf A. ). Op 13 oktober 2009 heeft eiser verweerder verzocht hem in aanmerking te brengen voor een WW-uitkering. Per 16 november 2009 is eiser 40 uren per week gaan werken in dienst van (… naam bedrijf B.) te Amersfoort. Eiser heeft dit aan verweerder meegedeeld door middel van het werkbriefje gedateerd 17 november 2009.
Bij besluit van 7 december 2009 heeft verweerder eiser met ingang van 18 november 2009 een WW-uitkering toegekend.
Bij besluit van 11 januari 2010 heeft verweerder eiser meegedeeld dat is gebleken dat eiser gelet op zijn werkhervatting geen recht had op de hem per 18 november 2009 toegekende WW-uitkering. Verweerder heeft de WW-uitkering met ingang van 18 november 2009 beëindigd. Tevens is meegedeeld dat de te veel betaalde WW-uitkering niet wordt teruggevorderd, omdat het niet eisers fout was dat hij deze uitkering ten onrechte ontving.
Bij besluit van 13 januari 2010 heeft verweerder eiser in het kader van de WW een uitkering wegens betalingsonmacht van zijn werkgever (… naam bedrijf A.) toegekend.
Vervolgens heeft besluitvorming plaatsgevonden zoals vermeld in de vorige rubriek.
De rechtbank overweegt als volgt.
Tussen partijen is niet in geschil dat eiser met ingang van 18 november 2009 tot en met 6 december 2009 geen recht heeft gehad op een WW-uitkering en dat derhalve de in deze periode betaalde WW-uitkering onverschuldigd aan eiser is betaald.
Verweerder heeft zich bij het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat eiser bij het besluit van 11 januari 2010 weliswaar is meegedeeld dat niet zal worden teruggevorderd, maar dat eiser uit het besluit van 7 december 2009 heeft kunnen begrijpen dat hem te veel uitkering werd betaald. Bij dit besluit is eiser er op gewezen dat de te veel betaalde uitkering in dat geval teruggevorderd dient te worden.
Namens eiser is betoogd dat verweerder in strijd met het vertrouwensbeginsel heeft gehandeld. Het beroep op het vertrouwensbeginsel ziet niet op de periode voorafgaand aan het besluit van 11 januari 2010, maar op de periode erna.
Ingevolge vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep, onder meer de uitspraak van
6 maart 2009, gepubliceerd onder LJN:BH6075, kan eerst sprake zijn van een door een bestuursorgaan opgewekt gerechtvaardigd vertrouwen dat moet worden gehonoreerd, wanneer dat vertrouwen is opgewekt door ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke schriftelijke uitlatingen of gedragingen namens dat orgaan.
De beslissing om niet tot terugvordering over te gaan is eiser ondubbelzinnig en onvoorwaardelijk meegedeeld in de vorm van een besluit op 11 januari 2010. Dit besluit bevat bovendien een motivering waarom niet tot terugvordering wordt overgegaan. Eiser heeft naar het oordeel van de rechtbank naar aanleiding van het besluit van 11 januari 2010 mogen aannemen dat verweerder had besloten niet tot terugvordering over te gaan. Eiser heeft op basis van het eerdere besluit van 7 december 2009 niet hoeven begrijpen dat het besluit van 11 januari 2010 berustte op een fout van verweerder. Eiser heeft er dan ook op mogen vertrouwen dat verweerder in zijn geval op grond van de gegeven motivering had besloten niet tot terugvordering over te gaan en heeft er naar het oordeel van de rechtbank geen rekening mee hoeven houden dat verweerder later alsnog de ten onrechte betaalde WW-uitkering van hem zou terugvorderen. Ook al is verweerder zeer kort na het inzien van de fout overgegaan tot herstel en ook al is het besluit voor eiser (nog) niet gedragsbepalend geweest, naar het oordeel van de rechtbank is in dit geval sprake van een zodanige schending van het vertrouwensbeginsel, dat dit gehonoreerd dient te worden.
Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt dan ook.
Gelet op het vorenstaande zal eisers beroep gegrond worden verklaard en zal het bestreden besluit worden vernietigd. De rechtbank ziet voorts aanleiding het besluit van 14 januari 2010 met toepassing van artikel 8:72, vierde lid van de Awb te herroepen.
De rechtbank zal verweerder met toepassing van artikel 8:75 van de Awb veroordelen in de kosten die eiser in verband met het instellen van beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Het bedrag van de te vergoeden kosten moet naar het oordeel van de rechtbank met inachtneming van de wegingsfactor gemiddeld voor het gewicht van de onderhavige beroepszaak worden bepaald op € 874,--(1 punt voor het beroepschrift + 1 punt voor het verschijnen ter zitting x € 437,-- x wegingsfactor 1).
3. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het besluit van 14 januari 2010;
- veroordeelt verweerder in de kosten, die eiser in verband met de behandeling van het beroep heeft moeten maken, tot op heden begroot op € 874,--, te betalen door verweerder aan eiser;
- gelast dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht ad € 41,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.I. van der Kris, als rechter, en door deze en
W. Veldman als griffier ondertekend. Uitgesproken in het openbaar op
Afschrift verzonden op: