ECLI:NL:RBZLY:2010:BO2997

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
25 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07.660155-10 (P)
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en verkeersdelicten onder invloed van alcohol

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 25 oktober 2010 uitspraak gedaan in een zaak tegen een verdachte die op 22 mei 2010 te Zeewolde met een verhoogde snelheid en onder invloed van alcohol op een politieagent is ingereden. De verdachte werd beschuldigd van poging tot doodslag, het rijden onder invloed van alcohol en wederspannigheid. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met opzet de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de politieagent als gevolg van zijn gedragingen zou kunnen komen te overlijden. De verdachte had een alcoholgehalte van 535 microgram per liter uitgeademde lucht, wat aanzienlijk boven de toegestane limiet ligt. De rechtbank heeft de verklaringen van de verbalisanten als betrouwbaar en consistent beoordeeld, en heeft geoordeeld dat de verdachte zich niet alleen verzet heeft tegen zijn aanhouding, maar ook dat hij opzettelijk op de politieagent is ingereden. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 18 maanden geëist, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 12 maanden. De rechtbank heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, met een voorwaardelijk gedeelte van 5 maanden, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 18 maanden. De benadeelde partij, de politieagent, is in zijn vordering niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE – LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnummer : 07.660155-10 (P)
Uitspraak : 25 oktober 2010
VONNIS IN DE STRAFZAAK VAN:
het openbaar ministerie
tegen
[naam verdachte]
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres].
1. ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg op 11 oktober 2010.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. B.E.M. van de Ven, en van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. E. Lucas, advocaat te Lelystad, naar voren is gebracht.
2. TENLASTELEGGING
De verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 22 mei 2010 te Zeewolde ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] (werkzaam als brigadier bij de regiopolitie Flevoland) van het leven te beroven, met dat opzet (terwijl hij, onder invloed van alcohol, een personenauto bestuurde) met (hoge) snelheid op die [slachtoffer] is ingereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 1. niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 22 mei 2010 te Zeewolde ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer] (werkzaam als brigadier bij de regiopolitie Flevoland), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet (terwijl hij, onder invloed van alcohol, een personenauto bestuurde) met (hoge) snelheid op die [slachtoffer] is ingereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 1. niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 22 mei 2010 te Zeewolde [slachtoffer] (werkzaam als brigadier bij de regiopolitie Flevoland) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers is verdachte opzettelijk dreigend (terwijl hij, onder invloed van alcohol, een personenauto bestuurde) met (hoge) snelheid op die [slachtoffer] ingereden.
2.
hij op of omstreeks 22 mei 2010 te Zeewolde als bestuurder van een motorrijtuig, personenauto, dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 535 microgram, in elk geval hoger dan 88 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn, terwijl voor het besturen
van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereist en sedert de datum waarop aan hem voor de eerste maal een rijbewijs was afgegeven nog geen vijf jaren waren verstreken en de eerste afgifte van het rijbewijs op of na 30 maart 2002 heeft plaatsgevonden;
3.
hij op of omstreeks 22 mei 2010 te Zeewolde, toen (een) aldaar in uniform geklede dienstdoende politieambtena(a)r(en) te weten [slachtoffer 2] en/of [slacht[slachtoffer 3], werkzaam als respectievelijk brigadier en hoofdagent bij de regiopolitie Flevoland verdachte, als verdacht van het gepleegd hebben van één of meer op heterdaad ontdekt(e) strafba(a)r(e) feit(en) had(den) aangehouden en had(den) vastgegrepen, althans vast had(den) teneinde verdachte, ter geleiding voor een hulpofficier van justitie, over te brengen naar een
politiebureau, zich met geweld tegen die eerstgenoemde opsporingsambtena(a)r(en), werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun/zijn bediening, heeft verzet door te rukken en te trekken in een richting tegengesteld aan die, waarin die ambtena(a)r(en) verdachte trachtte(n) te geleiden en/of zijn (boven)lichaam heeft weggedraaid en/of meermalen, in
ieder geval eenmaal zijn arm(en) heeft weggetrokken/weggedraaid.
