ECLI:NL:RBZLY:2010:BO4691

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
15 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07.660020-10
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling en bedreiging binnen de relationele sfeer met betrekking tot echtgenote

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 15 november 2010, stond de verdachte terecht voor mishandeling en bedreiging van zijn echtgenote. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De officier van justitie, mr. B.E.M. van de Ven, vorderde een veroordeling van de verdachte. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. J.A.C. van den Brink, pleitte voor vrijspraak van de bedreiging, stellende dat de gebruikte woorden niet voldoende waren om redelijke vrees bij het slachtoffer te wekken.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte zijn echtgenote opzettelijk had mishandeld door haar bij de haren vast te pakken en haar hoofd heen en weer te bewegen, alsook door haar te schoppen terwijl zij op de grond zat. Dit werd wettig en overtuigend bewezen. Echter, voor de bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, oordeelde de rechtbank dat de woorden van de verdachte niet van dien aard waren dat bij het slachtoffer redelijke vrees kon ontstaan voor zwaar lichamelijk letsel of de dood. Daarom werd de verdachte van dit feit vrijgesproken.

De rechtbank legde een taakstraf op van 60 uren, met de voorwaarde dat bij niet-nakoming 30 dagen hechtenis zou volgen. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder het feit dat hij niet eerder met justitie in aanraking was gekomen en een behandeling had ondergaan. De rechtbank benadrukte de ernst van geweld binnen de relationele sfeer en de impact daarvan op het slachtoffer. De beslissing werd genomen op basis van de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 27 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE – LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnummer: 07.660020-10 (P)
Uitspraak: 15 november 2010
VONNIS IN DE STRAFZAAK VAN:
het openbaar ministerie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende [woonplaats].
1. HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 1 november 2010.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. B.E.M. van de Ven, en van hetgeen door de raadsman van verdachte, mr. J.A.C. van den Brink, advocaat te Almere, en de verdachte naar voren is gebracht.
2. DE TENLASTELEGGING
De verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op één of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 14 januari 2010 tot en met 15 januari 2010 in de [plaats] (telkens) opzettelijk mishandelend zijn echtgenote, althans een persoon, te weten [slachtoffer], (met kracht)
- bij de haren heeft vastgepakt en/of (vervolgens) het hoofd heen en weer heeft bewogen en/of
- (terwijl zij op een matras op de grond zat) op/tegen de (linker)bovenarm en/of het (linker)bovenbeen heeft geschopt/getrapt,
waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2.
hij op of omstreeks 15 januari 2010 in de [plaats] [slachtoffer] (zijnde zijn echtgenote) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend met gebalde vuist(en) tegenover die [slachtoffer] gestaan en/of (daarbij) deze dreigend de woorden toegevoegd : "Geef de telefoon hier anders ga ik je slaan en tegen de muur smijten", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
3. DE VOORVRAGEN
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN
Vaststaande feiten
Op vrijdag 15 januari 2010 omstreeks 21.20 uur vernemen [verbalisant 1] en [verbalisant 2] dat een vrouw bij een bewoner van de [adres] heeft aangebeld en heeft verzocht om het alarmnummer te bellen omdat zij zou zijn mishandeld door haar man.
Ter plaatse worden verbalisanten aangesproken door een vrouw, te weten [slachtoffer]. De vrouw verklaart dat zij in haar woning is mishandeld door haar man.
Vervolgens begeven verbalisanten zich naar de woning van de vrouw, de [adres], waar verdachte wordt aangehouden.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie acht beide feiten wettig en overtuigend bewezen, gelet op de aangifte van [slachtoffer] en de bekennende verklaring van verdachte.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde feit gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder 2 ten laste gelegde feit. Daartoe heeft hij aangevoerd dat de door verdachte gebruikte woorden niet van dien aard zijn en niet onder zodanige omstandigheden dat bij het slachtoffer redelijkerwijs vrees kon ontstaan dat zij het leven zou laten of zwaar mishandeld zou worden.
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1.
Aangeefster heeft verklaard dat verdachte haar bij de haren heeft gepakt en daarna haar hoofd heen en weer heeft bewogen. Vervolgens heeft verdacht haar – terwijl zij op een matras op de grond zat – tegen haar linkerbovenarm en linkerbovenbeen geschopt.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hetgeen hem ten laste is gelegd juist is en dat hij inderdaad het slachtoffer heeft mishandeld op de wijze zoals die is weergegeven in de tenlastelegging.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank het aan verdachte ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2.
Voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans zware mishandeling ex artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht, is vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan dat die het leven zou kunnen verliezen dan wel zwaar lichamelijk letsel zou bekomen.
Verdachte heeft ter terechtzitting d.d. 1 november 2010 bekend de in de tenlastelegging gebruikte woorden te hebben gebezigd.
