RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Parketnummer: 07.690051-10 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 28 oktober 2010
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres].
1 HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg dat in het openbaar heeft plaatsgevonden op 14 oktober 2010. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. G.I. Roos, advocaat te Almere. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. B.E.M. van de Ven en van de standpunten door de raadsman van verdachte naar voren gebracht.
Ter terechtzitting is een schriftelijke slachtofferverklaring van [slachtoffer] voorgelezen.
De verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 mei 2008 tot 1 juni 2009 te Lelystad, (telkens) met [slachtoffer] (geboren op 20 januari 1998), die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, (telkens) een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte (telkens)
- meermalen, althans eenmaal, de (blote) borst(en) van die [slachtoffer] betast en/of vastgepakt en/of gestreeld en/of gekust en/of
- meermalen, althans eenmaal, die [slachtoffer] gezoend en/of getongzoend en/of met zijn tong de lippen en/of tanden van die [slachtoffer] aangeraakt;
althans, indien het vorenstaande onder 1. niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 mei 2008 tot 1 juni 2009 te Lelystad, (telkens) met [slachtoffer] (geboren op 20 januari 1998), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, (telkens) een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, (telkens) bestaande uit
- het meermalen, althans eenmaal, betasten en/of vastpakken en/of strelen en/of kussen van de (blote) borst(en) van die [slachtoffer] en/of
- het meermalen, althans eenmaal, zoenen en/of tongzoenen van die [slachtoffer] en/of met zijn tong de lippen en/of tanden van die [slachtoffer] aangeraakt;
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN
4.1 Inleiding
De rechtbank neemt het navolgende, hetgeen niet betwist is, als vaststaand aan:
Op 12 juni 2009 verklaart [moeder slachtoffer] in een intakegesprek dat haar dochter [slachtoffer] ([voornaam van slachtoffer]), geboren op 20 januari 1998, haar heeft verteld dat een vriend van de familie, [verdachte] haar drie á vier keer heeft betast. Dit deed hij tijdens het uitlaten van zijn honden en één keer tijdens het darten. Hij betastte haar aankomende borsten over haar kleding heen en wreef ook over haar blote borst.
Na het intakegesprek doet mevrouw [moeder slachtoffer] op 25 juni 2009 aangifte van seksueel misbruik van haar toen elfjarige dochter. In een aanvullende verklaring geeft mevrouw [moeder slachtoffer] aan dat haar dochter haar tevens heeft verteld dat [verdachte] haar in de keuken op de mond had gekust en daarbij zijn tong in haar mond had gestopt. Bovendien zou [verdachte], volgens [slachtoffer], terwijl zij en haar broer darts bij hem speelden, haar op haar blote borsten gekust hebben. Dit kussen op de borsten was, volgens mevrouw [moeder slachtoffer], rond maart of april 2009.
[slachtoffer] wordt op 22 september 2009, met toestemming van de officier van justitie en haar ouders, gehoord. Zij verklaarde dat [verdachte] haar meerdere malen op haar mond heeft gezoend, dat hij - waarschijnlijk tijdens oud en nieuw 2008/2009 - haar blote borst heeft gezoend en haar een kus op haar mond heeft gegeven waarbij hij zijn tong in haar mond heeft gedaan. Daarnaast heeft zij verklaard dat [verdachte] meerdere malen, tijdens het uitlaten van zijn honden, over haar (blote) borst(en) heeft gewreven.
Nader onderzoek heeft geleid tot de aanhouding van verdachte.
Verdachte heeft bij de politie een grotendeels bekennende verklaring afgelegd, hij ontkent zich schuldig te hebben gemaakt aan het geven van een tongzoen. Deze verklaring heeft verdachte tijdens de terechtzitting van 14 oktober 2010 in grote lijnen herhaald.
De rechtbank overweegt dat het beginpunt van de periode genoemd in de tenlastelegging is vast te stellen uit de zich in het dossier bevindende verklaringen. De rechtbank verwijst daartoe naar de verklaringen van getuige [naam getuige] en verdachte . Getuige [naam getuige] verklaart immers dat zijn gezin sinds mei 2008 meer bevriend raakte met verdachte en zijn vrouw en zij bij elkaar thuis kwamen. Verdachte complementeert dit door te verklaren dat [slachtoffer] ergens in de zomer van 2008 voor het eerst meeging met het uitlaten van zijn honden. Hiermee staat het beginpunt van de ten laste gelegde periode van 1 mei 2008 vast.
