RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnummer: 07.610079-09 (P)
Datum: 19 oktober 2010
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1995 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres].
1. HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting - met gesloten deuren - in eerste aanleg.
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 6 oktober 2010, waarbij de verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. R. ter Haar, advocaat te Emmeloord.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. S.J. Buis en van hetgeen door verdachte en diens raadsman naar voren is gebracht.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
[medeverdachte Van der H.] op of omstreeks 17 november 2009, althans in of omstreeks het tijdvak omvattende 17 november 2009 en 18 november 2009 te Urk, (althans) in de gemeente Urk, opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft die [medeverdachte Van der H.] met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in het hart en/of in de longen en/of de lever en/of de milt, althans in een of meer vitale orga(an(en) en/of in de borst en/of in de buik en/of (elders) in het lichaam van die [slachtoffer] gestoken en/of in de hals van die [slachtoffer] gesneden, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden,
bij/tot het plegen van welk misdrijf, verdachte tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, in of omstreeks het tijdvak omvattende 16 november 2009 en 17 november 2009 te Urk, (althans) in de gemeente Urk, en/of elders in Nederland opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft door terwijl [medeverdachte Van der H.] (voorafgaand aan het delict) meermalen, althans eenmaal, aan verdachte en/of verdachtes mededader het voornemen had geuit en/of had medegedeeld dat hij die [slachtoffer] ging vermoorden en/of doodmaken en/of afmaken, althans woorden van gelijke strekking
niet die [slachtoffer] (op maandag 16 november 2009) mee te delen en/of te waarschuwen dat die [medeverdachte Van der H.] tegen hem/hun had gezegd dat hij (zakelijk weergegeven) die [slachtoffer] (morgennacht) wilde/zou vermoorden/afmaken, en/of
die [slachtoffer] (op 17 november 2009) van huis op te halen en/of (vervolgens) in gezelschap te brengen van die [medeverdachte Van der H.]
en/of
toen verdachte en/of verdachtes mededader daartoe meermalen, althans eenmaal, de gelegenheid had(den) die [slachtoffer] niet mee te delen/te waarschuwen dat die [medeverdachte Van der H.] tegen hem/hun had gezegd en/of bevestigd dat hij (zakelijk weergegeven) die [slachtoffer] wilde/zou vermoorden/afmaken,
en/of
(vervolgens) die [medeverdachte Van der H.] en [slachtoffer] te vergezellen naar het bos en/of met die [medeverdachte Van der H.] en [slachtoffer] mee te lopen in het bos (alwaar het levenloze lichaam van die [slachtoffer] later werd aangetroffen),
en/of
toen verdachte en/of verdachtes mededader daar (terwijl hij/zij in de richting van en/of in het bos liep(en)) (nogmaals) de gelegenheid had(den), die [slachtoffer] niet mee te delen/te waarschuwen dat die [medeverdachte Van der H.] tegen hem/hun had gezegd en/of bevestigd dat hij (zakelijk weergegeven) die [slachtoffer] wilde/zou vermoorden/afmaken,
en/of
niet op enig moment de politie en/of (een) ander(e) perso(o)n(en) te waarschuwen en/of op de hoogte te brengen van het voornemen van die [medeverdachte Van der H.] dat hij (zakelijk weergegeven) die [slachtoffer] wilde/zou vermoorden/afmaken.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. DE BEOORDELING VAN HET BEWIJS
Op dinsdag 17 november 2009 om 23.10 uur wordt door [moeder van het slachtoffer], wonende te Urk, bij de politie Flevoland melding gemaakt van de vermissing van haar zoon, [naam] .
Op 18 november 2009 om 14.05 uur wordt door medewerkers van de stichting Flevolandschap telefonisch melding gedaan bij de politie Flevoland van het aantreffen van een levenloos lichaam in de bossen aan de Vormtweg te Urk .
Door de afdeling forensische opsporing van de politie Gooi- en Vechtstreek/Flevoland wordt een sporenonderzoek in het Urkerbos en om het stoffelijk overschot ingesteld en wordt het stoffelijk overschot in beslag genomen. Uit confrontatie met familieleden blijkt dat het om de vermiste [naam] gaat.
