ECLI:NL:RBZLY:2010:BO0975

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
19 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07.610080-09 (P)
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor minderjarige verdachte in moordzaak zonder wettig bewijs van medeplichtigheid

In de zaak tegen een minderjarige verdachte, die werd beschuldigd van medeplichtigheid aan de moord op een slachtoffer in Urk, heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad op 19 oktober 2010 uitspraak gedaan. De verdachte, geboren in 1997, werd vrijgesproken van de tenlastegelegde medeplichtigheid aan de moord, omdat er geen wettig en overtuigend bewijs was dat hij opzettelijk gelegenheid had geboden tot de moord. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 16 en 17 november 2009, voorafgaand aan de moord, niet op de hoogte was van de plannen van de medeverdachte, Van der H., om het slachtoffer te doden. De officier van justitie had betoogd dat de verdachte niet de intentie had om de medeverdachte te assisteren en dat hij verlamd was van angst, wat zijn handelen beïnvloedde. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, gezien zijn jonge leeftijd en de omstandigheden, niet had kunnen voorzien wat er zou gebeuren en dat er geen sprake was van voorwaardelijk opzet. De rechtbank concludeerde dat de verdachte geen strafrechtelijk verwijt kon worden gemaakt en sprak hem vrij van alle aanklachten. De uitspraak benadrukt de noodzaak van wettig bewijs in strafzaken en de impact van jeugdige leeftijd op de toerekeningsvatbaarheid.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnummer: 07.610080-09 (P)
Datum: 19 oktober 2010
Vonnis in de zaak van:
het openbaar ministerie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1997 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres].
1. HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting - met gesloten deuren - in eerste aanleg.
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 6 oktober 2010, waarbij de verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. H.A. Rispens, advocaat te Almere.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. S.J. Buis en van hetgeen door verdachte en diens raadsman naar voren is gebracht.
Tijdens de behandeling ter terechtzitting is de schriftelijke slachtofferverklaring van [naam] en [naam] (respectievelijk de moeder en stiefvader van [slachtoffer]) voorgelezen.
De rechtbank heeft voorts kennis genomen van de schriftelijke slachtofferverklaring van de heer [naam] (vader van [slachtoffer]).
2. TENLASTELEGGING
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
[medeverdachte Van der H.] op of omstreeks 17 november 2009, althans in of omstreeks het tijdvak omvattende 17 november 2009 en 18 november 2009 te Urk, (althans) in de gemeente Urk, opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft die [medeverdachte Van der H.] met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp en/of
puntig voorwerp in het hart en/of in de longen en/of de lever en/of de milt, althans in een of meer vitale orga(an(en) en/of in de borst en/of in de buik en/of (elders) in het lichaam van
die [slachtoffer] gestoken en/of in de hals van die [slachtoffer] gesneden, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden,
bij/tot het plegen van welk misdrijf, verdachte tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, in of omstreeks het tijdvak omvattende 16 november 2009 en 17 november 2009 te Urk, (althans) in de gemeente Urk, en/of elders in Nederland opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft door terwijl [medeverdachte Van der H.] (voorafgaand aan het delict) meermalen, althans eenmaal, aan verdachte en/of verdachtes mededader het voornemen had geuit en/of had medegedeeld dat hij die [slachtoffer] ging vermoorden en/of doodmaken en/of afmaken, althans woorden van gelijke strekking
niet die [slachtoffer] (op maandag 16 november 2009) mee te delen en/of te waarschuwen dat die [medeverdachte Van der H.] tegen hem/hun had gezegd dat hij (zakelijk weergegeven) die [slachtoffer] (morgennacht) wilde/zou vermoorden/afmaken, en/of
die [slachtoffer] (op 17 november 2009) van huis op te halen en/of (vervolgens) in gezelschap te brengen van die [medeverdachte Van der H.]
