ECLI:NL:RBZLY:2010:BO3320

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
21 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07.660146-10; 22.001377-07 (tul)
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gebruik van verklaringen van medeverdachten in strafzaken met gelijktijdige behandeling

In de strafzaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte, die op 21 oktober 2010 door de Rechtbank Zwolle-Lelystad werd behandeld, zijn drie inbraken ten laste gelegd. Het onderzoek ter terechtzitting vond plaats op 24 augustus en 7 oktober 2010. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. W.S. Ludwig, en de verdediging door raadsman mr. J.B. Boone. De verdachte werd beschuldigd van diefstal met braak in de bedrijfsruimten van drie slachtoffers. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging. De rechtbank heeft de verklaringen van medeverdachten en getuigen beoordeeld, waarbij het discriminatieverweer van de verdediging werd verworpen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de feiten 1 en 2, maar sprak hem vrij van feit 3. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 134 dagen, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis had doorgebracht. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze niet correct was ingediend. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan meerdere inbraken, waarbij hij samen met medeverdachten handelde. De rechtbank heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke veroordeling toegewezen, omdat de verdachte zich tijdens de proeftijd opnieuw schuldig had gemaakt aan strafbare feiten.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE – LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnummers: 07.660146-10; 22.001377-07 (tul) [P]
Uitspraak: 21 oktober 2010
VONNIS IN DE STRAFZAAK VAN:
het openbaar ministerie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres],
thans (uit andere hoofde) verblijvende in de [P.I.].
1. HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 24 augustus 2010 en 7 oktober 2010.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. W.S. Ludwig, en van hetgeen door de raadsman van verdachte, mr. J.B. Boone, advocaat te Wijk bij Duurstede, en de verdachte naar voren is gebracht.
2. DE TENLASTELEGGING
De verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 10 mei 2010 in de gemeente [plaats] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een bedrijfs- en/of kantoorruimte van [slachtoffer 1] (gevestigd op de [adres]) heeft weggenomen (onder andere)
- een zwarte laptop in een zwarte tas en/of
- een geldbedrag van (in totaal) ongeveer 339 Euro en/of
- twee laptops (merk Toshiba) en/of een laptop (merk HP) en/of twee laptops en/of
- een videocamera (merk Sony TRV 218) en/of
- een kleine camera in een zwart tasje en/of
- een parkeervergunning ten name van [persoon] en/of
- twee boekenbonnen en/of twee oranjebonnen en/of twee waardebonnen van Bol.com, elk ter waarde van ongeveer 25 Euro,
in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
2.
hij op of omstreeks 10 mei 2010 in de gemeente [plaats] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een bedrijfs- en/of kantoorruimte van de [slachtoffer 2] (gevestigd op de [adres]) heeft weggenomen (onder andere)
- een camera (merk Sony) in een zwarte koffer en/of
- vijf mobiele telefoons (merk Nokia) en/of
- vier laptops (merk Fujitsu Siemens) in een laptoptas (merk Targus) en/of
- een geldbedrag van (in totaal) ongeveer 89 Euro en/of
- een beamer (merk Dataview E231) en/of
- een beamer (merk Toshiba tdp-p4) en/of
- laptop (merk Compaq) in een laptoptas (merk Sundex) en/of
- vijf Iris-cadeaubonnen en/of dinerbonnen, elk ter waarde van 10 Euro en/of
- een pakje kauwgom (merk Stimorol),
in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan de [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
3.
hij op of omstreeks 10 mei 2010 in de gemeente [plaats] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een bedrijfs- en/of kantoorruimte van [slachtoffer 3] (gevestigd op de [adres]) heeft weggenomen (onder andere)
- een geldbedrag van (in totaal) ongeveer 558 Euro en/of
- een cheque van 'Bank of Baroda (Tanzania) Limited' ten name van ETS ter waarde van 225 Euro,
in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
De rechtbank verbetert in de tenlastelegging een aantal kennelijke schrijffouten. De verdachte wordt blijkens het onderzoek ter terechtzitting daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
3. DE VOORVRAGEN
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN
Vaststaande feiten
Op 10 mei 2010 krijgen [verbalisant 1] en [verbalisant 2] een inbraakmelding op het [adres] te [plaats] waar zich het bedrijfspand [bedrijfspand] bevindt.