Op 19 november 2009 is sectie verricht op het lichaam door een arts-patholoog van het Nederlands Forensisch Instituut.
Door de Regiopolitie Flevoland wordt het Team Grootschalig Onderzoek nr. 28 opgericht, dat vervolgens onderzoek verricht naar de gewelddadige dood van het slachtoffer.
Verdachte wordt aanvankelijk op 19 en 20 november 2009 als getuige gehoord. Op 20 november 2009 wordt hij aangehouden, waarna hij als verdachte een aantal verklaringen heeft afgelegd.
[medeverdachte 2] wordt op 18 november 2009 als getuige gehoord en op 21 november 2009 aangehouden als verdachte.
Mede naar aanleiding van de door verdachte en [medeverdachte 2] afgelegde verklaringen, wordt [medeverdachte Van der H.] op 20 november 2009 aangehouden.
4.2 Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte vrij te spreken van het hem ten laste gelegde. Hij heeft daartoe – zoals vervat in een schriftelijk requisitoir – kort weergegeven het navolgende aangevoerd.
De officier van justitie heeft gesteld dat de opzet van verdachte er niet op gericht was om [medeverdachte Van der H.] te assisteren bij de levensberoving van [slachtoffer].
Evenmin is er volgens de officier van justitie sprake van voorwaardelijk opzet, in die zin dat verdachte een aanmerkelijke kans dat [medeverdachte Van der H.] [slachtoffer] van het leven zou beroven bewust heeft aanvaard. Verdachte heeft, door [slachtoffer] op te halen van huis, mee te gaan naar het bos en [slachtoffer] niet te waarschuwen voor de plannen van [medeverdachte Van der H.], niet de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij hiermee [medeverdachte Van der H.] de gelegenheid gaf om [slachtoffer] van het leven te beroven.
De officier van justitie heeft erop gewezen dat uit de verdachte betreffende rapportages blijkt dat verdachte niet in staat was om actief in te grijpen. Verdachte wordt door de psycholoog sterk verminderd toerekeningsvatbaar geacht.
De officier van justitie heeft aangegeven dat van verdachte dan ook niet kon worden gevergd, dat hij in het bos [slachtoffer] waarschuwde voor [medeverdachte Van der H.].
De officier van justitie is concluderend van mening dat ook het voorwaardelijk opzet niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. Verdachte valt geen strafrechtelijk verwijt te maken en diens handelen en nalaten oplevert geen medeplichtigheid op aan de moord op [slachtoffer].
4.3 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken het hem ten laste gelegde en heeft daartoe – zoals vervat in de pleitnota – kort weergegeven het navolgende aangevoerd.
Voor passieve medeplichtigheid is vereist dat er een rechtsplicht tot handelen kan worden vastgesteld. De kennis omtrent het voornemen van een ander tot het plegen van een misdrijf is niet zonder meer voldoende voor het doen ontstaan van een rechtsplicht tot openbaarmaking van die kennis en het aldus beletten van dat misdrijf.
Ten aanzien van de twee commissiepunten in de tenlastelegging heeft de verdediging aangevoerd dat het vergezellen naar het bos en in het bos niet kan worden gezien als een gelegenheid, middel of inlichting verschaffen naar aanleiding van de mededeling van [medeverdachte Van der H.] dat hij [slachtoffer] ging doormaken, laat staan dat opzet in welke vorm dan ook aanwezig zou zijn.
Ten aanzien van de vier omissiepunten in de tenlastelegging heeft de verdediging opgemerkt dat het niet waarschuwen geen strafbare handelingen betreft.
Concluderend heeft de verdediging aangegeven dat het opzet ontbreekt, zodat vrijspraak dient te volgen.
4.4 Het oordeel van de rechtbank
In deze strafzaak dient de vraag te worden beantwoord of verdachte een strafrechtelijk verwijt kan worden gemaakt in die zin dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan medeplichtigheid aan de moord op [slachtoffer].
