RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector Bestuursrecht, Meervoudige Kamer
Registratienummers: Awb 10/268, 10/269, 10/271 en 10/274
Uitspraak
in de gedingen tussen:
het college van gedeputeerde staten van Overijssel,
verweerder,
het algemeen bestuur van het waterschap Regge en Dinkel, belanghebbende partij.
Bij besluit van 15 december 2009 heeft verweerder het op 28 oktober 2009 door het algemeen bestuur van het waterschap Regge en Dinkel (hierna: het waterschap) vastgestelde waterbe-heerplan 2010-2015 (hierna: het waterbeheerplan) goedgekeurd.
Door en namens eisers is tegen dit besluit bij de rechtbank beroep ingesteld.
De rechtbank heeft (ambtshalve) het algemeen bestuur van het waterschap in de gelegenheid gesteld om als belanghebbende partij deel te nemen aan dit geding.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De beroepen zijn gevoegd en op 10 september 2010 behandeld ter zitting. Eisers (…), in persoon verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. F.E.M. Broshuis en L.M.M. Jehee. Namens belanghebbende zijn verschenen mr. M. Guijs, ing. T.J. de Jong en ing. L.F. Heitbrink.
Ingevolge artikel 9, eerste lid van de Wet op de waterhuishouding (zoals deze wet tot 22 december 2009 gold) stelt een kwantiteitsbeheerder of kwaliteitsbeheerder, niet zijnde het Rijk, met betrekking tot oppervlaktewateren onder zijn beheer een beheersplan vast. Bij de vaststelling wordt rekening gehouden met het provinciaal plan voor de waterhuishouding.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel geeft een beheersplan aan, hetgeen de beheerder ter vervulling van zijn taak verricht. Het vijfde lid bepaalt dat een niet door het provinciaal bestuur vastgesteld beheersplan de goedkeuring van gedeputeerde staten behoeft.
Krachtens artikel 149 van de Waterschapswet (zoals deze wet gold tot 25 november 2009) kunnen gedeputeerde staten aan een besluit van het waterschapsbestuur slechts goedkeuring onthouden wegens strijd met het recht of het algemeen belang.
Artikel 8:1, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat een belang-hebbende bij de rechtbank beroep kan instellen tegen een besluit. Onder een belanghebbende wordt volgens artikel 1:2, eerste lid van de Awb verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Ingevolge artikel 151, eerste lid van de Waterschapswet kan in afwijking van artikel 8:2, onderdeel c, van de Awb beroep worden ingesteld tegen een besluit van gedeputeerde staten inzake de goedkeuring van een beheersplan.
Ter zitting is gebleken dat eisers gronden bezitten die in het waterbeheerplan zijn opgenomen. Zij hebben dan ook een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang. De door eisers ingediende beroepen zijn dus ontvankelijk.
In dit geding staat slechts het goedkeuringsbesluit van verweerder ter toets. De rechtbank heeft daarbij de vraag te beantwoorden of verweerder in redelijkheid kon oordelen dat geen sprake is van strijd met het recht of het algemeen belang.
Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) eerder heeft overwogen (uitspraak van 25 februari 2004 in zaak nr. 200303992/1), behelst een waterbeheerplan de vastlegging van beheershandelingen en de daarbij te volgen beleidslijnen. Het plan zal vooral de functie vervullen van instructienorm voor de beheerder zelf, maar zal tevens aan belanghebbenden inzicht bieden in hetgeen zij mogen verwachten van het te voeren beheer.
Dat in het waterbeheerplan niet is weergegeven wat de gevolgen hiervan voor ieder van eisers concreet zullen zijn, vloeit voort uit de omstandigheid dat de uitwerking van het in het waterbeheerplan uiteengezette beleid nog nadere invulling behoeft. In het plan zijn de effecten op perceelsniveau niet opgenomen, zoals de vertegenwoordigers van het waterschap ter zitting hebben toegelicht. Voor zover voor die nadere invulling besluiten/inrichtingsplan-nen (zoals het ter zitting genoemde inrichtingsplan Paardebroek-Buurserveld) zijn vereist, kan daartegen op de in de toepasselijke wetgeving voorziene wijze worden opgekomen.
