ECLI:NL:RBZLY:2010:BO3014

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
28 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07.660112-10 (P) + 07.602918-09 (VTVV)
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling en bedreiging met een stanleymes in Almere

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 28 oktober 2010, stond de verdachte terecht voor de poging tot zware mishandeling en bedreiging met een stanleymes. De feiten vonden plaats op 3 april 2010 in Almere, waar de verdachte de aangever, [slachtoffer], met zijn elleboog tegen het hoofd stak en met een stanleymes in de richting van de aangever stak. De rechtbank oordeelde dat het steken met het mes, waarbij slechts één centimeter van het mes naar buiten stak, niet voldeed aan de criteria voor poging tot zware mishandeling. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het primair ten laste gelegde, maar achtte het subsidiair ten laste gelegde, namelijk de bedreiging met zware mishandeling, wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank baseerde haar oordeel op de verklaringen van de aangever en een getuige, [naam beveiligingsbeambte], die de situatie observeerde. De verdachte werd als verminderd toerekeningsvatbaar beschouwd, wat werd bevestigd door gedragskundige rapportages. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 120 dagen, waarvan 50 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Tevens werd het in beslag genomen stanleymes verbeurd verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector strafrecht
Parketnummers: 07.660112-10 (P) + 07.602918-09 (VTVV)
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 28 oktober 2010
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
zonder vaste woon- of verblijfplaats,
thans verblijvende bij de [verblijfplaats].
1 HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg. Het onderzoek is aangevangen ter openbare terechtzitting van 8 juli 2010, waar verdachte en mr. E.R.J. Helmantel, advocaat te Dronten zijn verschenen. Het onderzoek is op voornoemde terechtzitting geschorst tot de terechtzitting van 2 september 2010.
Op 2 september 2010 is het onderzoek hervat, waarbij verdachte en mr. S.C. Scherpenhuysen, advocaat te Dronten zijn verschenen. Er is een aanvang gemaakt met de inhoudelijke behandeling en vervolgens is het onderzoek ter terechtzitting geschorst tot de terechtzitting van 14 oktober 2010.
Op 14 oktober 2010 is het onderzoek hervat. De verdachte is verschenen, bijgestaan door zijn raadsvrouw S.C. Scherpenhuysen. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. B.E.M. van de Ven en van de standpunten door de raadsvrouw van verdachte naar voren gebracht.
2 DE TENLASTELEGGING
De verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 03 april 2010 in de gemeente Almere ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met zijn elleboog tegen het hoofd van die [slachtoffer] heeft gestoken en/of (vervolgens) met een (Stanley)mes heeft gestoken in de hand(en) en/of arm(en), althans in het lichaam van die [slachtoffer] en/of die [slachtoffer] tegen/door een ruit/raam heeft geduwd, althans tegen het lichaam heeft geduwd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 1. niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 03 april 2010 in de gemeente Almere opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]), met zijn elleboog tegen het hoofd van die [slachtoffer] heeft gestoken en/of (vervolgens) met een (Stanley)mes heeft gestoken in de hand(en) en/of arm(en), althans in het lichaam van die [slachtoffer] en/of die [slachtoffer] tegen door een ruit/raam heeft geduwd, althans tegen het lichaam heeft geduwd, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2.
hij op of omstreeks 03 april 2010 in de gemeente Almere, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend met een (Stanley)mes stekende en/of zwaaiende bewegingen gemaakt in de richting van voornoemde [slachtoffer], die zich op korte afstand van hem verdachte bevond;
De rechtbank verbetert in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten. De verdachte wordt blijkens het onderzoek ter terechtzitting daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
3 DE VOORVRAGEN
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN
4.1 Inleiding
De rechtbank neemt het navolgende, hetgeen niet betwist is, als vaststaand aan:
Ten aanzien van de feiten:
De heer [slachtoffer] doet op 4 april 2010 aangifte van een poging zware mishandeling en belediging diezelfde dag gepleegd.
Hij verklaarde op 3 april 2010 rond middernacht in de Burger King in Almere te zijn aangevallen door een man. Nadat deze man aangever eerst beledigd had, ontstond er een vechtpartij waarbij over en weer geduwd werd. Beide mannen zijn door een ruit van de Burger King gevallen.
