RECHTBANK ZWOLLE – LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnummer: 07.607065-09 (P)
Uitspraak: 28 september 2010
VONNIS IN DE STRAFZAAK VAN:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende [woonplaats].
1. HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 14 september 2010.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. B.E.M. van de Ven, en van hetgeen door de raadsman van verdachte, mr. K. Karakaya, advocaat te Almere, en de verdachte naar voren is gebracht.
De verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 10 februari 2009 in de gemeente [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet
- met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, stekende en/of snijdende en/of prikkende bewegingen heeft gemaakt, naar, althans in de richting van, het lichaam van die [slachtoffer] en/of
- een steen, althans een hard en/of zwaar voorwerp, tegen een arm van die [slachtoffer] heeft gegooid en/of
- een hark of een vork of een cultivator, althans een voorwerp met drie of vier scherpe en/of puntige tanden, in de rug van die [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 10 februari 2009 in de gemeente [plaats] aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een gebroken arm), heeft toegebracht, immers heeft verdachte opzettelijk
- een steen, althans een hard en/of zwaar voorwerp, tegen of op een arm van
die [slachtoffer] gegooid;
hij op of omstreeks 10 februari 2009 in de gemeente [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet
- met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, stekende en/of snijdende en/of prikkende bewegingen heeft gemaakt, naar, althans in de richting van, het lichaam van die [slachtoffer] en/of
- een hark of een vork of een cultivator, althans een voorwerp met drie of vier scherpe en/of puntige tanden, in de rug van die [slachtoffer] heeft gestoken,
- met een steen, althans een hard en/of zwaar voorwerp, tegen of op een arm van die [slachtoffer] heeft gegooid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 01 september 2008 in de gemeente [plaats] met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen één fiets (merk Giant), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij die [slachtoffer 2] tegen zijn (linker) been heeft geschopt/getrapt;
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN
Vaststaande feiten
Op 10 februari 2009 omstreeks 10.52 uur krijgen verbalisanten de melding om te gaan naar de [adres] te [plaats]. Aldaar zouden twee mannen ieder een mes in hun handen hebben en met deze messen stekende bewegingen naar elkaar maken. Als de verbalisanten ter plaatse komen, worden zij aangesproken door een man genaamd [slachtoffer]. Verbalisanten constateren dat [slachtoffer] een bloedende wond heeft op zijn linkerelleboog alsmede een bloedende ronde wond op zijn linkeronderrug van ongeveer 5 centimeter in doorsnede. Daarnaar gevraagd wijst [slachtoffer] ene [verdachte] aan als de dader. Deze [verdachte] zou zich in de woning aan de [adres] bevinden.
[verbalisant] belt aan bij De [adres], alwaar een man opendoet die hij ambtshalve kent als [verdachte] [verdachte]. [verdachte] verklaart tegenover de verbalisant dat [slachtoffer] hem heeft geprobeerd neer te steken met een mes. Aangezien beide mannen volgens de melding met een mes zouden hebben gevochten, besluiten verbalisanten [verdachte] en [slachtoffer] aan te houden. Gezien zijn verwondingen is [slachtoffer] per ambulance vervoerd naar het ziekenhuis in Lelystad. [slachtoffer] en [verdachte] hebben aangifte gedaan tegen elkaar. Beiden zijn een aantal malen verhoord door de politie.
Voorts is een aantal getuigen door de politie gehoord. Tevens heeft de politie de woning van de moeder van [verdachte] en de woning van de ex-vrouw van [slachtoffer] doorzocht.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie vordert vrijspraak van het onder 1 primair ten laste gelegde feit, te weten de poging tot doodslag.
De officier van justitie acht het onder 1 subsidiair tweede alternatief/cumulatief ten laste gelegde, te weten de poging tot zware mishandeling, wettig en overtuigend bewezen, gelet op de verklaring van [getuige 1], [getuige 2] en de verklaring van het slachtoffer.
De officier van justitie acht het onder 2 ten laste gelegde eveneens wettig en overtuigend bewezen, gelet op de aangifte van [slachtoffer 2] en het aantreffen van de fiets in de woning van de moeder van verdachte.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 primair ten laste gelegde, aangezien niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte (voorwaardelijk) opzet had op de dood van het slachtoffer.
De raadsman heeft eveneens vrijspraak bepleit van het onder 1 subsidiair eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde, aangezien een gebroken arm geen zwaar lichamelijk letsel in de zin der wet oplevert.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van het onder 1 subsidiair tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde. De verklaringen van het slachtoffer zijn ongeloofwaardig en inconsistent. Daarbij komt dat het slachtoffer een eigen belang heeft om niet de waarheid te vertellen, aangezien hij bij verdachte letsel heeft veroorzaakt.