Verbalisanten zetten hierop met collega’s de [bedrijfspand] af, zodat mogelijke daders in de [bedrijfspand] worden omsingeld dan wel ingesloten. Na doorzoeking van de [bedrijfspand] worden op het dak drie personen aangetroffen. Vervolgens worden twee van deze personen aangehouden, te weten medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2]. Een van de drie personen weet te ontkomen door van het dak af te springen op een lager gelegen dak. Deze persoon – met een tenger postuur, donker haar en gekleed in een blauwe spijkerbroek en een zwarte jas – vlucht richting het stadspark.
[verbalisant 3] verneemt via de portofoon dat een persoon met een Marokkaans uiterlijk – gekleed in het donker en een jas met capuchon – is ontkomen aan aanhouding door van het dak te springen. [verbalisant 3] rijdt vervolgens op zijn dienstmotor richting het stadspark waar hij wordt aangesproken door twee personen, te weten [getuige 1] en [getuige 2]. Zij verklaren dat een persoon uit de bosjes in het stadspark is gekomen, waarna zij [verbalisant 3] deze persoon aanwijzen. [verbalisant 3] ziet hierop een persoon die voldoet aan het signalement van de derde persoon. [verbalisant 3] ziet deze persoon lopen in de richting van het politiebureau. Uiteindelijk wordt deze persoon door – via de portofoon gealarmeerde – [verbalisant 4] en [verbalisant 5] liggend op de grond op de scheiding van de berm en het riet aangetroffen en vervolgens aangehouden. Deze persoon blijkt [verdachte] te zijn.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie acht de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend te bewijzen, op basis van de gedane aangiftes, de bekennende verklaring van de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] ten aanzien de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] en de processen-verbaal van politie. Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde feit acht de officier van justitie mede redengevend dat de medeverdachte [medeverdachte 1] ter terechtzitting heeft verklaard dat een mededader mogelijk op de vijfde verdieping heeft ingebroken. Hierbij komt dat de officier van justitie geloof hecht aan de verklaringen van medeverdachte [medeverdachte 1] dat de verdachte de derde persoon is die bij de inbraken betrokken was.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van de aan verdachte ten laste gelegde feiten. De raadsman heeft uitdrukkelijk overwogen dat allereerst wettig bewijs aanwezig dient te zijn alvorens de rechtbank de overtuiging zou kunnen bekomen dat verdachte de hem ten laste gelegde feiten heeft begaan. De overtuiging van de rechtbank is derhalve niet leidend.
Deze rechtbank heeft bij beschikking van 22 september 2010 de voorlopige hechtenis van verdachte opgeheven, aangezien ernstige twijfel is gerezen over de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] die een belangrijk bestanddeel vormt van de tegen verdachte gewezen verdenking. De rechtbank heeft derhalve op 22 september 2010 reeds een oordeel gegeven omtrent de verdenking jegens verdachte en heeft tevens een oordeel gegeven over de kwaliteit van de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1]. De rechtbank kan thans niet meer komen tot een bewezenverklaring van de aan verdachte ten laste gelegde feiten.
Uit het door de [verbalisant 1] opgegeven signalement blijkt niet dat de ontkomen derde persoon een Marokkaans uiterlijk heeft. Later wordt er melding gemaakt van een Marokkaans uiterlijk, omdat verdachte is gezien in het stadspark. Dit is keiharde discriminatie.
Uit niets blijkt dat verdachte bij de inbraken betrokken is. Enkel medeverdachte [medeverdachte 1] heeft verklaard dat verdachte de derde persoon was bij de inbraken, maar nadien is [medeverdachte 1] daar uitdrukkelijk op teruggekomen. De motivering van [medeverdachte 1] waarom hij in eerste instantie verdachte als dader heeft aangewezen is helder waardoor de raadsman de latere verklaring van [medeverdachte 1] – dat hij verdachte niet kent en dat verdachte niet betrokken was bij de inbraken – geloofwaardig acht.
Het oordeel van de rechtbank
Het verweer van de raadsman dat de verklaring van [medeverdachte 1] - waarin hij verdachte aanwijst als mededader - niet voor het bewijs gebezigd kan worden, aangezien de rechtbank zich reeds bij beschikking van 22 september 2010 heeft uitgelaten omtrent de waarde daarvan, wordt door de rechtbank verworpen, reeds omdat deze stelling niet is gebaseerd op enig wettelijk voorschrift.