Aangever heeft het letsel wat hij had opgelopen laten behandelen in het ziekenhuis. Op 5 augustus 2010 verklaarde aangever nog steeds pijn te hebben aan zijn rechteroog.
Verdachte is op heterdaad aangehouden.
4.2 Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1. primair en 2. ten laste gelegde met uitzondering van de stekende en zwaaiende bewegingen veroordeeld wordt. Zij heeft daartoe verwezen naar de aangifte van [slachtoffer], de verklaring van beveiligingsbeambte [naam beveiligingsbeambte] en de camerabeelden. De verklaring van verdachte dat hij het stanleymes pas in de stationshal uit zijn jaszak heeft gehaald om te controleren of hij al zijn spullen nog had, acht de officier van justitie ongeloofwaardig. Verdachte heeft door met het mes te slaan de aanmerkelijke kans aanvaard dat de heer [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
4.3 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft een algehele vrijspraak bepleit. Zij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte geen mes heeft gebruikt. Getuige [naam beveiligingsbeambte] verklaart niet dat hij het mes al tijdens de worsteling heeft gezien noch dat verdachte daarmee gestoken heeft. De aanwezigheid van het mes kan zodoende niet bewezen worden verklaard. Voor wat betreft het door verdachte bekende duwen, is er geen sprake van opzettelijke mishandeling. Verdachte had geen opzet op het door de ruit duwen van aangever [slachtoffer].
4.4 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft kennisgenomen van de inhoud van de stukken van het onderliggende strafdossier en van hetgeen bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gebracht.
Ten aanzien van feit 1:
De rechtbank ziet zich voor de vraag geplaatst of verdachte ten tijde van de worsteling met [slachtoffer] een stanleymes heeft gebruikt en zo ja of dit gebruik van het stanleymes de onder 1.primair ten laste gelegde poging zware mishandeling oplevert.
Dienaangaande overweegt de rechtbank als volgt.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting volgt dat er met betrekking tot het gebruik van het stanleymes door verdachte een tweetal verklaringen gebezigd kunnen worden voor het bewijs, te weten de aangifte van [slachtoffer] en de getuigenverklaring van [naam beveiligingsbeambte] Aangever [slachtoffer] verklaart dat verdachte nadat hij aangever beledigd had een stanleymes uit zijn jaszak haalde en daarmee instak op aangever. Aangever heeft dit steken proberen af te weren waardoor er een worsteling ontstond waarna beide mannen door het raam van de Burger King vielen en in de stationshal van het Centraal Station in Almere belandden. Getuige [naam beveiligingsbeambte] verklaart vervolgens dat hij als buitengewoon opsporingsambtenaar van de NS in de stationshal stond toen aangever en verdachte door de ruit van de Burger King vielen. Hij en zijn collega zijn erop afgelopen en wilden de mannen uit elkaar halen. Vervolgens zag getuige [naam beveiligingsbeambte] dat verdachte een stanleymes in zijn hand had. Er stak ongeveer één centimeter mes naar buiten.
De verklaring van verdachte dat hij het stanleymes pas in de stationshal uit zijn jaszak heeft gehaald om te controleren of hij zijn mes nog had, acht de rechtbank gezien voorgaande verklaringen ongeloofwaardig.
Gelet op de aangifte en getuigenverklaring is de rechtbank van oordeel dat verdachte tijdens de worsteling met aangever [slachtoffer] een stanleymes heeft gebruikt en daarmee heeft gestoken. Dit steken levert echter niet het onder 1.primair ten laste gelegde op nu getuige [naam beveiligingsbeambte] heeft verklaard dat er slechts één centimeter mes naar buiten stak. Door te steken met een stanleymes waarvan één centimeter naar buiten stak heeft verdachte niet de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
De rechtbank zal verdachte derhalve vrijspreken van het onder 1. primair ten laste gelegde.
De rechtbank acht het onder 1. subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. Zij overweegt daartoe dat verdachte ter terechtzitting van 2 september 2010 heeft bekend dat er over en weer geduwd is. Dat zijn opzet niet was gericht op het door het raam duwen van [slachtoffer] doet niet ter zake. Verdachte heeft opzettelijk aangever geduwd en vervolgens zijn beide mannen als gevolg van de worsteling waarin zij verkeerden door het raam gevallen.