Het enkele slaan en het tegen de muur smijten van een persoon zal in het algemeen geen levensdelict of zwaar lichamelijk letsel opleveren. De rechtbank is derhalve van oordeel dat deze woorden niet van dien aard zijn en niet onder zodanige omstandigheden zijn geschied dat bij [slachtoffer] de redelijke vrees kon ontstaan dat zij het risico liep in de toekomst slachtoffer te worden van een levensdelict althans van zware mishandeling.
Gelet op het voorgaande ontbreekt wettig en overtuigend bewijs dat verdachte het hem ten laste gelegde feit heeft begaan. De rechtbank zal verdachte derhalve van dit feit vrijspreken.
5. DE BEWEZENVERKLARING
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 14 januari 2010 tot en met 15 januari 2010 in de [plaats] telkens opzettelijk mishandelend zijn echtgenote, te weten [slachtoffer], (met kracht)
- bij de haren heeft vastgepakt en vervolgens het hoofd heen en weer heeft bewogen en
- terwijl zij op een matras op de grond zat tegen de linkerbovenarm en het linkerbovenbeen heeft geschopt,
waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Van het onder 1 meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
6. DE STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZENVERKLAARDE
Er zijn geen feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde feit uitsluiten.
7. DE KWALIFICATIE
Het bewezene levert op:
Feit 1:
Mishandeling begaan jegens zijn echtgenote, strafbaar gesteld bij artikel 300 juncto artikel 304 van het Wetboek van Strafrecht.
8. DE STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE
Er zijn geen feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is derhalve strafbaar.
9. DE STRAFOPLEGGING
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd de veroordeling van verdachte ter zake het onder 1 en het onder 2 ten laste gelegde tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 60 uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 30 dagen hechtenis, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan een gedeelte van 40 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit – voor zover de rechtbank komt tot een strafoplegging – een geheel voorwaardelijke straf op te leggen. Voorts acht de raadsman een bijzondere voorwaarde niet geïndiceerd, aangezien de reclassering daartoe geen noodzaak ziet. De raadsman heeft verder bepleit geen werkstraf op te leggen gezien de persoonlijke omstandigheden van verdachte, te weten dat hij werkzoekende is en zijn kinderen verzorgt.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
Verdachte heeft zijn echtgenote mishandeld. De rechtbank tilt zwaar aan geweld binnen de relationele sfeer. In huis en bij zijn partner behoort men zich veilig te kunnen voelen. Het handelen van verdachte vormt dan ook een ernstige inbreuk op de lichamelijke en psychische integriteit van het slachtoffer.
Dergelijke feiten hebben in het algemeen een grote impact op (het leven van) een slachtoffer, onder meer in de vorm van gevoelens van angst en onveiligheid.
Ten voordele van de verdachte heeft de rechtbank meegewogen dat hij niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen en verdachte een behandeling heeft ondergaan bij De Waag welke met goed gevolg is afgesloten.
Hoewel de rechtbank verdachte van het onder 2 ten laste gelegde feit vrijspreekt, is zij van oordeel dat de straf zoals door de officier van justitie is gevorderd passend en geboden is.
De rechtbank is in dit geval van oordeel dat een taakstraf noodzakelijk is, omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. De rechtbank heeft hierbij meegewogen dat het geweld zich gedurende twee dagen zich heeft voortgedaan.
De rechtbank zal een deel van de werkstraf voorwaardelijk opleggen teneinde verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen en om de ernst van het bewezen verklaarde feit te benadrukken
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 4 oktober 2010;
- een de verdachte betreffend adviesrapport d.d. 15 oktober 2010 uitgebracht door P. Leek, reclasseringswerker van de Reclassering Nederland;
- een de verdachte betreffend reclasseringsadvies d.d. 7 april 2010 uitgebracht door J. Hoekstra, reclasseringwerker van de Reclassering Nederland;
- een de verdachte betreffend adviesrapport d.d. 19 januari 2010 uitgebracht door P. Leek, reclasseringswerker van de Reclassering Nederland.
10. TOEPASSELIJKHEID WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 27 van het Wetboek van Strafrecht.
11. BESLISSING
De rechtbank:
verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan en verklaart verdachte derhalve strafbaar;
veroordeelt verdachte tot een taakstraf, te weten de werkstraf het verrichten van onbetaalde arbeid gedurende 60 uren;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet of niet naar behoren verricht, de taakstraf wordt vervangen door 30 dagen hechtenis, althans een aantal dagen hechtenis dat evenredig is aan het niet verrichte aantal uren taakstraf;.
bepaalt dat de tijd, door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, berekend naar de maatstaf van 2 uren taakstraf per dag;
bepaalt dat van de taakstraf een gedeelte, groot 40 uren, niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond van het feit dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 jaar aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Aldus gewezen door mr. M.C.P. de Ridder, voorzitter, mr. M. Iedema en mr. W.F. Roelink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.G. Dees als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 november 2010.
Mr. W.F. Roelink voornoemd was buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.