Ook het door de raadsman gevoerde discriminatieverweer, inhoudende dat de verdachte mogelijk zou zijn aangehouden op grond van discriminatie jegens personen met een Marokkaans uiterlijk, wordt door de rechtbank verworpen, aangezien de raadsman daaraan geen - gewenste - rechtsgevolgen heeft verbonden.
Ter beantwoording van de vraag of de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard acht de rechtbank het volgende van belang.
Nadat medeverdachte [medeverdachte 1] vanaf zijn aanhouding had gezwegen, heeft hij bij de rechter-commissaris d.d. 12 mei 2010 in volle omvang omtrent zijn eigen rol in het geheel verklaard, alsmede dat hij de inbraken heeft begaan met [medeverdachte 2] en [verdachte]. Op 26 mei 2010 is medeverdachte [medeverdachte 1] in raadkamer gehoord naar aanleiding van de vordering tot gevangenhouding alwaar hij zijn verklaring met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte niet heeft herroepen. Op 8 juni 2010 heeft medeverdachte [medeverdachte 1] bij de politie verklaard dat hij de personen met wie hij de inbraken heeft gepleegd reeds heeft genoemd. Gelet hierop is medeverdachte [medeverdachte 1] vanaf 12 mei 2010 tot en met 8 juni 2010 meerdere keren in de gelegenheid geweest om zijn verklaring – dat verdachte betrokken was bij de inbraken – te herroepen. Daarnaast had medeverdachte [medeverdachte 1], eventueel via zijn raadsman, te allen tijde de politie op de hoogte kunnen stellen van het feit dat verdachte toch niet betrokken was bij de inbraken.
Medeverdachte [medeverdachte 1] is eerst op 24 augustus 2010, pas nadat zijn voorlopige hechtenis ter terechtzitting was opgeheven, teruggekomen op zijn verklaring dat verdachte een van zijn mededaders was bij de inbraken. Gelet op het vorenstaande gaat de rechtbank uit van de juistheid van de eerste verklaring(en) van medeverdachte [medeverdachte 1] dat verdachte betrokken is geweest bij de inbraken en hecht zij geen waarde aan de latere intrekking daarvan.
Gelet op deze eerste verklaring(en) van medeverdachte [medeverdachte 1] , alsmede
de ter terechtzitting afgelegde bekennende verklaring van [medeverdachte 2], de aangifte van [persoon] namens [slachtoffer 1] en de aangifte van [persoon] namens de [slachtoffer 2] , acht de rechtbank de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit die verklaringen genoegzaam dat verdachte in vereniging met anderen in de panden in gebruik bij [slachtoffer 1] en de [slachtoffer 2] heeft ingebroken en de in de bewezenverklaringen opgenomen goederen heeft weggenomen.
Op grond van het vorenstaande acht de rechtbank eveneens het onder 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. Zij baseert haar oordeel ten aanzien van dit feit tevens op de aangifte van [persoon] namens [slachtoffer 3] te [plaats] en de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] ter terechtzitting dat hij het niet uitgesloten acht dat een van zijn mededaders het geldbedrag en de cheque op die vijfde etage hebben weggenomen.
5. DE BEWEZENVERKLARING
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1, 2 en 3 ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
1.
hij op 10 mei 2010 in de gemeente [plaats] tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een bedrijfs- en/of kantoorruimte van [slachtoffer 1] (gevestigd op de [adres]) heeft weggenomen (onder andere)
- een zwarte laptop in een zwarte tas en
- een geldbedrag van in totaal ongeveer 339 Euro en
- twee laptops (merk Toshiba) en een laptop (merk HP) en twee laptops en
- een videocamera (merk Sony TRV 218) en
- een kleine camera in een zwart tasje en
- een parkeervergunning ten name van [persoon] en
- twee boekenbonnen en twee oranjebonnen en twee waardebonnen van Bol.com, elk ter waarde van ongeveer 25 Euro,
geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], waarbij verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft en de weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak en verbreking.
2.
hij op 10 mei 2010 in de gemeente [plaats] tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een bedrijfs- en/of kantoorruimte van de [slachtoffer 2] (gevestigd op de [adres]) heeft weggenomen (onder andere)
- een camera (merk Sony) in een zwarte koffer en
- mobiele telefoons en
- laptops en
- een geldbedrag van (in totaal) ongeveer 89 Euro en
- een beamer en
- een beamer en
- Iris-cadeaubonnen, elk ter waarde van 10 Euro
geheel of ten dele toebehorende aan de [slachtoffer 2], waarbij verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft en de weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak en verbreking.