De enkele verklaring van de [getuige 1], te weten dat twee mannen met een mes naar elkaar stekende bewegingen maakten, is onvoldoende om aan te nemen dat verdachte een mes in handen had. De getuige kan het mes van het slachtoffer gedetailleerd omschrijven, maar het mes dat verdachte zou hebben getrokken kan zij niet omschrijven. Verdachte heeft verklaard – in paniek – een pen gepakt te hebben en niet een mes. De getuige kan zich vergist hebben in het voorwerp dat verdachte heeft gebruikt.
Tevens ontbrak bij verdachte opzet – al dan niet in voorwaardelijke zin – op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder 2 ten laste gelegde. Hoewel de aangever verdachte bij naam noemt, geeft hij geen omschrijving van verdachte. De getuige geeft een signalement van de dader dat niet overeenkomt met verdachte. Dat de fiets in de woning van de moeder van verdachte is aangetroffen – mede gezien het lange tijdsverloop tussen het delict en het aantreffen van de fiets in de woning van verdachtes moeder – levert onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat verdachte de dader is van de diefstal met geweld.
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1 primair.
De rechtbank is – met de officier van justitie en de verdediging – van oordeel dat voor de vereiste opzet – al dan niet in voorwaardelijke zin – onvoldoende wettig bewijs voorhanden is, zodat verdachte van het onder 1 primair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.
Feit 1 subsidiair eerste cumulatief/alternatief.
De rechtbank acht het onder 1 subsidiair eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen, aangezien het bij het slachtoffer geconstateerde letsel geen zwaar lichamelijk letsel oplevert. Derhalve zal de rechtbank verdachte van dit feit vrijspreken.
Feit 1 subsidiair tweede cumulatief/alternatief.
Verdachte heeft bekend een steen naar het slachtoffer te hebben gegooid en daarmee het slachtoffer te hebben geraakt. Verdachte heeft eveneens bekend met een hark te hebben uitgehaald naar het slachtoffer en daarmee het slachtoffer te hebben geraakt.
Gelet op de verklaring van het slachtoffer dat verdachte een steen tegen zijn arm heeft gegooid en met een hark in zijn rug heeft gestoken en de hiervoor aangehaalde bekennende verklaring van verdachte, alsmede de zich in het dossier bevindende geneeskundige verklaring, acht de rechtbank het onder aandachtstreepje 2 en 3 genoemde wettig en overtuigend bewezen.
De [getuige 1] en het slachtoffer hebben beiden verklaard dat verdachte een mes heeft getrokken en dat hij daarmee stekende en zwaaiende bewegingen heeft gemaakt naar het slachtoffer. Niet aannemelijk is geworden dat de door hun afgelegde verklaringen in strijd met de waarheid zouden zijn.
De rechtbank acht derhalve eveneens wettig en overtuigend bewezen dat verdachte met een mes stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van het lichaam van het slachtoffer.
De hiervoor omschreven handelingen – het maken van stekende bewegingen met een mes, het gooien van een steen tegen het slachtoffer en het steken van het slachtoffer met een hark – kunnen, indien zij worden doorgezet, zwaar lichamelijk letsel tot gevolg hebben en zijn daarmee uitvoeringshandelingen van een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De handelingen van verdachte moeten, gezien hun verschijningsvorm, ook geacht worden daarop gericht te zijn geweest. In ieder geval heeft verdachte, door aldus te handelen, zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel op zou lopen.
De rechtbank acht de subsidiair tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde poging tot zware mishandeling daarom wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2.
Uit de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen, te weten de aangifte van [slachtoffer 2], de getuigenverklaring van [getuige 3] en het aantreffen van de fiets in de woning van verdachtes moeder geruime tijd na de ten laste gelegde diefstal met geweld, heeft de rechtbank onvoldoende de overtuiging bekomen dat verdachte degene is geweest die het hem ten laste gelegde heeft begaan.
De rechtbank zal verdachte derhalve van dit feit vrijspreken.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1 subsidiair tweede cumulatief/alternatief
op 10 februari 2009 in de gemeente [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet
- met een mes stekende bewegingen heeft gemaakt, naar, het lichaam van die [slachtoffer] en
- een hark in de rug van die [slachtoffer] heeft gestoken,
- met een steen tegen een arm van die [slachtoffer] heeft gegooid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Van het meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
6. DE STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZENVERKLAARDE
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van noodweer.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde een beroep gedaan op noodweer(exces). Verdachte verkeerde in een noodweersituatie waarbij hij zich noodzakelijk en proportioneel heeft verdedigd tegen de aanranding van het slachtoffer.
Het slachtoffer heeft verklaard dat hij een mes heeft getrokken. Verdachte probeerde weg te komen, maar werd door het mes geraakt in zijn been. Verbalisanten hebben letsel bij verdachte waargenomen, hetgeen de verklaring van verdachte aannemelijk maakt. Verdachte heeft geprobeerd weg te komen, maar de doorgang werd hem geblokkeerd door het slachtoffer. Verdachte en zijn moeder konden niet ontkomen aan het slachtoffer, daarom heeft verdachte zich verdedigd door het gooien van de stenen. De getuigen [getuige 1] en [getuige 2] hebben eveneens verklaard dat verdachte is gevlucht en dat het slachtoffer achter hem aan rende.