De rechtbank verbetert in de tenlastelegging een aantal kennelijke taal- en/of schrijffouten. De verdachte wordt blijkens het onderzoek ter terechtzitting daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
3. VOORVRAGEN
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN
4.1. Vaststaande feiten
Op zaterdag 22 mei 2010 wordt door de politie te Zeewolde toezicht gehouden op het vertrekkende uitgaanspubliek. Voor cafetaria Het Eiland stond een groepje personen, één van hen vroeg aan verbalisant [slachtoffer] of hij hem in zijn auto naar huis wilde brengen, daarbij wijzend op een groene Hyundai Excel met kenteken [kentekennummer]. [slachtoffer] heeft de man aangegeven dit niet te zullen doen.
Ongeveer vijf minuten later hoorde [slachtoffer] een auto starten, hij zag dat dit de groene Hyundai Excel betrof. Hij heeft daarop de meldkamer gevraagd om bijstand van een surveillance eenheid om de bestuurder te controleren op het gebruik van alcohol. [slachtoffer] ziet dat de auto op hem af komt rijden en hij geeft een stopteken. De auto stopt niet en rijdt door in de richting van de Sportlaan. [slachtoffer] geeft dit door aan de meldkamer.
De verbalisanten [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] bevinden zich op dat moment in een dienstvoertuig en zijn belast met algemene surveillance. Zij horen de oproep van [slachtoffer] en hebben op dat moment al zicht op de groene Hyundai. Zij achtervolgen de Hyundai en wanneer deze buiten de bebouwde kom van Zeewolde tot stilstand komt, overmeesteren zij de bestuurder en delen hem mee dat hij is aangehouden.
4.2. Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend te bewijzen hetgeen de verdachte onder 1. primair, 2. en 3. ten laste is gelegd.
4.3. Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het onder 1. primair ten laste gelegde omdat verdachte niet op de verbalisant is ingereden, maar hem juist heeft ontweken door van hem af te rijden. Zij heeft voorts verzocht verdachte vrij te spreken van het onder 1. subsidiair ten laste gelegde omdat de opzet van verdachte niet gericht was op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
De raadsvrouw heeft zich ter zake het onder 2. en 3. ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.4. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft kennis genomen van de inhoud van de stukken van het onderliggende strafdossier en van hetgeen bij het onderzoek op voornoemde zitting naar voren is gebracht.
Ter zake het onder 1. ten laste gelegde stelt de rechtbank vast dat de visies van het openbaar ministerie en de verdachte uiteenlopen voor zover dit betreft de rijrichting van verdachte. De vraag waarvoor de rechtbank zich gesteld ziet, is derhalve of verdachte op verbalisant [slachtoffer] is ingereden of dat verdachte naar de andere kant heeft gestuurd en juist van deze verbalisant is afgereden.
Verbalisant [slachtoffer] heeft een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt en daarin het navolgende gerelateerd: “Ik verbalisant zag dat hij dus opzettelijk op mij afstuurde. Ik hoorde dat het motorgeluid verhoogde. Ik zag dat de snelheid van de auto verhoogde. Ik zag dat de personenauto mij op vijf meter was genaderd. Het ging erg snel door de hoge snelheid. Ik verbalisant heb een sprong gemaakt van de weg af de berm in. Ik voelde de rijwind van de auto langs mij heen waaien. Ik verbalisant weet zeker dat wanneer ik niet op zij was gesprongen, ik zwaar lichamelijk letsel had opgelopen of dat ik dood was geweest.”
Verbalisant [getuige] heeft in een proces-verbaal van bevindingen het navolgende gerelateerd: “Ik zag en hoorde dat de snelheid van de groene auto bleef vermeerderen en ik zag dat collega [slachtoffer] weg moest springen om te voorkomen dat de groene auto tegen hem aan zou rijden. Ik zag dat de groene auto met voorkant en bestuurderszijde rakelings langs collega [slachtoffer] reed met zeer hoge snelheid. Als collega [slachtoffer] niet weg had gesprongen had de bestuurder met de groene auto met zeer hoge snelheid tegen hem aangereden.”
De rechtbank heeft geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de verklaringen van beide verbalisanten. Deze verklaringen zijn gelijkluidend, consistent en bovendien op ambtseed opgemaakt.
