ECLI:NL:RBZLY:2010:BN9596

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
28 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07.607067-09
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling en bedreiging met een mes tijdens confrontatie op openbare weg

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 28 september 2010, stond de verdachte terecht voor de poging tot zware mishandeling en bedreiging met een mes. De feiten vonden plaats op 10 februari 2009 in de gemeente [plaats], waar de verdachte in een confrontatie met het slachtoffer, [slachtoffer], stekende en zwaaiende bewegingen maakte met een mes. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk handelingen heeft verricht die de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel met zich meebrachten. De officier van justitie vorderde vrijspraak van de poging tot doodslag, maar achtte de poging tot zware mishandeling en bedreiging wettig en overtuigend bewezen.

Tijdens de zitting op 14 september 2010 heeft de rechtbank de verklaringen van de verdachte, het slachtoffer en getuigen gehoord. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor opzet op de dood van het slachtoffer, maar dat de verdachte wel degelijk met een mes heeft gezwaaid en daarbij het slachtoffer heeft geraakt. De rechtbank verwierp het beroep op noodweer, omdat er geen sprake was van een noodweersituatie. De verdachte werd uiteindelijk veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren, met de voorwaarde dat bij niet-nakoming de taakstraf zou worden omgezet in 90 dagen hechtenis. Daarnaast kreeg de verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand met een proeftijd van 2 jaar.

De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd en de impact op het slachtoffer. De uitspraak benadrukt de maatschappelijke onveiligheid die dergelijke delicten met zich meebrengen en de noodzaak van een passende straf.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE – LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnummer: 07.607067-09 (P)
Uitspraak: 28 september 2010
VONNIS IN DE STRAFZAAK VAN:
het openbaar ministerie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende [woonplaats].
1. HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 14 september 2010.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. B.E.M. van de Ven, en van hetgeen door de raadsman van verdachte, mr. C.W. Flokstra, advocaat te Almere, en de verdachte naar voren is gebracht.
2. DE TENLASTELEGGING
De verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 10 februari 2009 in de gemeente [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet meermalen, althans eenmaal (met kracht) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, stekende en/of snijdende en/of prikkende en/of zwaaiende bewegingen heeft gemaakt in de richting van het (boven)lichaam van die [slachtoffer], waarbij hij, verdachte, (in) het linkerbovenbeen en/of de bil van die [slachtoffer] heeft gestoken en/of gesneden en/of geprikt, althans die [slachtoffer] heeft geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 10 februari 2009 in de gemeente [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meermalen, althans eenmaal, (met kracht) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, stekende en/of snijdende en/of prikkende en/of zwaaiende bewegingen heeft gemaakt in de richting van het (boven)lichaam van die [slachtoffer], waarbij hij, verdachte, (in) het linkerbovenbeen en/of de bil van die [slachtoffer] heeft gestoken en/of gesneden en/of geprikt, althans die [slachtoffer] heeft geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 10 februari 2009 in de gemeente [plaats] opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]), meermalen, althans eenmaal, (met kracht) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in diens linkerbovenbeen en/of diens bil heeft gestoken en/of gesneden en/of geprikt, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2.
hij op of omstreeks 10 februari 2009 in de gemeente [plaats] [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft/is verdachte opzettelijk dreigend meermalen, althans eenmaal, (met kracht)
- met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, stekende en/of snijdende en/of prikkende en/of zwaaiende bewegingen gemaakt in de richting van het (boven)lichaam van die [slachtoffer], en/of
- met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, achter die [slachtoffer] aangerend (waardoor die [slachtoffer] ten val kwam) en/of
- een steen, althans een hard en/of zwaar voorwerp, naar, althans in de richting van, die [slachtoffer] gegooid;
3. DE VOORVRAGEN
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN
Vaststaande feiten
Op 10 februari 2009 omstreeks 10.52 uur krijgen verbalisanten de melding om te gaan naar de [adres] te [plaats]. Aldaar zouden twee mannen ieder een mes in hun handen hebben en met deze messen stekende bewegingen naar elkaar maken. Als de verbalisanten ter plaatse komen, worden zij aangesproken door een man, genaamd [verdachte].
Verbalisanten constateren dat [verdachte] een bloedende wond heeft op zijn linkerelleboog alsmede een bloedende ronde wond op zijn linkeronderrug van ongeveer 5 centimeter in doorsnede. Daarnaar gevraagd wijst [verdachte] ene [slachtoffer] aan als de dader. Deze [slachtoffer] zou zich in de woning aan [adres] zou bevinden.
[verbalisant] belt aan bij [adres], alwaar een man opendoet die hij ambtshalve kent als [slachtoffer] [slachtoffer]. [slachtoffer] verklaart tegenover de verbalisant dat [verdachte] hem heeft geprobeerd neer te steken met een mes. Aangezien beide mannen volgens de melding met een mes zouden hebben gevochten, besluiten verbalisanten [slachtoffer] en [verdachte] aan te houden. Gezien zijn verwondingen is [verdachte] per ambulance vervoerd naar het ziekenhuis in Lelystad.