Voornoemde verklaring van verdachte, de aangifte van [slachtoffer] en de getuigenverklaring van [naam beveiligingsbeambte] zijn voor de rechtbank redengevend om het onder 1. subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen te verklaren.
Ten aanzien van feit 2:
De rechtbank is van oordeel dat het onder 2. ten laste gelegde op grond van de aangifte van [slachtoffer] en de verklaring van getuige [naam beveiligingsbeambte] wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
Gezien het handelen van verdachte, zoals dit hiervoor is besproken onder het onder 1. ten laste gelegde, is de rechtbank van oordeel dat verdachte door met een stanleymes stekende bewegingen te maken in de richting van aangever [slachtoffer] bedreigend heeft gehandeld jegens aangever. Bij [slachtoffer] kon de redelijke vrees ontstaan dat hij voor zwaar lichamelijk letsel moest vrezen.
De rechtbank merkt hierbij op dat niet vereist is dat de bedreiging in het concrete geval een dusdanige indruk heeft gemaakt dat er daadwerkelijk vrees is opgetreden. De bedreiging moet van dien aard zijn en onder dusdanige omstandigheden geuit dat deze in het algemeen een redelijke vrees kan doen opwekken.
Ten aanzien van het onder 1. subsidiair en 2. bewezenverklaarde is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van eendaadse samenloop nu dit één feitencomplex betreft, dat valt onder meerdere strafbepalingen. De rechtbank zal daar bij de strafoplegging rekening mee houden.
5 BEWEZENVERKLARING
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1.
op 3 april 2010 in de gemeente Almere, opzettelijk mishandelend een persoon, te weten [slachtoffer], met een stanleymes heeft gestoken in het lichaam van die [slachtoffer] en die [slachtoffer] tegen het lichaam heeft geduwd, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
2.
op 3 april 2010 in de gemeente Almere, [slachtoffer] heeft bedreigd met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend met een stanleymes stekende bewegingen gemaakt in de richting van voornoemde [slachtoffer], die zich op korte afstand van hem verdachte bevond.
Van het meer of anders ten laste gelegde zal verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
6 KWALIFICATIE
Het bewezene levert op:
Feit 1, subsidiair:
Mishandeling, strafbaar gesteld bij artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Feit 2:
Bedreiging met zware mishandeling, strafbaar gesteld bij artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht.
7 STRAFBAARHEID
De feiten en verdachte zijn strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
8 STRAFOPLEGGING
8.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 200 (tweehonderd) dagen met aftrek van het voorarrest zoals bepaald in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 40 (veertig) dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaren met de bijzondere voorwaarde van reclasseringscontact ook indien dit inhoudt het volgen van een klinische behandeling in de FPA in Franeker voor de duur van maximaal 6 (zes) maanden en/of het volgen va een begeleid wonen-traject.
8.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van de op te leggen straf opgemerkt dat zou moeten worden volstaan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest. Van een voorwaardelijk gedeelte dient te worden afgezien, verdachte kan zelf hulp zoeken bij het Leger des Heils.
8.3 Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
De rechtbank heeft kennis genomen van de over verdachte uitgebrachte gedragskundige rapportages van psychiater drs. M.A. Westerborg, d.d. 17 augustus 2010 en klinisch psycholoog F. van Nunen, d.d. 9 augustus 2010.
Psychiater Westerborg rapporteert dat verdachte een psychiatrische aandoening (schizofrenie met achterdocht) heeft die wordt gekenmerkt door het mechanisme van projectie. Verdachte projecteert vijandige gevoelens in de buitenwereld die hij vervolgens als vijandig en onveilig ervaart. Hij moet zich dan verdedigen maar verdachte beseft niet dat de oplopende spanning de kans op psychische decompensatie vergroot. Ten tijde van het ten laste gelegde was dit ook het geval. Om die reden is verdachte verminderd toerekeningsvatbaar.
Psychiater Van Nunen concludeert eveneens dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is vanwege een persoonlijkheidsstoornis NAO en een paranoïde psychotische stoornis. Deze stoornis speelde verdachte ten tijde van het ten laste gelegde ook parten. Door zijn paranoïde overgevoeligheid voor bedreigingen vanuit de omgeving heeft verdachte het slachtoffer agressief bejegend en is in een (rand)psychotische toestand gereageerd.
De rechtbank neemt deze conclusies over. Bij de strafoplegging zal de rechtbank rekening houden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte.