De rechtbank overweegt voorts dat verdachte ten overstaan van de politie niet alleen heeft verklaard te hebben begrepen dat hij een stopteken kreeg van een politieman, waarna hij gas heeft gegeven en is doorgereden , maar tevens dat de politieman volgens hem “niet echt weg hoefde te springen” en dat hij “misschien een stapje opzij moest zetten…” . Uit deze verklaring maakt de rechtbank op dat het verdachte duidelijk moet zijn geweest dat hij met zijn auto de politieman (in ieder geval) tot op zeer korte afstand was genaderd.
Gelet op bovenstaande verklaringen van de verbalisanten [slachtoffer] en Van den Goorbergh en van verdachte acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte met zijn auto met hoge snelheid op [slachtoffer] is ingereden.
Onder voornoemde omstandigheden, waarbij verdachte onder invloed is van alcoholhoudende drank en met zijn auto met hoge snelheid inrijdt op een persoon, staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat verdachte op dat moment willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat deze persoon als gevolg van die gedraging zou komen te overlijden. In die zin kan naar het oordeel van de rechtbank opzet bewezen worden verklaard in de vorm van voorwaardelijk opzet.
De rechtbank acht aldus wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1. primair ten laste is gelegd.
De rechtbank acht het onder 2. ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen op grond van het proces-verbaal invordering rijbewijs beginnend bestuurder en het daarbij gevoegde resultaat van de ademanalyse en de verklaringen van verdachte dat hij de avond/nacht van 21 mei 2010 op 22 mei 2010 alcoholhoudende drank heeft genuttigd, welke verklaringen hij heeft afgelegd ten overstaan van de politie en ter terechtzitting op 11 oktober 2010.
Op grond van het bepaalde in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, volstaat de rechtbank met een opgave van voornoemde bewijsmiddelen.
Ter zake het onder 3. ten laste gelegde overweegt de rechtbank het navolgende.
De verbalisanten [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] hebben in het proces-verbaal van aanhouding gerelateerd dat verdachte, nadat verbalisant [slachtoffer 3] verdachte had vastgepakt en had meegedeeld dat hij was aangehouden, zijn bovenlichaam met kracht heeft weggedraaid, kennelijk om los te komen uit de greep van de verbalisant. Nadat de verbalisanten de verdachte op zijn buik op de grond hadden gelegd, bleef hij weerstand bieden en probeerde hij zijn rechterarm te draaien en weg te trekken.
De rechtbank acht het onder 3. ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen en baseert deze bewezenverklaring op voornoemd proces-verbaal van de verbalisanten [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3], alsmede op de door verdachte bij zijn verhoor op 22 mei 2010 te 10.55 uur afgelegde verklaring “Misschien heb ik wat tegengestribbeld toen ik hardhandig door die agenten werd aangehouden.”
Verdachte heeft weliswaar meermalen, zowel ten overstaan van de politie als bij de behandeling ter terechtzitting, verklaard dat hij zich ten tijde van zijn aanhouding niet heeft verzet, maar de rechtbank acht deze verklaring niet geloofwaardig. De rechtbank overweegt daartoe dat verdachte onder invloed was van alcoholhoudende drank en ook kort voor zijn aanhouding er blijk van had gegeven zich aan bevelen van de politie te willen onttrekken door stoptekens te negeren, zowel van de agent op straat als van de achter hem rijdende politieauto.
5. BEWEZENVERKLARING
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1. primair, 2. en 3. ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
1. primair:
hij op 22 mei 2010 te Zeewolde ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] (werkzaam als brigadier bij de regiopolitie Flevoland) van het leven te beroven, met dat opzet (terwijl hij, onder invloed van alcohol, een personenauto bestuurde) met (hoge) snelheid op die [slachtoffer] is ingereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 22 mei 2010 te Zeewolde als bestuurder van een motorrijtuig, personenauto, dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 535 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn, terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereist en sedert de datum waarop aan hem voor de eerste maal een rijbewijs was afgegeven nog geen vijf jaren waren verstreken en de eerste afgifte van het rijbewijs op of na 30 maart 2002 heeft plaatsgevonden;
3.
hij op 22 mei 2010 te Zeewolde, toen aldaar in uniform geklede dienstdoende politieambtenaren, te weten [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3], werkzaam als respectievelijk brigadier en hoofdagent bij de regiopolitie Flevoland verdachte, als verdacht van het gepleegd hebben van één of meer op heterdaad ontdekt(e) strafba(a)r(e) feit(en) had(den) aangehouden en had(den) vastgegrepen, teneinde verdachte, ter geleiding voor een hulpofficier van justitie, over te brengen naar een politiebureau, zich met geweld tegen die eerstgenoemde opsporingsambtenaren, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, heeft verzet door te rukken en te trekken in een richting tegengesteld aan die, waarin die ambtenaren verdachte trachtten te geleiden en zijn (boven)lichaam heeft weggedraaid en zijn arm heeft weggetrokken.