De beroepsgronden van eisers zijn met name gericht tegen de normering van wateroverlast (“water op maaiveld in extreme omstandigheden”). De in het waterbeheerplan opgenomen normen zijn gebaseerd op de landelijke basisnormen. Deze normen vinden hun grondslag in het Nationaal Bestuursakkoord Water, dat door het Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen is ondertekend om te komen tot een gezamenlijke en integrale aanpak van de waterproblematiek in Nederland. In het waterbeheerplan is een normenkaart opgenomen die aansluit bij het natuurlijk functioneren van het watersysteem in Twente. Deze keuze wijkt op een paar punten af van de landelijke basisnormen. Het waterschap heeft gemotiveerd dat een keuze voor de landelijke basisnormen een groot verlies van areaal landbouwgronden zou opleveren en een enorme investering in retentiegebieden zou vereisen. De afwijkende normen zijn vastgesteld door provinciale staten en opgenomen in de Omgevingsverordening Overijssel. Gronden in beekdalen en natuurlijk laaggelegen gebieden die al sinds jaar en dag inunderen, hebben een norm gekregen die overeenkomt met de huidige situatie. Hiertoe is een norm geïntroduceerd van T=1 (beschermingsniveau waarbij wateroverlast minder dan 1 keer per jaar optreedt). De waterhuishoudkundige situatie van deze gebieden verandert met de gestelde norm niet. Dit betekent dat er van een algehele stijging van het grondwaterpeil in het beheersgebied van het waterschap geen sprake is.
De rechtbank overweegt dat de Wet op de Waterhuishouding het waterschap aanzienlijke ruimte laat om invulling te geven aan de verplichting tot het vaststellen van een waterbeheerplan. Slechts indien sprake is van strijd met het recht of met het algemeen belang mag verweerder aan een dergelijk plan goedkeuring onthouden. Van strijd met het recht is de rechtbank op grond van het voorgaande niet gebleken, terwijl voorts niet kan worden gezegd dat verweerder, door zijn goedkeuring te verlenen aan het waterbeheerplan, onvoldoende oog heeft gehad voor de belangen van in het beheersgebied van het waterschap gevestigde agrariërs.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het waterschap in redelijkheid tot de gehanteerde normering heeft kunnen komen. Daarbij komt dat het waterschap zich zal inspannen om eventuele knelpunten/knelgevallen ten gevolge van de vastgestelde normering weg te nemen en de Waterwet voorziet in een regeling voor het vergoeden van eventuele ontstane schade.
Namens eiser (…) is nog aangevoerd dat ten tijde van de vaststelling (28 oktober 2009) en goedkeuring (15 december 2009) van het waterbeheerplan, de Waterwet en de daarop gestoelde bepalingen in hoofdstuk 4 van de Omgevingsverordening Overijssel nog niet in werking waren getreden. Dat is pas op 22 december 2009 gebeurd. Nu de Verordening Waterhuishouding Overijssel 2002 al per 1 september 2009 was ingetrokken, golden voor het waterbeheerplan, ten tijde van de vaststelling en goedkeuring daarvan, geen wettelijk voorgeschreven regels of verordening. Gelet daarop had de vaststelling en goedkeuring van het plan niet plaats mogen vinden.
Naar het oordeel van de rechtbank brengt de omstandigheid dat er vanaf 1 september 2009 tot 22 december 2009 formeel geen sprake is geweest van een provinciale regelgeving op grond van, hetzij de Wet op de Waterhuishouding, hetzij de Waterwet, niet met zich mee dat verweerder het onderhavige waterbeheerplan niet goed had mogen keuren. De Wet op de Waterhuishouding bood daarvoor nog steeds een voldoende grondslag.
De beroepen zijn derhalve ongegrond.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H.M. Hesseling, voorzitter, mr. M. van Loenen en
mr. W.J.B. Cornelissen, rechters en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van C. Kuiper als griffier, op