Bij de beantwoording van deze vraag zal de rechtbank als uitgangspunt nemen de verklaringen zoals deze door verdachte en [medeverdachte 2] zijn afgelegd bij de politie, alsmede de verklaring van verdachte ter terechtzitting, omdat deze naar het oordeel van de rechtbank als authentiek, consistent en betrouwbaar is aan te merken.
Hieruit is ondermeer naar voren gekomen dat [medeverdachte Van der H.] (verder te noemen: Van der H.) weliswaar de dag voor het gebeuren (tegen verdachte en [medeverdachte 2]) zou hebben gezegd dat hij [slachtoffer] wilde ombrengen en hierover door verdachte en [medeverdachte 2] ook kort voor het traumatische gebeuren in het bos nog is bevraagd, doch dat verdachte en [medeverdachte 2] er beiden steeds van uit zijn gegaan dat het ging om een slechte grap en stoere praat van Van der H. en dat hij dat niet echt zou gaan doen.
Ook op weg naar het bos, na het bezoek aan de Albert Heijn, hebben verdachte en [medeverdachte 2] niet bevroed wat voor iets vreselijks stond te gebeuren.
Op het moment dat zij op de open plek in het bos aankwamen en [medeverdachte 2] daar een mes in handen van Van der H. zag in de buurt van het lichaam van de toen zittende [slachtoffer], heeft verdachte, nadat [medeverdachte 2] hem had gewaarschuwd dat Van der H. een mes in zijn handen had en dat ze weg moesten gaan, hevig geschrokken het bos verlaten. Zelfs hierna heeft verdachte nog de hoop gehad dat het allemaal wel was meegevallen en dat het toch allemaal maar een geintje was geweest van Van der H., want wie verwacht nu zoiets vreselijks als is gebeurd, aldus verdachte in zijn verklaring ter terechtzitting. Verdachte heeft verklaard dat hij pas toen hij een bloedvlek zag op de broek van Van der H., nadat ze Van der H. later die middag weer tegenkwamen, zich realiseerde dat er echt iets heel ergs met [slachtoffer] was gebeurd.
Om te komen tot een bewezenverklaring van medeplichtigheid is dubbele opzet vereist, zowel op de door verdachte verrichte handelingen, als op het misdrijf dat hij ondersteunt, waarbij voorwaardelijk opzet voldoende is.
De rechtbank is van volle opzet niet gebleken.
Juridische kernvraag is in dit geval dus of verdachte door het van huis halen van [slachtoffer], het meelopen met [slachtoffer] naar het bos en het niet waarschuwen van [slachtoffer] of van de politie of andere personen, hiermee gelegenheid heeft geboden tot moord en willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dit gelegenheid bieden heeft gestrekt tot het plegen van het misdrijf.
Kortom: voorwaardelijk opzet op het gelegenheid bieden voor de moord.
De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van een aanmerkelijke kans dat het handelen of nalaten van verdachte heeft gestrekt tot het plegen van het onderhavige misdrijf, te weten moord, reeds op grond van het unieke karakter van het vreselijke feit, welk feit voor verdachte niet te verwachten was. Daarbij speelt de jeugdige leeftijd van betrokkenen, alsmede de context waarin het feit zich heeft afgespeeld, mede een rol.
De rechtbank acht voorstelbaar en aannemelijk dat het - uitermate traumatische en gruwelijke - gebeuren in het Urkerbos, ondanks een aantal vooraankondigingen van Van der H., zich voor verdachte, mede gezien zijn zeer jonge leeftijd, toch volstrekt onverwacht voltrok.
Reeds op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat van voorwaardelijk opzet bij verdachte geen sprake is en dat verdachte geen strafrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Het ten laste gelegde feit kan niet wettig en overtuigend bewezen worden verklaard en verdachte dient dan ook daarvan te worden vrijgesproken.
Het ten laste gelegde is niet bewezen en verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
Aldus gewezen door mr. G.H. Meijer, voorzitter, tevens kinderrechter, mrs. C.E. Buitendijk en M.A.A. ter Meer-Siebers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N. van Olst-van Esch, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 oktober 2010.