en/of
toen verdachte en/of verdachtes mededader daartoe meermalen, althans eenmaal, de gelegenheid had(den) die [slachtoffer] niet mee te delen/te waarschuwen dat die [medeverdachte Van der H.] tegen hem/hun had gezegd en/of bevestigd dat hij (zakelijk weergegeven) die [slachtoffer] wilde/zou vermoorden/afmaken,
en/of
(vervolgens) die [medeverdachte Van der H.] en [slachtoffer] te vergezellen naar het bos en/of met die [medeverdachte Van der H.] en [slachtoffer] mee te lopen in het bos (alwaar het levenloze lichaam van die [slachtoffer] later werd aangetroffen),
en/of
toen verdachte en/of verdachtes mededader daar (terwijl hij/zij in de richting van en/of in het bos liep(en)) (nogmaals) de gelegenheid had(den), die [slachtoffer] niet mee te delen/te waarschuwen dat die [medeverdachte Van der H.] tegen hem/hun had gezegd en/of bevestigd dat hij (zakelijk weergegeven) die [slachtoffer] wilde/zou vermoorden/afmaken,
en/of
niet op enig moment de politie en/of (een) ander(e) perso(o)n(en) te waarschuwen en/of op de hoogte te brengen van het voornemen van die [medeverdachte Van der H.] dat hij (zakelijk weergegeven) die [slachtoffer] wilde/zou vermoorden/afmaken.
3. VOORVRAGEN
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. BEOORDELING VAN HET BEWIJS
4.1 Vaststaande feiten
Op dinsdag 17 november 2009 om 23.10 uur wordt door [moeder van het slachtoffer], wonende te Urk, bij de politie Flevoland melding gemaakt van de vermissing van haar zoon, [naam].
Op 18 november 2009 om 14.05 uur wordt door medewerkers van de stichting Flevolandschap telefonisch melding gedaan bij de politie Flevoland van het aantreffen van een levenloos lichaam in de bossen aan de Vormtweg te Urk .
Door de afdeling forensische opsporing van de politie Gooi- en Vechtstreek/Flevoland wordt een sporenonderzoek in het Urkerbos ingesteld en wordt het stoffelijk overschot in beslag genomen. Uit confrontatie met familieleden blijkt dat het om de vermiste [naam] gaat.
Op 19 november 2009 is sectie verricht op het lichaam door een arts-patholoog van het Nederlands Forensisch Instituut.
Door de Regiopolitie Flevoland wordt het Team Grootschalig Onderzoek nr. 28 opgericht, dat vervolgens onderzoek verricht naar de gewelddadige dood van het slachtoffer.
Verdachte wordt aanvankelijk als getuige gehoord op 18 november 2009. Op 21 november 2009 wordt hij aangehouden, waarna hij als verdachte een aantal verklaringen heeft afgelegd.
[Medeverdachte 1] wordt op 19 en 20 november 2009 als getuige gehoord en op 20 november 2009 aangehouden als verdachte.
Mede naar aanleiding van de door verdachte en [medeverdachte 1] afgelegde verklaringen, wordt [medeverdachte Van der H.] op 20 november 2009 aangehouden.
4.2 Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte vrij te spreken van het hem ten laste gelegde. Hij heeft daartoe – zoals vervat in een schriftelijk requisitoir – kort weergegeven het navolgende aangevoerd.
De officier van justitie heeft gesteld dat het opzet van verdachte er niet op gericht was om [medeverdachte Van der H.] te assisteren bij de levensberoving van [slachtoffer].
Evenmin is er volgens de officier van justitie sprake van voorwaardelijk opzet, in die zin dat verdachte een aanmerkelijke kans dat [medeverdachte Van der H.] [slachtoffer] van het leven zou beroven bewust heeft aanvaard. Verdachte heeft, door [slachtoffer] op te halen van huis, mee te gaan naar het bos en [slachtoffer] niet te waarschuwen voor de plannen van [medeverdachte Van der H.], niet de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij hiermee [medeverdachte Van der H.] de gelegenheid gaf om [slachtoffer] van het leven te beroven.