Van het onder 1. primair, 2. en 3. meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
6. KWALIFICATIE
Het bewezen verklaarde levert op:
Feit 1. primair:
Poging tot doodslag, strafbaar gesteld bij artikel 287, juncto artikel 45 van het Wetboek van Strafrecht.
Feit 2.:
Overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994, strafbaar gesteld bij artikel 176 van de Wegenverkeerswet 1994.
Feit 3.:
Wederspannigheid, strafbaar gesteld bij artikel 180 van het Wetboek van Strafrecht.
7. STRAFBAARHEID
De feiten en de verdachte zijn strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
8. OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL
De officier van justitie heeft gevorderd de veroordeling van verdachte ter zake het onder 1. primair, 2. en 3. ten laste gelegde, met dien verstande dat verdachte zal worden veroordeeld tot:
? ter zake het onder 1. primair, 2. en 3. ten laste gelegde: een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan een gedeelte van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar;
? ter zake het onder 1. primair ten laste gelegde: een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar;
? ter zake het onder 2. ten laste gelegde:
- een geldboete van € 650,--, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 13 dagen;
- een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van 6 maanden, met aftrek van de tijd dat het rijbewijs is ingenomen geweest.
Gelet op de aard en de ernst van met name het onder 1. primair bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
De rechtbank is in dit geval van oordeel dat een gedeeltelijk onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur noodzakelijk is, omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten voeren, acht de rechtbank niet aanwezig.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 22 september 2010, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder wegens strafbare feiten is veroordeeld.
9. BENADEELDE PARTIJ
Voor aanvang van de terechtzitting heeft [slachtoffer] zich als benadeelde partij in dit geding gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van schade ten gevolge van het aan verdachte onder 1. ten laste gelegde feit. De hoogte van die schade wordt door de benadeelde partij begroot op een bedrag van € 300,--.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij [slachtoffer] rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van het onder 1. primair bewezen verklaarde feit. De hoogte van die schade is genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van € 300,--, vermeerderd met de kosten die – tot op heden – worden begroot op nihil.
Uit een door de raadsvrouw op 29 september 2010 overgelegd overschrijvingsbewijs blijkt dat de raadsvrouw op 28 september 2010 namens verdachte een bedrag van € 300,-- heeft gestort op de rekening van de benadeelde partij [slachtoffer], zijnde een bedrag ter vergoeding van de door de benadeelde partij geleden schade.
Gelet op het hiervoor overwogene zal de rechtbank de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
10. WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen:
- 10, 14a, 14b, 14c, 27, 57 en 91 van het Wetboek van Strafrecht;
- 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
11. BESLISSING
Het onder 1. primair, 2. en 3. ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert de strafbare feiten op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
Het onder 1. primair, 2. en 3. meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden.
De tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht.
Van de gevangenisstraf zal een gedeelte, groot 5 maanden, niet worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond van het feit dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 jaar aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
De rechtbank ontzegt verdachte de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van 18 maanden.
De tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 voor het tijdstip waarop de ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen ingaat ingevorderd en ingehouden is geweest, zal op de duur van die ontzegging geheel in mindering worden gebracht.
Van de ontzegging tot het besturen van motorrijtuigen zal een gedeelte, groot 12 maanden, niet worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond van het feit dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 jaar aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer] in zijn vordering niet-ontvankelijk is.
Aldus gewezen door mr. M. Iedema, voorzitter, mrs. S.E. Bins-van Waegeningh en F.H. Schormans, rechters, in tegenwoordigheid van mr. F.R. Horst, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 oktober 2010.
Mr. Bins-van Waegeningh voornoemd en de griffier waren buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.