3.
hij op 10 mei 2010 in de gemeente [plaats] tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een bedrijfs- en/of kantoorruimte van [slachtoffer 3] (gevestigd op de [adres]) heeft weggenomen
- een geldbedrag van (in totaal) ongeveer 558 Euro en
- een cheque van 'Bank of Baroda (Tanzania) Limited' ten name van ETS,
geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 3], waarbij verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft en de weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak en verbreking.
Van het 1, 2, en 3 meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
6. DE STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZENVERKLAARDE
Er zijn geen feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van de bewezenverklaarde feiten uitsluiten.
7. DE KWALIFICATIE
Het bewezene levert op:
Feit 1, 2 en 3, telkens:
Diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en verbreking, strafbaar gesteld bij artikel 311 juncto artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht.
8. DE STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE
Er zijn geen feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is derhalve strafbaar.
9. DE STRAFOPLEGGING
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen ten aanzien van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten tot een gevangenisstraf voor de duur van 131 dagen, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich onthouden van een standpunt ten aanzien van een eventuele strafoplegging gezien zijn gevorderde vrijspraak voor alle aan verdachte ten laste gelegde feiten.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
Verdachte heeft op één avond een drietal bedrijfsinbraken gepleegd met twee mededaders. Daarmee heeft verdachte in korte tijd veel schade en overlast veroorzaakt en een inbreuk gemaakt op de eigendomsrechten van de slachtoffers.
De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij zo makkelijk op pad gaat om meerdere van dergelijke feiten te plegen. Verdachte handelde slechts uit persoonlijk financieel gewin en heeft de schade die hij berokkende aan de slachtoffers daarbij op de koop toe genomen.
De rechtbank is in dit geval van oordeel dat een deels onvoorwaardelijke vrijheidsstraf noodzakelijk is, omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, gelet ook op het strafrechtelijk verleden van de verdachte, door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten voeren, acht de rechtbank niet aanwezig.
De rechtbank heeft bij de afweging van de hoogte van de vrijheidsstraf aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg van de Voorzitters van de Strafsectoren (LOVS). Het LOVS heeft als oriëntatiepunt voor straftoemeting ten aanzien van strafzaken zoals thans aan de orde vijf weken onvoorwaardelijke gevangenisstraf vastgesteld. Daarbij gaat het om eenvoudige inbraken (met beperkte braakschade) in objecten, niet zijnde woningen, waarbij de waarde van de ontvreemde voorwerpen zich beperkt tot ten hoogste enkele duizenden euro’s en bestaat uit bijvoorbeeld de personeelspot, snoep, een pc en enige geluidsapparatuur. Het gaat daarbij om gevallen waarin er geen sprake is van recidive of waarin verdachte langer dan twee jaar geleden is veroordeeld voor een soortgelijk feit. Verdachte is echter in 2010 veroordeeld, waarvan thans de vordering tot tenuitvoerlegging wordt gevorderd, voor onder meer een diefstal met geweld.
Gezien het voorgaande acht de rechtbank de door de officier van justitie gevorderde straf passend en geboden.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 20 september 2010;
- een de verdachte betreffend reclasseringsrapport d.d. 27 augustus 2010 uitgebracht door M. Groeneveld, reclasseringswerker van de Reclassering Nederland.
10. BENADEELDE PARTIJEN
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] – hoofdelijk – tot een bedrag van € 945,00, te weten de vordering zoals gesteld met uitzondering van de in post 4 genoemde ladeblokken, alsmede oplegging van de maatregel tot schadevergoeding ten behoeve van dit slachtoffer tot voornoemd bedrag.
De officier van justitie heeft gevorderd de benadeelde partij [slachtoffer 3] niet-ontvankelijk te verklaren, aangezien niet vastgesteld kan worden of degene die het “voegingsformulier benadeelde partij in het strafproces” heeft ondertekend daartoe gemachtigd was.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich onthouden van een standpunt omtrent de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3], aangezien de raadsman vrijspraak van de ten laste gelegde feiten heeft bepleit.
Het oordeel van de rechtbank
1. Voor aanvang van de terechtzitting heeft [slachtoffer 1] zich als benadeelde partij in dit geding gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van schade ten gevolge van het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde feit. De hoogte van die schade wordt door de benadeelde partij begroot op een bedrag van € 1.845,00.