De officier van justitie heeft erop gewezen dat uit de verdachte betreffende rapportages blijkt dat verdachte verlamd van angst was en niet in staat om helder na te denken.
Verdachte wordt door de psycholoog als sterk verminderd toerekeningsvatbaar beschouwd.
De officier van justitie heeft aangegeven dat van verdachte dan ook niet kon worden gevergd dat hij in het bos [slachtoffer] waarschuwde voor [medeverdachte Van der H.].
De officier van justitie is concluderend van mening dat ook het voorwaardelijk opzet niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. Verdachte valt geen strafrechtelijk verwijt te maken en diens handelen en nalaten levert geen medeplichtigheid op aan de moord op [slachtoffer].
4.3 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft – zoals vervat in de pleitnota – kort weergegeven het navolgende aangevoerd.
De medeplichtigheid zou volgens de dagvaarding uit een vijftal elementen bestaan:
a. dat op 16 november 2009 [medeverdachte Van der H. ] tegen [verdachte] (en [medeverdachte 1]) heeft gezegd dat hij [slachtoffer] af wilde maken en dat [verdachte] dit niet aan [slachtoffer] heeft verteld;
b. dat [verdachte] [slachtoffer] van huis zou hebben opgehaald, en [slachtoffer] in het gezelschap gebracht zou hebben van [medeverdachte Van der H. ] op 17 november 2009;
c. dat [verdachte] hoewel daartoe een gelegenheid zou zijn geweest [slachtoffer] niet gewaarschuwd heeft op 17 november 2009;
d. dat [verdachte] [medeverdachte Van der H.] en [slachtoffer] vergezeld (met hen meegelopen) zou hebben naar het bos (waar later het levenloze lichaam van [slachtoffer] werd aangetroffen) en;
e. dat [verdachte] [slachtoffer] niet gewaarschuwd heeft over het voornemen van [medeverdachte Van der H. ] om hem ([slachtoffer]) te vermoorden terwijl daar een gelegenheid voor zou zijn geweest, dan wel dat [verdachte] eveneens niet op enig moment de politie en/of andere personen gewaarschuwd (op de hoogte gebracht) heeft van het voornemen van [medeverdachte Van der H.] om [slachtoffer] te vermoorden / af te maken.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verklaring die door [medeverdachte Van der H.] op 3 september 2010 is afgelegd, als kennelijk leugenachtig dient te worden aangemerkt en in de zaak tegen verdachte in ieder geval niet als bewijs kan worden gebruikt.
De verdediging bepleit (onder verwijzing naar een aantal arresten van de Hoge Raad) dat de hiervoor onder a, c en e genoemde elementen, voor zover zij te bewijzen zijn, niet kunnen leiden tot een bewezenverklaring voor medeplichtigheid vanwege het ontbreken van een (rechts)plicht om in te grijpen.
De verdediging heeft ten aanzien van de onder b en d genoemde elementen gesteld dat verdachte de situatie weliswaar verkeerd heeft ingeschat, echter dat, voor zover de handelingen bewezen zouden kunnen worden verklaard, er geen sprake was van opzet om door middel van deze handelingen gelegenheid te creëren voor [medeverdachte Van der H.] om het slachtoffer van het leven te beroven, zodat verdachte hiervan dient te worden vrijgesproken.
Voor zover deze onderdelen wel bewezen kunnen worden verklaard, dient ontslag van alle rechtsvervolging te volgen; primair omdat deze elementen niet gekwalificeerd kunnen worden als (consecutieve) medeplichtigheid, subsidiair vanwege sterk verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte.
4.4 Het oordeel van de rechtbank
In deze strafzaak dient de vraag te worden beantwoord of verdachte een strafrechtelijk verwijt kan worden gemaakt in die zin dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan medeplichtigheid aan de moord op [slachtoffer].
Bij de beantwoording van deze vraag zal de rechtbank als uitgangspunt nemen de verklaringen zoals deze door verdachte en [medeverdachte 1] zijn afgelegd bij de politie, alsmede de verklaring van verdachte ter terechtzitting, omdat deze naar het oordeel van de rechtbank als authentiek, consistent en betrouwbaar is aan te merken.