4.2 Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde veroordeeld wordt. Zij heeft daartoe verwezen naar de aangifte en aanvullende verklaring van mevrouw [moeder slachtoffer], de bekennende verklaring van verdachte en het studioverhoor van [slachtoffer]. Met betrekking tot het tongzoenen heeft de officier van justitie aangevoerd dat de verklaring van [slachtoffer] authentiek en betrouwbaar is. Het door verdachte aanraken van de tanden met zijn tong kan gekwalificeerd worden als seksueel binnendringen in de zin van artikel 244 van het Wetboek van Strafrecht.
4.3 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat van het primair ten laste gelegde vrijgesproken dient te worden vanwege het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. Verdachte ontkent dat hij [slachtoffer] een tongzoen heeft gegeven. Zodoende kan er niet gesproken worden van seksueel binnendringen. Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde heeft de verdediging zich gerefereerd.
4.4 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft kennisgenomen van de inhoud van de stukken van het onderliggende strafdossier en van hetgeen bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gebracht.
In deze strafzaak ziet de rechtbank zich voor de vraag geplaatst of verdachte zich in de periode van 1 mei 2008 tot 1 juni 2009 heeft schuldig gemaakt aan het seksueel binnendringen van het lichaam, als bedoeld in artikel 244 van het Wetboek van Strafrecht, van [slachtoffer] ([slachtoffer]) terwijl zij de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt.
Door verdachte wordt niet ontkend dat hij [slachtoffer] heeft gezoend op de mond en op haar blote borsten. Tevens erkent verdachte haar borsten te hebben betast en gestreeld.
Betwist wordt echter dat verdachte [slachtoffer] een tongzoen heeft gegeven.
De rechtbank is echter van oordeel dat uit de verklaringen van verdachte en het studioverhoor van [slachtoffer] vast te stellen is dat verdachte haar in voornoemde periode een tongzoen heeft gegeven. Zij overweegt daartoe het navolgende:
[slachtoffer] verklaart over de desbetreffende tongzoen dat zij samen met verdachte in de keuken stond, verdachte haar kuste en in één keer zijn tong in haar mond stak. Zijn tong was er ineens. De manier waarop [slachtoffer] tijdens haar studioverhoor verklaart over dit zoenen is authentiek en gedetailleerd en acht de rechtbank daardoor betrouwbaar.
Verdachte heeft ter terechtzitting van 14 oktober 2010 met betrekking tot dit zoenen verklaard dat hij en [slachtoffer] in de keuken hapjes stonden te maken. Tijdens het maken van deze hapjes stak verdachte uit gekheid op een gegeven moment zijn tong uit naar haar. Hierbij heeft verdachte, omdat [slachtoffer] dichtbij hem stond de lippen van [slachtoffer] aangeraakt en waarschijnlijk ook haar tanden. Verdachte verklaarde niet de intentie te hebben gehad [slachtoffer] te tongzoenen.
Gelet op deze verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting, de verklaring van verdachte bij de politie en de verklaring van [slachtoffer] stelt de rechtbank vast dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer]. Verdachte erkent de lippen en de tanden van [slachtoffer] te hebben aangeraakt. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat dit aanraken van de tanden en lippen van [slachtoffer] door verdachte met zijn tong bij toeval gebeurde. De enkele toevalligheid waarbij [slachtoffer] met haar lippen tegen verdachtes tong aankwam acht de rechtbank in het licht van de door verdachte wel bekende seksueel getinte handelingen ongeloofwaardig.
Alle relevante feiten en omstandigheden die tijdens het onderzoek ter terechtzitting zijn gebleken en in onderling samenhangend verband bezien, maakt dat de rechtbank het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen acht.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1.
op een of meer tijdstippen in de periode van 1 mei 2008 tot 1 juni 2009 te Lelystad, telkens met [slachtoffer], geboren op 20 januari 1998, die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, telkens een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte telkens
- meermalen, de blote borsten van die [slachtoffer] betast en vastgepakt en gestreeld en gekust en
- meermalen, die [slachtoffer] gezoend en getongzoend en met zijn tong de lippen en tanden van die [slachtoffer] aangeraakt.
Van het meer of anders ten laste gelegde zal verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
Feit 1, primair:
Met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren, handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd, strafbaar gesteld bij artikel 244 van het Wetboek van Strafrecht.
Het feit en verdachte zijn strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
8.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het door haar primair bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 (negen) maanden, waarvan 6 (zes) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaren met de bijzondere voorwaarde van reclasseringscontact ook indien dit inhoudt het volgen van een behandeling bij De Waag. Bij deze eis heeft de officier van justitie rekening gehouden met het feit dat verdachte een vertrouwenspersoon was voor het slachtoffer en daarvan misbruik heeft gemaakt. Daarnaast heeft zij meegewogen de leeftijd van het slachtoffer en de impact die het seksuele misbruik op haar leven heeft gehad en zal hebben.