Voorts heeft verdachte uitgehaald naar het slachtoffer met een hark, in een laatste poging om de aanval van het slachtoffer te doen stoppen. Pas na deze uithaal is het slachtoffer op de vlucht geslagen.
De verdediging heeft dan ook ontslag van alle rechtsvervolging bepleit ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit.
Het oordeel van de rechtbank
Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat er sprake moet zijn geweest van een noodweersituatie, dat wil zeggen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding gericht tegen eigen of andermans lijf, eerbaarheid of goed, waarbij de verdediging noodzakelijk en proportioneel moet zijn.
Verdachte heeft verklaard dat het slachtoffer als eerste een mes heeft gepakt en dat mes heeft getoond. Het slachtoffer heeft echter verklaard dat verdachte juist degene is geweest die als eerste het mes heeft gepakt en het mes heeft getoond. De (onafhankelijke) [getuige 1] heeft verklaard dat twee mannen ruzie met elkaar hadden en dat beiden een mes in handen hadden, daarmee stekende en zwaaiende bewegingen naar elkaar maakten en elkaars stekende bewegingen ontweken. Op grond van het voorgaande is niet feitelijk vast te stellen dat zich in deze confrontatie voor verdachte een noodweersituatie heeft voorgedaan. Gelet reeds op het ontbreken van een noodweersituatie kan door hem nimmer een geldig beroep op noodweer(exces) gedaan worden.
Daarbij komt dat – mocht toch een noodweersituatie voor verdachte worden aangenomen - onvoldoende aannemelijk is geworden dat hij zich – op enig moment – niet heeft kunnen onttrekken aan de confrontatie door bijvoorbeeld weg te lopen. Uit het voorgaande volgt dat het beroep op noodweer(exces) dient te worden verworpen ten aanzien van het ten laste gelegde feit.
Feit 1 subsidiair tweede cumulatief/alternatief:
Poging tot zware mishandeling, strafbaar gesteld bij artikel 302 juncto artikel 45 van het Wetboek van Strafrecht.
Het feit en de verdachte zijn strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die de strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd de veroordeling van verdachte ter zake de onder 1 subsidiair tweede alternatief/cumulatief en onder 2 ten laste gelegde feiten tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan een gedeelte van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit rekening te houden met het gegeven dat na 10 februari 2009 zich geen incidenten hebben voorgedaan. De raadsman acht een gevangenisstraf niet aan de orde en acht het gegeven dat in 2008 een werkstraf is mislukt niet redengevend ter onderbouwing van de lange gevangenisstraf zoals deze door de officier van justitie is gevorderd.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling. Verdachte heeft met een mes stekende bewegingen gemaakt naar het slachtoffer, een hark in zijn rug gestoken en een steen tegen zijn arm gegooid. Hierdoor is bij het slachtoffer pijn en letsel ontstaan. Het slachtoffer was zodanig verwond dat hij naar het ziekenhuis is vervoerd en is behandeld voor zijn verwondingen.
De ervaring leert dat slachtoffers van dergelijke misdrijven hiervan nog langdurig de gevolgen kunnen ondervinden. Het letsel van het slachtoffer is – hoewel dit niet aangemerkt kan worden als zwaar lichamelijk letsel – ernstig, maar had nog veel ernstiger kunnen zijn.
De confrontatie tussen verdachte en het slachtoffer heeft plaatsgevonden op de openbare weg. Naar de ervaring leert kunnen delicten als de onderhavige leiden tot angstgevoelens bij het slachtoffer. Zij dragen bovendien bij aan in de samenleving levende gevoelens van onveiligheid.
De rechtbank heeft voorts het aandeel van het slachtoffer in de confrontatie in aanmerking genomen.
Op de voet van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht brengt de rechtbank bij het opleggen van na te melden straf in rekening de straf die de verdachte bij vonnis van het Gerechtshof Leeuwarden d.d. 22 maart 2010 is opgelegd.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 18 augustus 2010;
- een de verdachte betreffend rapport d.d. 27 mei 2010 uitgebracht door G. Dwarka-Sing, reclasseringswerker van het Leger des Heils Jeugdzorg & Reclassering.
9. TOEPASSELIJKHEID WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 27, 45, 63 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 1 primair, 1 subsidiair eerste cumulatief/alternatief en het onder 2 en laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het onder 1 subsidiair tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde heeft begaan en verklaart verdachte derhalve strafbaar;
veroordeelt verdachte tot een taakstraf, te weten een werkstraf gedurende 180 uren;
beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 90 dagen hechtenis, althans een aantal dagen hechtenis dat evenredig is aan het niet verrichte aantal uren taakstraf;
beveelt dat de tijd, door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, gerekend naar de maatstaf van 2 uren taakstraf per dag;
veroordeelt verdachte voorts tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Aldus gewezen door mr. A.C. Schroten, voorzitter, mr. G.H. Meijer en mr. M. Iedema, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.G. Dees, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 september 2010.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.