Hieruit is gebleken dat [medeverdachte Van der H.] weliswaar de dag voor de moord op [slachtoffer] tegen verdachte en [medeverdachte 1] heeft gezegd dat hij [slachtoffer] wilde ombrengen en hij hierover door [medeverdachte 1] en verdachte ook kort voor het traumatische gebeuren in het Urkerbos nog is bevraagd, doch dat verdachte en [medeverdachte 1] er beiden steeds van uit zijn gegaan dat het ging om een slechte grap en stoere praat van [medeverdachte Van der H. ] en dat hij dat niet echt zou gaan doen.
Ook op weg naar het bos, na het bezoek aan Albert Heijn, hebben verdachte en [medeverdachte 1] niet bevroed wat voor iets vreselijks stond te gebeuren.
Op het moment dat zij op de open plek in het bos aankwamen en verdachte daar een mes in handen van [medeverdachte Van der H. ] zag in de buurt van het lichaam van de toen zittende [slachtoffer], heeft verdachte, nadat hij [medeverdachte 1] had gewaarschuwd dat ze weg moesten gaan, hevig geschrokken het bos verlaten. Op dat moment was hij, zo blijkt uit zijn verklaringen, te bang om [slachtoffer] te hulp te schieten of weerstand te bieden aan [medeverdachte Van der H. ]. Zelfs hierna heeft hij nog de hoop gehad dat het allemaal wel was meegevallen en dat [slachtoffer] nog in leven zou zijn, want wie verwacht nu zoiets vreselijks als is gebeurd, aldus verdachte in zijn verklaring ter terechtzitting. Verdachte heeft daarbij verklaard: “Ik was heel emotioneel, maar ik hoopte nog dat [slachtoffer] aan de andere kant het bos uit zou komen.”
Om te komen tot een bewezenverklaring van medeplichtigheid is dubbele opzet vereist, zowel op de door verdachte verrichte handelingen, als op het misdrijf dat hij ondersteunt, waarbij voorwaardelijk opzet voldoende is.
De rechtbank is van volle opzet niet gebleken.
Juridische kernvraag is in dit geval of verdachte, door het van huis halen van [slachtoffer], het meelopen met [slachtoffer] naar het bos en het niet waarschuwen van [slachtoffer] of van de politie of andere personen, hiermee gelegenheid heeft geboden tot moord en willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dit gelegenheid bieden heeft gestrekt tot het plegen van het misdrijf.
Kortom: voorwaardelijk opzet op het gelegenheid bieden voor de moord.
De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van een aanmerkelijke kans dat het handelen of nalaten van verdachte heeft gestrekt tot het plegen van het onderhavige misdrijf, te weten moord, reeds op grond van het unieke karakter van het vreselijke feit, welk feit voor verdachte niet te verwachten was. Daarbij speelt de jeugdige leeftijd van betrokkenen, alsmede de context waarin het feit zich heeft afgespeeld, mede een rol.
De rechtbank acht voorstelbaar en aannemelijk dat het - uitermate traumatische en gruwelijke - gebeuren in het Urkerbos, ondanks een aantal vooraankondigingen van [medeverdachte Van der H. ], zich voor verdachte, mede gezien zijn zeer jonge leeftijd, toch volstrekt onverwacht voltrok.
Reeds op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat van voorwaardelijk opzet bij verdachte geen sprake is en dat verdachte geen strafrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.
Het ten laste gelegde feit kan niet wettig en overtuigend bewezen worden verklaard en verdachte dient daarvan dan ook te worden vrijgesproken.
5. BESLISSING
Het ten laste gelegde is niet bewezen en verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
Aldus gewezen door mr. G.H. Meijer, voorzitter, tevens kinderrechter, mrs. C.E. Buitendijk en M.A.A. ter Meer-Siebers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N. van Olst-van Esch, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 oktober 2010.