[verdachte] en [slachtoffer] hebben aangifte gedaan tegen elkaar.
Beiden zijn een aantal malen verhoord bij de politie.
Voorts is een aantal getuigen door de politie gehoord. Tevens heeft de politie de woning van de moeder van [slachtoffer] en de woning van de ex-vrouw van [verdachte] doorzocht.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie vordert vrijspraak van het onder 1 primair ten laste gelegde feit, te weten de poging tot doodslag.
De officier van justitie acht de onder 1 subsidiair en onder 2 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen. Door het maken van zwaaiende en prikkende bewegingen met een mes heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij iemand zwaar lichamelijk letsel toebrengt en verdachte heeft deze gevolgen op de koop toegenomen.
Er is sprake van eendaadse samenloop, aangezien het geheel één handeling betreft die twee strafbare feiten oplevert.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 primair ten laste gelegde feit, aangezien er geen sprake is van opzet op de dood van het slachtoffer, ook niet in voorwaardelijke zin.
De raadsman heeft eveneens vrijspraak bepleit ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit, aangezien bij verdachte opzet – al dan niet in voorwaardelijke zin – ontbrak op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. In casu is het slachtoffer in zijn been geraakt met een mes, hetgeen in beginsel geen zwaar lichamelijk letsel zal opleveren, aangezien zich in het been geen vitale delen van het lichaam bevinden.
De raadsman heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring van het onder 1 meer subsidiair en onder 2 ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1 primair.
De rechtbank is – met de officier van justitie en de verdediging – van oordeel dat voor het vereiste opzet – al dan niet in voorwaardelijke zin – onvoldoende wettig bewijs voorhanden is, zodat verdachte van het onder 1 primair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.
Feit 1 subsidiair.
Gelet op de verklaring van [getuige 1] en de verklaringen van verdachte en het slachtoffer acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte met een mes stekende en zwaaiende bewegingen heeft gemaakt in de richting van het lichaam van het slachtoffer. Hoewel de verdachte heeft verklaard niet te weten of hij het slachtoffer met het mes heeft geraakt, acht de rechtbank dit wel wettig en overtuigend bewezen gelet op de verklaring van het slachtoffer dat hij met het mes door verdachte is geraakt en het door verbalisanten bij het slachtoffer geconstateerde letsel, van welk letsel tevens een foto in het dossier is bijgevoegd.
De hiervoor omschreven handelingen – het (meermalen) stekende en zwaaiende bewegingen maken met een mes waarbij verdachte het slachtoffer daadwerkelijk heeft geraakt met het mes – kunnen, indien zij worden doorgezet, zwaar lichamelijk letsel tot gevolg hebben en zijn daarmee uitvoeringshandelingen van een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De handelingen van verdachte moeten, gezien hun verschijningsvorm, ook geacht worden daarop gericht te zijn geweest. In ieder geval heeft verdachte, door aldus te handelen, zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel op zou lopen.
De rechtbank acht de subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling daarom wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2.
De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte ;
- de aangifte van [slachtoffer] ;
- de verklaring van [slachtoffer] .
5. DE BEWEZENVERKLARING
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1. (subsidiair)
op 10 februari 2009 in de gemeente [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meermalen met een mes stekende en zwaaiende bewegingen heeft gemaakt in de richting van het lichaam van die [slachtoffer], waarbij hij, verdachte, in het linkerbovenbeen van die [slachtoffer] heeft gesneden of geprikt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2.
op 10 februari 2009 in de gemeente [plaats] [slachtoffer] heeft bedreigd met zware mishandeling, immers heeft/is verdachte opzettelijk dreigend
- met een mes stekende en zwaaiende bewegingen gemaakt in de richting van het lichaam van die [slachtoffer], en
- met een mes achter die [slachtoffer] aangerend en
- een steen naar die [slachtoffer] gegooid.
Van het meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
6. DE STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZENVERKLAARDE
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van noodweer.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft een beroep gedaan op noodweer ten aanzien van beide ten laste gelegde feiten.
[getuige 1] heeft verklaard dat beide mannen een mes in handen hadden waarmee beiden hebben gezwaaid en stekende bewegingen naar elkaar hebben gemaakt. Verdachte heeft verklaard dat hij inderdaad een mes gepakt heeft. Aangezien het slachtoffer heeft ontkend een mes te hebben gepakt is – gelet op de verklaring van verdachte en de verklaring van de [getuige 1] – de verklaring van verdachte geloofwaardiger dan de verklaring van het slachtoffer.