8.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van de op te leggen straf opgemerkt dat volstaan dient te worden met het opleggen van een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf met daaraan de bijzondere voorwaarde gekoppeld van een behandelverplichting.
8.3 Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
De wetgever heeft met de strafbaarstelling van het gedrag dat is omschreven in artikel 244 van het Wetboek van Strafrecht beoogd om de zeer jeugdige te beschermen tegen ernstige seksuele handelingen. De gevolgen van de verboden gedragingen kunnen namelijk ingrijpend zijn: verwarring over eigen lichaam en de eigen seksualiteit van de zeer jeugdige, gevoelens van schuld of schaamte en negatieve reacties vanuit de sociale omgeving.
De verdachte had derhalve, gelet op de door de wetgever beoogde bescherming van de zeer jeugdige, in zijn gedrag rekening moeten houden met de jonge leeftijd van het slachtoffer en de daarbij horende ontwikkelingsfase, omdat een kind - zoals het slachtoffer in deze zaak - onvoldoende in staat moet worden geacht om zijn wil dienaangaande in vrijheid te bepalen.
De rechtbank gaat bij de oplegging van de straf uit van landelijk vergelijkbare uitspraken.
Als strafverzwarende factoren heeft de rechtbank naast de reeds eerder genoemde zeer jonge leeftijd rekening gehouden met het feit dat verdachte misbruik van het slachtoffer heeft gemaakt terwijl er tussen hem en haar een vertrouwensrelatie bestond.
In het voordeel van verdachte heeft de rechtbank meegewogen de bereidheid en motivatie om een behandeling te ondergaan en de impact die het gebeurde op zijn leven heeft gehad.
Gelet op het advies van Reclassering Nederland d.d. 13 oktober 2010, uitgebracht door reclasseringswerker M. Groeneveld, en hetgeen tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, is de rechtbank van oordeel dat verdachte behandeling behoeft. Zij zal daartoe aan hem naast een taakstraf van aanzienlijke duur een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen die de mogelijkheid biedt tot het voltooien van de door verdachte reeds aangevangen behandeling bij De Waag.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank voorts rekening gehouden met een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 22 september 2010.
9 BENADEELDE PARTIJ
Voor aanvang van de terechtzitting heeft [slachtoffer] zich als benadeelde partij in dit geding gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van schade ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde. De hoogte van die schade wordt door de benadeelde partij begroot op € 1.150, -, zijnde immateriële schade.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering toe te wijzen met oplegging van de maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
De raadsman heeft verzocht de vordering te matigen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij [slachtoffer] rechtstreekse schade heeft geleden ten gevolge van het primair bewezen verklaarde feit.
De hoogte van deze schade is vast komen te staan op een bedrag van € 1.150, -.
De vordering van de benadeelde partij, die in haar vordering ontvankelijk is, is in dier voege toewijsbaar.
De rechtbank zal voorts aan de verdachte op de voet van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een geldsom ten behoeve van genoemd slachtoffer.
10 TOEPASSELIJKHEID WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De beslissing berust, behalve de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d en 27 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De rechtbank:
Ten aanzien van de tenlastelegging
Bewezenverklaring
- verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder punt 5 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde feit strafbaar;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een taakstraf voor de duur van 180 (honderdtachtig) uren;
- beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 90 dagen hechtenis, althans een aantal dagen hechtenis dat evenredig is aan het niet verrichte aantal uren taakstraf;
- de tijd door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf in mindering worden gebracht, berekend naar de maatstaf van 2 uren taakstraf per dag;
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* op grond dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit;
* op grond dat verdachte gedurende de proeftijd de navolgende bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarde:
* dat verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen te geven door of namens de Reclassering Nederland, zulks zolang deze instelling dat gedurende de proeftijd nodig oordeelt, ook indien dit inhoudt het volgen van een behandeling bij De Waag, met opdracht aan die instelling als bedoeld in artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht;
Vordering benadeelde partij
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer], wonende te Lelystad, van een bedrag van € 1.150,-;
- veroordeelt de verdachte in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
- legt aan verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat op van een bedrag, groot
€ 1.150,- ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 21 (een en twintig) dagen hechtenis.
- bepaalt dat indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij inzoverre komt te vervallen en andersom dat indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat inzoverre komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.H. Schormans, voorzitter, mrs. R.M. van Vuure en M. Iedema, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Doornwaard, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 oktober 2010.
Mr. Van Vuure voornoemd was buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.