Uit het “voegingsformulier benadeelde partij in het strafproces” blijkt niet wie de gemachtigde van de benadeelde is, aangezien dit op het voegingsformulier onder het kopje “gemachtigde van de benadeelde” niet is vermeld. Uit de door de benadeelde partij bijgevoegde stukken maakt de rechtbank op dat [persoon] alleen en zelfstandig bevoegd is de stichting [slachtoffer 1] te vertegenwoordigen. Uit de bijgevoegde stukken blijkt dat [persoon 2] namens de benadeelde partij het genoemde voegingsformulier heeft ondertekend. Boven de handtekening van [persoon 2] staat een handtekening van een onbekend gebleven persoon. Nu de rechtbank niet kan afleiden door wie deze (onbekende) handtekening is geplaatst, is onvoldoende aangetoond dat [persoon 2] de benadeelde partij (rechtmatig) vertegenwoordigt en door wie [persoon 2] is aangewezen om de benadeelde partij als gemachtigde in deze procedure te vertegenwoordigen.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is.
2. Voor aanvang van de terechtzitting heeft [slachtoffer 3] zich als benadeelde partij in dit geding gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van schade ten gevolgde van het aan verdachte onder 3 ten laste gelegde feit. De hoogte van die schade wordt door de benadeelde partij begroot op een bedrag van € 971,33.
Op het “voegingsformulier benadeelde partij in het strafproces” blijkt niet wie de gemachtigde van de benadeelde is, aangezien dit op het voegingsformulier onder het kopje “gemachtigde van de benadeelde” niet is vermeld. Namens de benadeelde heeft [persoon] het voegingsformulier ondertekend.
Uit de door de benadeelde partij bijgevoegde stukken maakt de rechtbank op dat [persoon] directeur en alleen en zelfstandig bevoegd is [slachtoffer 3 BV ] – die enig aandeelhouder is van [slachtoffer 3] – te vertegenwoordigen. Gezien de keten van bestuurders die blijkt uit het uittreksel uit het handelsregister van de Kamers van Koophandel acht de rechtbank voldoende aangetoond dat [persoon] bevoegd is de benadeelde partij [slachtoffer 3] te vertegenwoordigen.
De vordering van de benadeelde partij wordt evenwel niet-ontvankelijk verklaard, om de reden dat de op de vordering genoemde schadeposten, te weten de cheque en het geld, onder de medeverdachte [medeverdachte 2] in beslag zijn genomen. De rechtbank is van oordeel dat voor schadevergoeding in aanmerking komt de materiële schade die het rechtstreekse gevolg is van de inbraak. Nu op voorshands niet aangenomen kan worden dat er schade is ontstaan aangezien de gevorderde materiële schade zich onder de in beslag genomen goederen bevindt, acht de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering omdat de vordering niet van zo eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in dit strafgeding. De benadeelde partij kan haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
11. VORDERING TENUITVOERLEGGING VOORWAARDELIJKE VEROORDELING
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 22.001377-07 toe te wijzen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman zich onthouden van een standpunt omtrent de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke veroordeling gezien de door de raadsman bepleitte vrijspraak van de ten laste gelegde feiten.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop kan de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen.
Gelet op het voorgaande en op het bepaalde in artikel 14g van het Wetboek van Strafrecht acht de rechtbank termen aanwezig de tenuitvoerlegging te gelasten van de in de zaak met parketnummer 22.001377-07 door het gerechtshof te ’s-Gravenhage bij vonnis d.d. 22 maart 2010 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden.
12. TOEPASSELIJKHEID WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14g, 14h, 14i, 14j, 27, 57, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
13. BESLISSING
De rechtbank:
verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan en verklaart verdachte derhalve strafbaar;
veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 134 dagen;
bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
De benadeelde partijen
1. bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] in de vordering niet ontvankelijk is en dat deze vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
2. bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 3] in de vordering niet ontvankelijk is en dat deze vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
Vordering tot tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling
wijst de vordering toe;
gelast de tenuitvoerlegging van de in de zaak met parketnummer 22.001377-07 door het gerechtshof te ’s-Gravenhage bij vonnis d.d. 22 maart 2010 voorwaardelijk aan verdachte opgelegde straf, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden.
Aldus gewezen door mr. R.M. van Vuure, voorzitter, mr. E.W. Akkerman en mr. F.H. Schormans, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.G. Dees, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 oktober 2010.
Mr. Schormans voornoemd was buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.