Beide deskundigen adviseren een plaatsing in een beschermde prikkelarme woonstructuur en daarnaast behandeling met medicatie. Verdachte zou hiertoe tijdelijk geplaatst kunnen worden in een FPA.
De reclassering adviseert in haar rapport d.d. 12 oktober 2010 ook dat verdachte vanwege zijn psychische problemen behandeld wordt in een FPA. Deze behandeling zou gevolgd dienen te worden met een plaatsing in een forensisch instituut voor beschermd wonen. Slechts als dit opgelegd wordt, is reclasseringstoezicht uitvoerbaar en kan het recidiverisico dat nu als hoog gemiddeld wordt ingeschat, verminderd worden. Gezien de directe samenhang van de door de NIFP geconstateerde problematiek, adviseert de reclassering een plaatsing in de FPA te Franeker.
De rechtbank overweegt dat ter zake de onder 1. subsidiair en 2. ten laste gelegde en bewezen verklaarde feiten sprake is van eendaadse samenloop als bedoeld in artikel 55 van het Wetboek van Strafrecht en dat zij – gelet op het bepaalde in voornoemd artikel – bij de bepaling van de strafmaat zal uitgaan van de strafbepaling waarop de zwaarste hoofdstraf is gesteld.
De rechtbank gaat bij de oplegging van de straf uit van de landelijke oriëntatiepunten die er bestaan voor het mishandelen met een wapen waarbij lichamelijk letsel wordt veroorzaakt.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte behandeling behoeft en zal daartoe aan hem een gevangenisstraf opleggen die de mogelijkheid biedt tot het opleggen van een gedeelte daarvan in voorwaardelijke vorm, teneinde een verplicht reclasseringstoezicht en een klinische behandeling in de FPA te Franeker mogelijk te maken
Bij haar beslissing heeft de rechtbank voorts rekening gehouden met een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 22 september 2010.
9 BESLAG
Zowel de officier van justitie als de raadsvrouw heeft niets aangaande het beslag aangevoerd.
De rechtbank is van oordeel dat het onder verdachte in beslag genomen stanleymes verbeurd verklaard dient te worden omdat het een voorwerp betreft waarmee de bewezen verklaarde feiten zijn begaan.
10 VORDERING TENUITVOERLEGGING
De officier van justitie heeft gevorderd dat de proeftijd van de bij vonnis van 20 oktober 2009 opgelegde voorwaardelijke straf met één jaar wordt verlengd.
De raadsvrouw heeft gelet op de door haar bepleitte algehele vrijspraak geconcludeerd tot afwijzing van de vordering tenuitvoerlegging.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan nieuwe strafbare feiten en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop zou de vordering tot tenuitvoerlegging toe kunnen worden gewezen.
De rechtbank is echter van oordeel dat gezien de na te volgen straf de vordering tenuitvoerlegging dient te worden afgewezen.
11 TOEPASSELIJKHEID WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De beslissing berust, behalve de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 27, 33, 33a en 55 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
12 BESLISSING
De rechtbank:
Ten aanzien van de tenlastelegging
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het onder 1. primair ten laste gelegde, zijnde dit niet wettig en overtuigend bewezen;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 5 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart de bewezen verklaarde feiten strafbaar;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 120 (honderdtwintig) dagen waarvan 50 (vijftig) dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* op grond dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit;
* op grond dat verdachte gedurende de proeftijd de navolgende bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarde:
* dat verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen te geven door of namens de Reclassering Nederland, zulks zolang deze instelling dat gedurende de proeftijd nodig oordeelt, ook indien dit inhoudt het volgen van een klinische behandeling in de FPA te Franeker voor de duur van maximaal 6 (zes) maanden en/of het volgen van een begeleid wonen-traject, met opdracht aan die instelling als bedoeld in artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht;
- heft op het geschorste bevel voorlopige hechtenis;
Beslag
- beveelt dat het onder verdachte in beslag genomen Stanleymes verbeurd wordt verklaard;
Vordering tenuitvoerlegging
- wijst de vordering af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.M. van Vuure, voorzitter, mrs. M.A.A. ter Meer-Siebers en M. Iedema, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Doornwaard, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 oktober 2010.
Mrs. Van Vuure en Ter Meer-Siebers, voornoemd waren buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.