[getuige 2] heeft verklaard dat haar dochter haar vertelde dat het slachtoffer met een mes achter zijn rug naar haar toe is gekomen op straat. Hierdoor is de verklaring van verdachte – dat het slachtoffer als eerste een mes heeft getrokken – aannemelijk. Derhalve verkeerde verdachte in een noodweersituatie waar hij zich noodzakelijk en proportioneel heeft verdedigd tegen de aanranding van het slachtoffer.
De raadsman heeft dan ook ontslag van alle rechtsvervolging bepleit ten aanzien van beide ten laste gelegde feiten.
Het oordeel van de rechtbank
Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat er sprake moet zijn geweest van een noodweersituatie, dat wil zeggen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding gericht tegen eigen of andermans lijf, eerbaarheid of goed, waarbij de verdediging noodzakelijk en proportioneel moet zijn.
Verdachte heeft verklaard dat het slachtoffer als eerste een mes heeft gepakt en dat mes heeft getoond. Het slachtoffer heeft echter verklaard dat verdachte juist degene is geweest die dat als eerste heeft gedaan. De (onafhankelijke) [getuige 1] heeft verklaard dat twee mannen ruzie met elkaar hadden en dat beiden een mes in handen hadden, daarmee stekende en zwaaiende bewegingen naar elkaar maakten en elkaars stekende bewegingen ontweken. Op grond van het voorgaande is niet feitelijk vast te stellen dat zich in deze confrontatie voor verdachte een noodweersituatie heeft voorgedaan. Gelet reeds op het ontbreken van een noodweersituatie kan door hem nimmer een geldig beroep op noodweer(exces) gedaan worden.
Daarbij komt dat – mocht toch een noodweersituatie voor verdachte worden aangenomen – onvoldoende aannemelijk is geworden dat hij zich – op enig moment – niet heeft kunnen onttrekken aan de confrontatie door bijvoorbeeld weg te lopen.
Uit het voorgaande volgt dat het beroep op noodweer(exces) dient te worden verworpen ten aanzien van beide ten laste gelegde feiten.
7. DE KWALIFICATIE
Het bewezene levert op:
Feit 1subsidiair:
Poging tot zware mishandeling, strafbaar gesteld bij artikel 302 juncto artikel 45 van het Wetboek van Strafrecht.
Feit 2:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, strafbaar gesteld bij artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht.
In voortgezette handeling gepleegd.
De feiten en de verdachte zijn strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die de strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
8. DE STRAFOPLEGGING
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd de veroordeling van verdachte ter zake het onder 1 subsidiair en onder 2 ten laste gelegde tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 180 uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 90 dagen hechtenis, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, alsmede een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, met als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen hem te geven door of namens de Reclassering.
Het standpunt van de verdediging
Indien de rechtbank het beroep op noodweer verwerpt, heeft de raadsman verzocht bij de eventuele strafoplegging rekening te houden met het feit dat verdachte zwaargewond is geraakt. Tevens hebben zich na 10 februari 2009 geen incidenten voorgedaan. De raadsman heeft verzocht de geëiste werkstraf en de voorwaardelijke gevangenisstraf te matigen.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
Verdachte heeft op de openbare weg met een mes stekende en zwaaiende bewegingen gemaakt naar het slachtoffer. Daarbij heeft hij het slachtoffer daadwerkelijk geraakt. Verdachte heeft derhalve het risico genomen dat bij het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou ontstaan. Dat er enkel sprake is geweest van een kras op het been van het slachtoffer is een omstandigheid die niet te danken is aan verdachte.
Tevens heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan bedreiging van het slachtoffer.
De confrontatie tussen verdachte en het slachtoffer heeft plaatsgevonden op de openbare weg. Naar de ervaring leert kunnen delicten als de onderhavige leiden tot angstgevoelens bij het slachtoffer. Zij dragen bovendien bij aan in de samenleving levende gevoelens van onveiligheid.
De rechtbank heeft voorts het aandeel van het slachtoffer in de confrontatie in aanmerking genomen.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 18 augustus 2010;
- een de verdachte betreffend voorlichtingsrapport d.d. 11 november 2009 uitgebracht door J. de Boer, reclasseringswerker van de Reclassering Nederland.
9. TOEPASSELIJKHEID WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 27, 45, 56, 285 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
10. BESLISSING
De rechtbank:
verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het onder 1 subsidiair en onder 2 ten laste gelegde heeft begaan en verklaart verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt verdachte tot een taakstraf, te weten een werkstraf gedurende 180 uren;
beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 90 dagen hechtenis, althans een aantal dagen hechtenis dat evenredig is aan het niet verrichte aantal uren taakstraf;
beveelt dat de tijd, door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, gerekend naar de maatstaf van 2 uren taakstraf per dag;
veroordeelt verdachte voorts tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Aldus gewezen door mr. M. Iedema, voorzitter, mr. G.H. Meijer en mr. A.C. Schroten, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.G. Dees, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 september 2010.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.